House’. En als je bedenkt dat Bill de populaire versie van William is, kent de reeks van associaties geen grenzen meer. William (‘Bill’ voor vrienden) H. Gass, auteur van Fiction and the Figures of Life. Wilhelm Tell?
Hetzelfde geldt ook voor de achternaam Doper. Drie associaties dringen naar de voorgrond. De eerste is uiteraard met Johannes de Doper. De tweede is met de causale verwijzingstheorie van namen: volgens die theorie is een woord na een doopact verbonden met het object of de persoon die ‘gedoopt’ is. De derde is met ‘dope’, zowel van doping in de sport als van de roesmiddelen.
Zo wordt nog voor lezing van het boek bewaarheid wat op pagina 11 van het boek staat: ‘Aan de hand van de naam leren we iemand kennen.’ Billy Doper leren we kennen als een vrijbuiter, die contrecoeur veroordeeld gaat worden, die in een roes de dingen in de flux van het leven een naam geeft en daarin over profetische gaven beschikt.
Op de eerste pagina's zien we de held ‘gebogen over de betonnen tafel voor de hemel in het raam’, een frase die als een regel in een gedicht vraagt om interpretatie, zoals talloze andere zinnen in dit boek. Het is verleidelijk de zin zo te lezen dat Billy voor een altaar staat. Het opmerkelijkste is echter dat de hemel is ingekaderd in een raamkozijn, alsof die tussen de kaften van een boek gevangen kan worden.
De tweede alinea begint met de raadselachtige zin ‘We leggen zijn boek naast hem neer en laten hem vrij’. De alwetende verteller stapt in het verhaal en pakt Billy's boek af, maar ook: Billy stapt uit zijn boek, de wereld in.
Hij bevindt zich in Parijs, de stad van het postmodernisme, van Lyotard en Derrida, van de these dat de betekenis van ieder schriftteken gedeconstrueerd kan worden en in een andere context een nieuwe betekenis krijgt (‘une fois de plus’ p. 150), zodat er geen einde is aan mogelijke interpretaties. ‘Het teken is niet wat het betekent. Het geeft zichzelf en de betekenis is niet de gift maar wat er overblijft in niemands lege handen’ (p. 133). ‘In niemands handen ligt de betekenis die ons ontsnapt. Zelf zijn we ook tekens. Ook zelf blijven we achter als we gegeven zijn’ (p. 138).
In Parijs bevindt hij zich in Meudon op een plaats die het Van Doesburghuis lijkt te zijn. We zijn in de voorstad van Céline en Du Perron en de hoge spoorbrug van Kertész. Meudon is voor de meeste lezers een plaats in boeken die ze daarnaast alleen kennen van een foto. ‘Kan je zonder taal zijn geweest? Ik ga terug naar mijn taal, denkt Billy, niemand hoort me, ook ik hoor me niet’ (p. 17).
Als om te illustreren wat Billy Doper in het hoofd van de lezer is, jaagt Billy een meisje na. Deze Fille is, zo wordt duidelijk, Billy's bloedeigenste intentionele object, de inhoud van zijn gedachten die op haar gericht zijn, geconstrueerd uit beelden van actrices en zangeressen die een onuitwisbare indruk op hem hebben