voor het naderend onheil, maar hij slaagde er niet in ook maar het minste geluid voort te brengen. Zij moest het toch ook ruiken en gealarmeerd raken. De gedachte stelde hem enigszins gerust.
‘Hurry up, Lex, je moet naar de kerk, mijnheer pastoor zit op je te wachten. Hurry up, het is al over half acht.’ Hij vond het grappig om zijn moeder Engelse woorden te horen gebruiken. Het herinnerde hem aan vroeger, de zonovergoten dagen in de dahliatuin toen zij nog Merel heette en steevast met vader stoeide.
‘Je hoeft geen thee zeker? Trouwens, daar is geen tijd meer voor. Er ligt nog witbrood in de keukenkast. Je kunt een boterham met pindakaas maken als je wilt, maar schiet nou op jongen.’ Hij hoorde haar bezorgde stem terwijl zij een kam door zijn haren haalde. In die intimiteit zo dicht bij hem maakte ze hem complimentjes. ‘Wat heb je mooi bruin haar, Lexje, schitterend gewoon.’
Liefkozend dekte zij het gekamde haar toe met haar tedere vingers, waarmee zij ook langs zijn wangen streek. Op dergelijke momenten hield hij intens van zijn moeder, dan voelde hij de aandrang haar te omhelzen en haar hevig te kussen. Zij hield haar hoofd afgewend.
Alex ging naar de keuken door de bitterkoude deemstering en haalde het witbrood uit de keukenkast. Er waren nog maar vier sneden. Hij probeerde ze te te smeren met boter, maar de boter was op het aanrecht zo hard geworden dat die zich niet smeren liet. Daarom hakte hij maar een paar puntjes af en plette die op de boterhammen, met pindakaas uit het potje eroverheen die zo smeuïg was dat hij vloeibaar leek. Het brood was zwak, er zaten gaten in.
‘Maak dat je wegkomt jongen,’ hoorde Alex zijn moeder zeggen terwijl ze hem in zijn zwarte jack hielp. ‘Hier heb je nog een doos sigaren voor mijnheer pastoor. Niet vergeten, hij is vandaag jarig. Wees een beetje aardig voor hem, hij heeft het ook niet gemakkelijk, en feliciteer hem namens mij,’ drong ze aan terwijl ze Alex de straat op duwde met de doos sigaren in zijn armen. Op straat loerde hij even naar het venster op de eerste etage dat er nu verduisterd uitzag. Gisteravond was het raam hel verlicht geweest en had hij het zoontje des huizes piemelnaakt zien staan. Hij dacht er liever niet meer aan, het bedrukte zijn gemoed. Het sponzige witbrood was ook al niet te eten, zeker niet met die klonten boter erop. Hij kokhalsde wanneer hij een hap nam.
De straat was stil en verlaten, er was geen mens te zien. Je kunt er een kanon in afschieten, placht zijn moeder te zeggen. ‘Lastig portret,’ had ze hem toegevoegd toen hij met zijn jack stond te dralen en ook weer terug moest omdat hij bijtijds beseft had dat hij de doos sigaren voor de pastoor vergeten was. Zijn moeder stond hem al in de voordeur op te wachten.