[2009/6]
van de redactie
Schrijvers wordt eigenlijk zelden iets over hun werk gevraagd en debatten over literatuur worden vaak over hun rug gevoerd. In de laatste Revisor van dit jaar hebben we een aantal schrijvers een paar vragen voorgelegd die hun eigenlijk nooit recht op de man af gesteld worden, omdat academici, journalisten en columnisten tot nu toe als de aangewezen personen worden beschouwd die voor hen te beantwoorden. De redactie wilde weten wat schrijvers nu van eigen of andermans literatuur verwachten, wat ze met hun werk willen - misschien willen ze wel niets - zowel voor zichzelf als, waarom niet, voor de wereld, waarnaar ze streven, hoe hun werk er idealiter uit zou moeten zien, wat de rol van de taal en de stijl is, waarin hun huidige werk verschilt van hun vroegere werk of van het werk van anderen, waarom ze (on)tevreden zijn en welke vraag hun nooit wordt gesteld, hoewel ze staan te popelen erop te reageren.
U vindt antwoorden van Thomas Blondeau, Charl-Pierre Naudé, Allard Schröder, Joris Note, Rob van Essen en Pam Emmerik.
Piet Gerbrandy leest voor Ars poetica nieuw werk van Arjen Duinker, en in Het maaiveld bespreekt Pieter Hoexum Lelystad van Joris van Casteren, Menno Lievers Billy Doper van Jacob Groot en Toef Jaeger Godenslaap van Erwin Mortier. De laatste stelling wordt verdedigd door Bertram Mourits. We besluiten met De Literaire Spectator.
Dit is de laatste Revisor in deze vorm, die na vele jaren trouwe dienst langzamerhand een beetje uitgediend is. Via post, mail en persbericht zullen we u op de hoogte houden van de ontwikkelingen en veranderingen die op til zijn.