| |
| |
| |
De Literaire Spectator
april - juli 2009 Eerste extra lange aflevering
Heette ik Justus van Effen (1684-1735), ik zou mij De Hollandsche Spectator noemen, maar ik heet anders, vandaar dat ‘literaire’. Als schrijver wiens naam er nu even niet toe doet, probeer ik me de literaire wereld van het lijf te houden, maar de spectator in me wil zich er juist over uitspreken. Wel, hier ben ik. Elke dag gebeurt er wel iets literairs, en als dat een keer niet het geval is ben ik er als de kippen bij om daar met een persoonlijke belevenis, een anekdote of domweg een verhaal wat aan te doen. Maar alles opschrijven is niets opschrijven. Wie niet selecteren kan, wacht het gekkenhuis of eindeloos getob over hoe er een eind aan te maken.
Op 4 april 2009 was selecteren niet nodig want toen overleed in het ware leven Anthony Mertens, vroeg kaal was hij en pas laat een schrijver. Hij schreef over literatuur omdat hij van literatuur hield en niet omdat hij als criticus wilde triomferen op de markt van leesbederf & schrijfverkramping. Hij was geen selfkicker met azijn in zijn blaas. Mertens wilde literatuur laten stralen in plaats van er zo snel mogelijk op smalende toon gehakt van te maken. Zulke critici worden niet meer gemaakt of ze sterven vroegtijdig op het culturele slagveld, fijnbesnaard en zacht bij tong, weerloos tegen het zwaar versterkte populistisch geschreeuw op straathoeken en pleinen. Slechts enkelen overleven in de weinige boekenbijlagen die nog niet opgeheven zijn. Ik noem ze niet bij naam want dat is nergens goed voor.
Als Mertens over literatuur praatte zag je, als je goed keek, zijn lichaam trillen van opwinding, hij durfde er speeksel bij te verliezen, hij durfde zijn toehoorders te vergeten, hij durfde zich erin te verliezen. Na zijn herseninfarct schreef hij in De Revisor mooie aarzelende stukken over zijn herstel, op deze plaats om precies te zijn. De een zijn dood, is de ander zijn brood. Zijn ziekte maakte hem erg gevoelig, kwetsbaar en breekbaar. Vroeger zat hij vaak in café De Zwart aan het Spui in Amsterdam goddelijk veel bier te drinken, te oreren en vooral ook te roken, nu was hij een bedeesd gekromd mannetje dat amper uit zijn woorden kon komen en vaak bleef steken in een panisch herhaald ‘ja maar, ja maar, ja maar’. Als er een hemel is, dan mag hij daar weer doorpraten, zonder horten en stoten, en lezen, dagen achtereen.
Last van de jonge, dynamische literatuurprofessor Thomas Vaessens (spreek uit:
| |
| |
Váássens, zoals in Aerdenhout) zal hij daarboven niet hebben. Wij wel, hier op aarde. Het begon al in 2006 met zijn oratie die toen hij haar uitsprak nog Mieters of vet cool. Literatuur tussen autonomie en democratie heette, maar in gedrukte vorm: Het boek was beter. Literatuur tussen autonomie en massificatie, waaruit je kunt concluderen dat hij democratie en massificatie als één pot nat beschouwt, wat misschien wel de strekking van al zijn krantenstukken en boeken verklaart, maar dat moet een student van hem maar uitzoeken in een scriptie met als titel: De knuppel in het schrijvershok. Vanaf de academische kansel preekte hij dat schrijvers zich niet achter hun personages moeten verschuilen als die schokkende uitspraken doen. In zijn nieuwe boek, De revanche van de roman (2009), dat Anthony Mertens helaas nog net mee naar de hemel heeft kunnen nemen, wil professor Vaessens dat schrijvers de waan van de dag prediken in hun boeken. Als het aan hem ligt moet ik met mijn romans en verhalen geëngageerde uitspraken doen over de samenleving waarin wij leven. Maar waarom zou ik dat doen? Ik ben juist romans en verhalen gaan schrijven om boven het niveau van journalistieke analyses en instant-opinievorming uit te stijgen. In plaats van over de waan van de dag wil ik schrijven over de duurzame waan die leven heet en over hoe mensen die waan proberen te bezweren, in elke samenleving, steeds maar weer, vroeger en nu. Als ik geëngageerde uitspraken over onze samenleving wil doen, kan ik beter meteen zeggen dat de horde die de afgelopen jaren van Pim naar Rita naar Geert hopte veel weg heeft van een electorale sprinkhanenplaag... dat het democratische landschap keer op keer wordt kaalgevreten ter meerdere eer en glorie van mediageile egotrippers die uit zijn op belangenbehartiging van hun kleinburgerlijke aanhangers in plaats van op het dienen van het
Algemeen Belang... dat geen enkele partijleider in Nederland erin slaagt met gezag een samenhangende visie uit te dragen op mens en samenleving, waaruit standpunten over actuele problemen kunnen worden afgeleid... dat elk geloof, of het nu de islam, astrologie of het christendom is, mensen afhoudt van vrij en zelfstandig nadenken over wie, wat en hoe ze zijn... dat Israël zichzelf in het hart raakt door de Palestijnen te behandelen zoals de Joden eeuwenlang werden behandeld... dat we niets te zoeken hebben in Afghanistan waar onschuldige burgers, geronselde Talibanstrijders en onze jongens zinloos aan stukken worden gereten... dat al die adepten van de vrije markt hebzuchtige roofdieren zijn... dat ik doodziek word van de middelmatig getalenteerde Bekende Nederlanders die elkaar met geforceerde lachbuien elke dag maar weer amechtig de bal van de televisieroem toespelen... Maar waarom zou ik dat in mijn romans en verhalen doen? Om dit allemaal te kunnen zeggen, ben ik geen schrijver geworden. Laat professor Vaessens het zelf maar doen, hij heeft er het pennetje voor, een vaardig pennetje dat net genoeg inkt heeft voor een opiniestuk of een
| |
| |
snel verouderend traktaat maar dat droog begint te krassen als er iets geschreven moet worden dat aan professorale profileerzucht niet genoeg heeft.
Intussen verstreek de tijd. Halverwege april stuitte ik zomaar op een vertaling in het Gronings, mijn moedertaal, door Jan Glas van ‘Der Panther’ van Rilke, het prachtige gedicht over hoe een panter zich in een Parijse dierentuin achter de tralies gedraagt en waarin ik meteen de gekooide mens herkende toen ik het voor het eerst las. Zo moe is hij van het almaar in cirkels langs de tralies lopen dat hij er niet meer doorheen kan kijken:
Zien blik is van aal laans troalies goan
Zo muid worden, dat alles hom ontgaait
T is of der veur hom doezend troalies stoan
En achter doezend troalies gain wereld bestaait
Het is alsof hij ‘om zien aigen staarke wil hin draait’, en als hij eens zijn ogen spert, dringt een beeld rechtstreeks zijn hart binnen waar het uitdooft: ‘En holdt iend t haart op te wezen’.
Dat is pas literatuur die ertoe doet, maar tot Kamervragen zal zij nooit leiden. Diezelfde dag discussieerden in De Wereld Draait Door Saskia Noort, Connie Palmen en Hugo Borst over wat literatuur is. Na veel richtingloos gehakketak, waarbij Noort zich op innemende wijze bij haar leest hield, meende Borst, die verried dat hij zichzelf een miskend schrijver van echte literatuur acht, de strijd te kunnen beslechten door I.M. van Palmen alle literaire kwaliteit te ontzeggen. ‘Ik vind I.M. niks, beroerd opgeschreven, maar ik ben maar een voetbalcommentator,’ zei hij. Palmen glimlachte en zei: ‘Inderdaad.’ Een schot voor open doel kun je wel aan haar overlaten, ook al is ze maar een schrijver.
En onthouden zal het worden, Borst! Het geheugen van de mensheid wordt van dag tot dag toegankelijker voor iedereen. Google dringt al enige tijd door in steeds duistere hoeken en dregt stug door naar wat allang vergeten was, maar dit is nog maar het begin van de totale ontsluiting. Op 20 april ging de digitale wereldbibliotheek (World Digital Library) op het internet. De wereldgeschiedenis is nu overal, op zolderkamers, in de schaduw onder een boom, op schoot of op de kont van een geliefde binnen bereik met films, foto's, teksten, literatuur en wat al niet meer. Zie: www.wdl.org/en en ook de nog niet definitieve Europese geschiedenissite: www.europeana.eu/portal. Tegelijkertijd kwamen de volledige aantekeningen van Flaubert over Madame Bovary ter beschikking van iedereen: www.bovary.univ-rouen.fr. In de bibliotheek van Rouen werkten studenten 4500 handgeschreven, moeilijk leesbare pagina's door met alle geschrapte, herschreven en verboden passages. Zij
| |
| |
zochten gelukkig tevergeefs naar passages over wat er in het geblindeerde rijtuig gebeurde waarmee Emma en haar minnaar zich lieten rondrijden en dat sindsdien een ‘bovarette’ werd genoemd. Flaubert wist uiteraard dat zijn lezers dat scherper voor ogen hadden dan hij beschrijven kon. Al dat vijlen aan zijn stijl, dat beeldhouwen van elke zin, had hij van Vaessens overigens niet hoeven doen, want stijl vindt hij niet zo belangrijk, hij had liever wat meer maatschappelijk engagement bij Madame Bovary gezien.
Wie wel eens wil weten wat mijn voorganger Justus van Effen als Hollandsche Spectator in De Hollandsche Spectator (1731-1735) geschreven heeft, bezoeke de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org). Neem dan ook het volledige oeuvre van Vondel even mee of de bundels van Paul van Ostaijen, in facsimile. Nu de kranten nog die de afgelopen eeuwen in Nederland verschenen, het liefst met een geavanceerde zoekfunctie, en het vaderlandse geheugen ligt open en bloot op tafel in De Wereld Draait Door. Wensdromerij? Welnee, dat gaat in het najaar gebeuren door de Koninklijke Bibliotheek. Een groepje mensen is in Kampen (dus Gods zegen rust erop) al jaren bezig die kranten bladzijde voor bladzijde te scannen, inclusief de advertenties. Wie in die digitale schatkist straks gaat zoeken naar wat er allemaal over Thomas Vaessens is geschreven ten koste van verleidelijke stukken over de mooie romans die jaarlijks worden gepubliceerd of over veronachtzaamde misstanden in de wereld, zal zich een ander geheugen wensen.
Op 22 april overleed Martin Bril. Die dag reed ik met mijn oude Volkswagen over de Amstelveenseweg richting het Amsterdamse Bos. Bij het Olympisch Stadion stond een meisje te wachten voor het stoplicht. Ze zat zenuwachtig gas te geven op haar hagelwitte Vespa. Als het geen scooter was geweest zou ik het een nerveus snuivende schimmel met schrapende hoeven hebben gevonden. Vanonder haar helm krulde blond haar tot over haar schouders. Pas toen het licht op groen sprong zag ik dat ze achter haar windscherm een sigaret rookte die ze tussen de vingers van haar linkerhand geklemd hield. Handig. Ze zal wel links zijn, dacht ik. Even later haalde ze in volle vaart ook nog eens haar mobieltje tevoorschijn om te kijken of er een sms'je was binnengekomen. Ze was dus toch rechts. Als ze mijn dochter was geweest, zou ik haar drie dagen op water en brood hebben gezet in het tuinhuisje waar spinnen vrij spel hebben en zo nu en dan een rat wordt gesignaleerd. Terwijl in haar linkerhand die sigaret nog brandde, slaagde ze er met haar rechterhand in zowel gas te geven als een nummer in te toetsen. Bij het volgende stoplicht stond ze te roken met het mobieltje aan haar oor. Ze lachte zoals meisjes lachen wanneer ze zich erg onzeker voelen, wat dus eigenlijk een vorm van huilen is. Ze gooide haar opgebrande sigaret weg. Het was vast een gesprek dat haar emotioneel raakte, het zal wel een afhakend of afgedankt vriendje geweest zijn. Ze trok op en
| |
| |
toverde met de vingervlugheid van een goochelaar een nieuwe sigaret en een aansteker tevoorschijn. Vraag me niet hoe haar dat al sturend en gasgevend lukte, maar zeker is dat ze daarna voor me reed met een snelheid van veertig kilometer per uur, rokend en telefonerend. Ik besloot haar te beschermen door haar niet te passeren. Achter me werd geclaxonneerd, ongetwijfeld door een haastige handelaar in foute hypotheken, want andere mannen claxonneren niet zo als je een meisje voor ongelukken behoedt. Bij het Amsterdamse Bos sloeg ze links af. Ik ook. Daar reed ik haar klem en stapte opgefokt uit.
‘Wil je dood of zo?’ schreeuwde ik.
Ze keek me vol onbegrip aan zonder wat te zeggen. Er stonden tranen in haar ogen. Toen schudde ze langzaam haar hoofd.
‘Nee, ík niet, ík wil niet dood, idioot, ik niet,’ fluisterde ze.
En ik dacht alleen maar: dood, idioot, dat rijmt.
Er schoot een grijze kat onder mijn auto.
Martin Bril is een van de zeer weinige schrijvers die je met volledige naam zou kunnen tegenkomen in de vertaling van La disparition van Georges Perec, de bizarre roman waarin geen ‘e’ voorkomt, de meest gebruikte letter in het Franse én Nederlandse alfabet. De vertaling ('t Manco, 2009) verscheen vlak voor de begrafenis van Bril. ‘Anton Vocalis komt maar lastig in slaap,’ luidt de vertaling van de openingszin ‘Anton Voyl n'arrivait pas à dormir.’ In recensies werd nogal luchtig over de roman geschreven, alsof het een uit de hand gelopen geintje zou zijn, maar ik las het als een heroïsche poging een gemis te boven te komen, wat de schrijver zelf, die net als Bril in het niets is opgegaan, ook zo gevoeld schijnt te hebben. Zijn moeder verdween tijdens de Tweede Wereldoorlog spoorloos in het zwarte nazigat. In het boek verdwijnt de hoofdpersoon nadat hij heeft geprobeerd onder woorden te brengen wat er in de wereld ontbreekt. Onlangs verstuikte ik mijn pols. Binnen een paar dagen compenseerde ik het gemis met mijn linkerhand zo inventief dat ik er verbaasd naar stond te kijken. Meer zeg ik niet over 't Manco (zie www.t-manco.nl), behalve dat het virtuoze literatuur is die niet op publieke commotie uit is. Van massaficatie geen sprake. Ik hou van zulke literatuur. Vertaler Guido van de Wiel verrichtte briljant een hoerenklus waarvoor hij een prijs verdient.
De discussie over Vaessens woekerde al die tijd maar voort in dag- en weekbladen. De belangrijkste argumenten kwamen helaas niet aan de orde, wat vaak het geval is als de waan van de dag regeert. Professor Vaessens mist in onze literatuur het engagement en de publieke opwinding over dat engagement. Volgens hem was dat vroeger allemaal beter en anders. De literatuur zou niet meer zijn wat zij geweest is, dus wil Vaessens weer literatuur die geweest is... in een samenleving
| |
| |
die volkomen veranderd is! Alles wat de goegemeente, zo die nog bestaat, schokken kan, is gezegd. Toen Reve riep dat alle kokosnoten in een jumbo moesten opsodemieteren leverde dat naast besmuikt gelach nog woedende reacties op, maar tegenwoordig roept zelfs de dictatoriale leider van de grootste partij in de opiniepeilingen dat je de moslims uit Europa moet schoppen en niemand wordt er warm of koud van. De lezers zijn immuun geworden voor choquerende taal. Dat valt die romans niet te verwijten. Waar het om gaat is dat elke samenleving, of literatuurgeleerden dat nu willen of niet, de romans krijgt die zij verdient! Als religie de moraal beheerst, onbuigzame regenten het voor het zeggen hebben en homoseksualiteit als een enge ziekte wordt beschouwd, schofferen schrijvers de gelovigen (Hermans), neuken ze een homo-erotische god in zijn ezelshol (Reve) of omarmen ze pontificaal de linkse volksrevolutie (Mulisch). Als alles al gezegd is en alles mag, als de publieke moraal in duizend stukken uiteen is gevallen, ideologisch engagement door de geschiedenis besmet is geraakt, en de welvaart het eigenbelang boven het belang van allen heeft gesteld, kan literatuur niet meer mediageniek schokken en leidt zij niet meer tot Kamervragen. In elke roman staan tegenwoordig uitspraken die het Land van Ooit op zijn kop gezet zouden hebben, maar daar kraait uiteraard geen haan naar, wat P.F. Thomése met zijn volkomen foute, racistische en seksistische personages in Vladiwostok! (2007) misschien wel heeft betreurd. De kracht van literatuur is nu dat zij boort in de decadente, verweesde ziel, dat zij de culturele verwarring, het alles doordringend cynisme en de sociale fragmentatie toont en lucht geeft aan gedachten en gevoelens die door een dominante mediawerkelijkheid verstikt raken. Literatuur is nu een vrijplaats voor de verdrukte geest, een knagende houtworm in plaats van een barricade.
Hoezeer Vaessens een kind van zijn decadente tijd is, verraadt hij door geen enkele eis te stellen aan de inhoud van het engagement dat hij in romans wil lezen, en door mensen die er anders over denken naar de populistische mode voortdurend elitair te noemen, wat voor veel zogenaamde intellectuelen tegenwoordig helaas het ergste is waarvoor je uitgemaakt kunt worden. Liever een boerenlul dan een man van letteren. Het gaat Vaessens dus helemaal niet om misstanden in de wereld, nog nooit ook heb ik hem op een geëngageerde uitspraak over de wereld waarin wij leven kunnen betrappen, terwijl hij de opiniepagina's in de elitebladen toch goed weet te vinden. In plaats van Tart pour Tart predikt hij engagement om het engagement. Het maakt niet uit waarom, áls ze maar schokken die romans, áls ze maar op rellerige toon iets aan de kaak stellen. Hij wil met dit pleidooi naar eigen zeggen alleen maar de literatuur behoeden voor een maatschappelijke dood. Nou, daar zal de massa hem voor op de schouders kloppen! De literatuur redden... elitairder kan het niet en ik geloof er ook nog helemaal niets van. Zijn oproep aan
| |
| |
schrijvers zich bij commotie over hun boeken niet te verschuilen achter hun personages en zijn dedain voor stijl betekenen eerder de dood van de literatuur dan haar redding. Het is professoriale profileringsdrift, die hem zo allitererend drijft. En dat alles schreef hij op in boeken die alleen gelezen en bekritiseerd worden door de kleine elite die hij verfoeit. Ondertussen maakte hij zich in de Libris-jury sterk voor romans die, als je het erin wilt lezen, maatschappelijk engagement uitstralen. Het is een vorm van bemoeienis met zijn object van onderzoek die een natuurkundige zijn kop zou kosten, en al helemaal een socioloog of een andere verwerpelijke intellectueel. Maar ik weet niet of hij met zijn jury-werk zijn wetenschappelijke gelijk zocht of zijn eigen analyse weerlegde, want... nou ja, het is wel goed zo met dat engagement van die Vaessens.
Op Koninginnedag reed een totaal vereenzaamde man, zo'n man die alleen wordt gebeld als hij in de steekproef van een telefonische enquête over het gebruik van cosmetische producten valt, louter reclamepost ontvangt en door zijn buren een stille man wordt genoemd die hen altijd aardig groette, met zijn zwarte Suzuki zeven mensen dood in een mislukte poging de touringcar van de zwaaiende oranjes te treffen. Op de voorpagina van de Volkskrant stond de volgende dag een foto waarop de zwaar gehavende Suzuki richting De Naald raast, een geraakte man zweeft nog horizontaal door de lucht, vlak bij hem is een man op zijn rug tegen het asfalt geklapt, honderden mensen kijken achter de dwanghekken met open mond toe, hier en daar nog lachend om wat er seconden daarvoor gebeurde. En te midden van dit helse tafereel staat een politieman doodstil voor zich uit te kijken onder zijn prachtpet, zijn handen op de rug, de benen in spreidstand, zich nog niet bewust van wat er om hem heen gebeurt. Hij denkt aan wat zijn hoogzwangere vrouw die morgen tegen hem zei over zijn onvermogen eens lekker gezellig mee te lullen over die kut-Marokkanen, Maxima, wiegendood, spiritisme zeg maar Jomanda, de nieuwe Heleen van Royen of de adoptiekinderen (of heeft hij er nog maar één?) van Paul de Leeuw op verjaardagen en partijtjes. ‘Ik wil wel,’ had hij gezegd, ‘maar ik weet er gewoon niets over te zeggen.’ Dat was niet helemaal waar want over die kut-Marokkanen zou hij wel uren kunnen praten maar dat was hem tijdens de opleiding ontraden. Voor je het wist, raakte je erdoor bevooroordeeld, en begon je Marokkanen naar hun identiteitsbewijs te vragen om de familie te plezieren. Zeiden ze. Als politieagent was je er niet alleen voor de Nederlanders, maar ook voor de Marokkanen. ‘Je denkt toch ook wel eens aan geesten, je wilt toch ook niet dat ons kindje straks in de wieg al doodgaat, je hebt toch wel een mening over of homo's
kinderen mogen adopteren?’ vroeg zijn vrouw. Hij wilde altijd, zelfs in diensttijd niets liever dan met haar vrijen, maar als ze zo tegen hem schreeuwde kreeg haar gezicht de trekken van haar moeder bij
| |
| |
wie hij nog voor geen tienduizend euri een stijve zou kunnen krijgen, nou ja, dat is een hoop geld, maar goed. Hoe dan ook, als ze zo schreeuwde en ook nog een beetje stonk, wat de laatste tijd vaak het geval was, het scheen met zwangerschap te maken te hebben, dan schijnen poriën zich te openen als bij stinkdieren, vooral in de holtes... gaf hem overigens maar Maxima of Heleen van Royen in plaats van die heksige Jomanda van die Millecam, maar dat kun je tegen die familie van haar niet zeggen, tegen de buren ook niet, dus ‘laat mij maar gewoon mezelf zijn’, had hij gezegd, nou, toen was het hek van de dam want zichzelf zijn, ja, dat kon iedereen wel, dat was nogal gemakkelijk gezegd, als zij zichzelf zou zijn dan zou ze niet elke dag zijn flesjes pils... shit, wat is dat nou!
Ramsey Nasr, die ik steeds weer met een misplaatst gevoel voor humor Nasi Rames wil noemen, onze Dichter des Vaderlands dus, wijdde op de voorpagina van nrc Handelsblad een gedicht aan het drama in Apeldoorn. Nasi is een toneelspeler met een mooie kop en qua Palestijnse en andere kwesties heeft hij het hart volkomen op de goede plaats, aan engagement geen gebrek, dat moet allemaal gezegd, maar dat gedicht van hem! Kijk, je moet het niet willen zijn, Dichter des Vaderlands, dat zei Hans Verhagen met zijn P.C. Hooftprijs op zak een tijdje later heel mooi toen hij met neerhangend hoofd tegenover Ramsey Nasr zat in een soort kunstprogramma onder leiding van een jolige presentator die nog nooit een gedicht had gelezen, in ieder geval niet met plezier, maar daar gaat het hier niet om. Hier telt alleen dat gedicht. Elk van de eerste vier strofen begint met ‘ik leef in een land’. Dat klopt, wij leven allemaal in een land, maar zo nadrukkelijk gesteld zegt zo'n regel dat het een heel bijzonder land is waarin hij leeft. Waarom is dat land zo bijzonder? Nou, eerst knalde ‘een dierenvriend’ er Pim Fortuyn neer, toen stak ‘een vrome gelovige’ Theo van Gogh dood, toen stampten jongeren ‘uit gekkigheid’ een conducteur in elkaar en toen, ja toen, nam ‘een keurige man’ er de vrijheid om op anderen in te rijden met zijn Suzuki. Ik ken landen waar ergere dingen gebeuren. Sterker nog, ik ken weinig landen waar de afgelopen zeven jaar geen ergere dingen zijn gebeurd. Neem Londen, Madrid, de banlieus van Parijs, de horrorkelder in Oostenrijk, de school in Duitsland, om maar te zwijgen over... Goed, Nasi... Nee, Nasr leeft in een land waar dingen gebeuren die vreselijk zijn. Maar dan komt de moraal. Let op, Vaessens! Geëngageerde literatuur! Nasr meldt in versvorm dat dit ‘rood, rood schemerland’ (kijk, de rooien zitten erachter!), ‘waar de grenzen
totaal werden opgeheven’ (nee, niet gewoon opgeheven maar ook nog eens ‘totaal’), ‘waar de mondigheid totterdood wordt beleden’ (ja, door Van Gogh ja, maar dat schijnt Nasr niet te bedoelen), ‘waar zestien miljoen koningen leven’, zie daar de massificatie/democratie van Vaessens... En dan komt de geëngageerde aap uit de mouw, in zo'n land zal vanzelf ‘een nieuwe orde’ ontstaan en daarin zal ‘een laatste
| |
| |
koningin’ straks ‘haar laatste onderdanen als beesten overreden zien worden’.
Laat ik er dit van zeggen: dit is wanstaltig gezwollen doemtaal, reactionaire opnaaierij, sociologische prietpraat, kwaadaardig suggestieve feitenbreierij, misbruik van een tragische gebeurtenis ten behoeve van het eigen miezerige politieke gelijk, dit is dus poëzie waar helaas niet alleen Vaessens wel pap van lust, maar ook sinds kort... Erik Jan Harmens en Ilja Leonard Pfeijffer. Jawel, dubbele voornamen, met uw welnemen. Op 23 mei publiceerde Trouw op de voorpagina van de bijlage Letter & Geest (hoe ver kan een noodlijdende kwaliteitskrant gaan in het gevecht om de elitaire lezersgunst?) hun ‘Manifest voor een riskante literatuur’, gevat in tien stellingen. Pffff. Ze hadden er vast eerst zeven of acht, maar tien was mooier. Het zijn zulke kinderachtige stellingen, en ze zijn in zo'n geforceerd revolutieachtige, ouderwetse jaren-zestigstijl opgeschreven dat ik er eerst om moest lachen. Ik zag de kabouters van Roel Van Duijn weer voor me die de Oranje Vrijstaat uitriepen met veel hasj en vrij fokken, die van elk college aan de universiteit en van elke kunstuiting de ‘maatschappelijke relevantie’ wilden weten. Pffffeijffer en Harmens willen tien jaar lang literatuur ‘verbieden’ (sic!) die zich niet ‘op enige manier’ verhoudt tot, hou u vast, ‘globalisering, immigratie, toenemende religieuze spanningen, oorlog, uitholling van de democratie onder het mom van bevordering van de veiligheid, ecologische rampspoed en economische crisis’. Ik miste verkrachting, terrorisme, toenemende corruptie, misdadige zelfverrijking, wapenhandel en nog tientallen andere buitengewoon treurige gegevenheden van de moderne wereldhel, maar daar hoeven we het van de heren gelukkig niet over te hebben in onze romans en gedichten. Zij willen ‘literatuur die in geen andere tijd moet zijn geschreven, dan in de tijd waarin ze is geschreven’. Dat is dus alle literatuur! Zij willen
niet dat schrijvers op hun werkkamer ‘het stilleven van een appel en een peer’ bedichten ‘terwijl buiten het kanonnenvlees in de loopgraven lilt’. Lees die laatste woorden vooral hardop met de dictie van Agnes Kant. Dit is geen riskante taal, dit is overspannen, kromme pubertaal. ‘Kunstenaars zijn ten volle verantwoordelijk voor de toestand in de wereld of zij nemen hun eigen kunst niet serieus’ (stelling 3). ‘Wij verwachten van de literatuur niet dat zij oplossingen biedt, maar wel dat zij de wereld verandert’ (stelling 6), ‘Nonchalance in de literatuur is een misdaad’ (stelling 10). Dit moest ironie zijn, een studentengrap, maar waarom was het dan geschreven? En was het niet Pffffeijffer die zich zo kwaad maakte over dat zijn werk steeds als spel wordt getypeerd? Dan ga je toch niet zo pontificaal een spelletje spelen met gemeend engagement en de drijfveren van kunstenaars? Oké, je bent jong en je wilt wat, dat begrijp ik. Maar jong zijn ze niet meer, het haar begint al dunner te worden, de rimpels komen. En ze willen niet ‘wat’, maar veel, heel heel erg veel.
| |
| |
Het manifest wordt in Trouw gevolgd door een twee pagina's groot artikel van Harmens, waarvan vrijwel elke zin begint met ‘ik wil’. Ja, hij kent zijn retorica. Wie zoveel wil, wil te veel, en je kunt niet alles willen en al helemaal niet alles tegelijk, dus inhoudelijk vaart het stuk van Harmens als het dronken bootje van Rimbaud vol contradicties alle kanten op. Hij wil dat onze samenleving de poëzie krijgt die zij verdient. Maar onze samenleving, ik zei het al, krijgt altijd de poezie en de literatuur die zij verdient, of Harmens dat nou wil of niet, zoals zij ook de misdaad, de politici en de praatjesmakers krijgt die zij verdient. Ik begrijp het niet. In het werk van Pffffeijffer ben ik nog nooit een gedicht of romanfragment tegengekomen dat voldoet aan de eisen die in het manifest gesteld worden. De bloemlezing die Harmens samenstelde, Ik ben een bijl. Nieuwe dichters uit de jaren nul (2009), waarvan zijn laatste wilsverklaring het voorwoord vormt, bevat sterke gedichten maar geen gedichten die in de buurt komen van wat hij allemaal van ze verlangt, sterker nog: wat Harmens wil, kán niet bestaan, zoals ook een bloem niet kan bestaan die tegelijkertijd een struik, een boom en onkruid moet zijn. Het is loos geklets voor op zijn curriculum vitae, zelfopfokkerij met te veel drank op geschreven. Waarom dan toch dit rare koketteren met engagement dat kant noch wal raakt? Ilja Leonard Pfeijffer schrijft vaak goede, vitale poëzie en boeiende, oorspronkelijke romans in een heel eigen stijl, aan de tap reken ik hem tot mijn vrienden, Erik Jan Harmens publiceerde verdienstelijke bundels, daar zou hooguit wat meer bijl in kunnen, en Ramsey Nasr schreef na zijn Koninginnedag-gedicht als Dichter des Vaderlands een prachtig gedicht over Calvijn. Is het dan allemaal postmoderne profilering, mediageile pose, engagement sells? Vestigen ze rücksichtslos de aandacht op zichzelf
door solidariteit te veinzen met mensen die lijden onder misstanden in de wereld? Willen ze over de rug van jan klapperpoot voor de camera's in praatprogramma's? Laat ik dan ook maar eens iets verbieden: valse pamflettaal van schrijvers in kranten en weekbladen!
Gelukkig zag ik op 17 juni in Hengelo Breyten Breytenbach en Gert Vlok Nel optreden. Breytenbach straalt zelfs zwijgend in zijn eentje al meer doorleefd engagement uit dan het hele vaderlandse dichtersgilde op volle kakelkracht. En Gert Vlok Nel heeft al helemaal geen pamflet nodig om je met zijn gezongen poëzie als een bijl te treffen.
En gelukkig ving ik in een café zomaar het volgende dialoogje op:
‘Daar waar jou de dood niet aangaat, daar wil ik heen.’
‘Nee! Naar waar jou het leven niet aangaat!’
Het was er goed drinken.
Zou The Catcher in the Rye van J.D. Salinger door de ballotage komen van het politbureau, bestaande uit Váássens (voorzitter), Harmens (secretaris), Pffffeijffer
| |
| |
en Nasi Rames? Ik vrees van niet. Ik zie Holden Caulfield al zijn middelvinger opsteken tegen de literaire dominees, zij het dat dit gebaar toen nog niet bestond. Fuck engagement! Salinger kreeg van de rechter op 2 juli gelijk met zijn eis om de publicatie te verbieden van een vervolg op De vanger in het graan, geschreven door een Zweed onder het pseudoniem J.D. California. Coming Through the Rye, heet dat boek. Caulfield is zestig jaar ouder. Hij wordt niet van school gestuurd, maar hij ontsnapt uit een bejaardentehuis. Ik had dat graag willen lezen, maar van de negentigjarige Salinger, die als een kluizenaar leeft in New Hampshire, mag dat niet. En nu is het verboden. Ik vind dat een onaanvaardbare aantasting van de vrijheid om te schrijven wat je wilt. Als ik het manuscript te pakken kan krijgen zal ik in de volgende aflevering van De Literaire Spectator een fragment uit die verboden roman publiceren, tenzij die Zweed niet kan schrijven, want met proza zonder stijl worden de kolommen van mijn periodiek niet gevuld.
Op 12 juli overleed Simon Vinkenoog. Men herdacht hem als het vleesgeworden sociaal engagement. Als je in zijn bijzijn ‘Verenigde Staten’ zei, begon hij meteen als een duiveluitdrijver te oreren. Een wietambassadeur was hij, een performer, een levenskunstenaar, een symbool van de sociale revolutie in de jaren zestig. Maar over de waarde van zijn poëzie las ik vrijwel niets.
Dat krijg je ervan.
|
|