| |
| |
| |
Toef Jaeger
‘50 million Elvis fans can't be wrong’.
Interview met Hans Verhagen
Brandend Kruis
4
dan ben ik m'n plaats kwijt,
ze verdwijnt als ze verschijnt
(En als ik in de spiegel kijk
staat ze plotseling voor me,
bruidegom in sarong, brandend kruis,
bruidsuikers en slingers van seringen
Uit: Duizenden zonsondergangen
‘Je gaat natuurlijk niet het Heilig Land in om aan politiek te doen. Tenminste, dat vond ik. Ik ben al die plekken van Jezus afgegaan. Je kunt wel zeggen dat alles politiek is, maar dat werd een heel merkwaardige show, zoals bijna alle dingen die ik deed.’
| |
| |
Hans Verhagen beschrijft het werk aan een film die hij met Jan Blokker en Hans Keller maakte, Heilige Plaatsen. In 1974 werd deze film uitgezonden. Verhagen had net twee jaar interviews voor Het gat van Nederland achter de rug en was een zeer gewaardeerde tv-maker geworden. In hoeverre kunnen merkwaardige shows de geschiedenis bepalen? Wie het werk van Hans Verhagen leest en bekijkt, ziet dat hij een belangrijk stempel drukte op in ieder geval de jongerencultuur van de jaren zestig en zeventig. Een kleine wandeling door die jaren door de ogen van Hans Verhagen.
| |
Jaren vijftig
Het begint natuurlijk allemaal al in de jaren vijftig. Verhagen over de sfeer in die tijd: ‘De gereformeerde kinderen in het dorp mochten vroeger nooit met me spelen. Over die tijd heb ik nooit geschreven, Wolkers, Siebelink enzovoort wel. Ik weet nog dat ik voor de Provinciale Zeeuwse Courant [Verhagen was in 1957 aangenomen als leerling-journalist] verslag deed van een begrafenis. Er stond vooraan een bleek jong ventje te schreeuwen en te roepen, en dat bleek de dominee te zijn. Ik wist niet wat ik meemaakte: de dode werd uitgescholden, dat het hoog tijd was dat hij doodging: Worm! Zondaar! Die gozer ging maar door. Dat is hun manier om van de Heer te houden, ik begrijp er niets van. Balkenende komt ook uit die sfeer. Ook een gereformeerde jongen. De meesten hebben daar afstand van gedaan, maar dat kun je van hem niet zeggen, denk ik.’
Met jongerencultuur begon Verhagen zich in 1959 bezig te houden toen hij de overstap naar het ad maakte en daar elke twee weken de jongerenrubriek ‘Pagina Q’ vulde. ‘Daar gooide ik mijn eigen voorkeuren op: jazz, kunst, film, muziek. The Beatles waren er toen nog niet en ik probeerde een beetje te schrijven over welke kant het op zou gaan. Nou, ik had het helemaal verkeerd. Maar dat was het leuke van The Beatles, die brachten iets totaal nieuws.
Ik heb altijd een hekel gehad aan kunsttheorieën, ik heb altijd gedaan wat ik leuk vond. Er was in de muziek een grote creatieve output, en daar is heel wat invloed vandaan gekomen. Niet kunsthistorisch, maar gewoon in het leven. Dat werd dan ook door de politiek aangegrepen om daar kiezers mee te winnen.
Wat de Tweede Wereldoorlog betreft: ik ben geboren in 1939 en heb genoeg meegemaakt van de naweeën, zodat je wel geïnteresseerd móét zijn. Later kwam de Cuba-crisis. Ik zie Remco Campert nog zitten, die was echt bang. Tien jaar ouder, dat scheelde een hoop. Echt bang was ik nooit, maar ik merkte later wel dat het een rol speelde, dat er een beklemming van uitging in de jaren zestig. In bijna alle landen van het Westen was de oorlog de grote breuk. In Nederland veel minder, na de oorlog ging alles gewoon door: De Quay werd gewoon premier, die in de oorlog nog opgeroepen had om in Duitsland te gaan werken.
| |
| |
In de jaren vijftig was Nederland een en al geschiedenis. De breuk kwam hier pas in de jaren zestig, en die was meteen heel radicaal en overdreven. Alles wat op geschiedenis leek, werd geëlimineerd, en daar hebben we nog steeds last van, dat merk je aan alles. Het heden is het verleden en het nu. Het gebrek aan historisch bewustzijn vind ik stompzinnig.’
| |
Jaren zestig
De jaren zestig van Verhagen worden gekenmerkt door zijn doorbraak als dichter, zijn bemoeienis met Gard Sivik, De Nieuwe Stijl en Hoepla.
‘Mijn debuut Rozen & motoren werd algemeen heel goed ontvangen, er stond zelfs ergens “interessanter dan Lucebert”. Dat vond ik niet zo leuk want ik vond Lucebert juist ontzettend goed. Mijn houding ten opzichte van Lucebert was een beetje dubbel. Armando en Hans Sleutelaar wisten heus wel wat de betekenis van Lucebert was, maar ze deden er knorrig over, ik minder. Ik was niet zo verslingerd aan die Nieuwe Stijl. Gard Sivik en Barbarber zijn wel vaak door elkaar gehaald, vooral Armando vond dat heel erg. Dat was een beetje overdreven maar de tijdschriften zijn wel duidelijk iets anders. Wij waren veel consequenter in die dingen.
Ik was toen tien jaar jonger, nog steeds trouwens, en Armando deelde zo'n beetje de lakens uit, “dat mag niet en dat mag wel”, zo is-ie nu eenmaal. We kregen zo wel aandacht voor de groep en daar ging het om. Cor Vaandrager was eigenlijk de enige die het bloedserieus nam. Hij kon zo dogmatisch zijn, met stéllingen, daar kan ik helemaal niet tegen. Maar zo'n uitspraak dat poëzie uit het anti-poëtische kwam, daar zag ik wel wat in.
Die readymades, dat deden we onafhankelijk van elkaar allemaal. De afdeling “Cocon” in Rozen & motoren is ook zo ontstaan maar ik heb dat materiaal toch een beetje naar mijn hand gezet. En de gedichten over kanker in die bundel: dat lijkt programmatischer dan het is. Ik had allerlei dingen geïsoleerd uit verschillende boeken in verschillende talen: internationale griezelcyclus. Maar ik was al eerder door die ziekte gegrepen. “Elvis Presley heeft kanker” stond in de eerste uitgave van Rozen & motoren, dat heb ik eruit gehaald want het is nu geen interessante mededeling meer, dat was interessant toen hij nog leefde. Wat tbc in de romantiek was, dat is kanker in het machinetijdperk.
Ik was eerder al op een persoonlijke manier betrokken geraakt bij kanker, door het sterven van mijn moeder. Ik was negentien en haar dood was een enorme klap, het was voor mij de eerste keer dat de dood zo dichtbij kwam. “K” zeiden de mensen toen, raar. Nu roepen mensen kanker dit en kanker dat, ik vind het afschuwelijk om te horen. Maar ja, met veel van die afschuwelijke dingen ben ik zelf begonnen. Dat is raar: allerlei dingen bevorder je met “Pagina Q”, Hoepla, Phil Bloom. Dat
| |
| |
was toen ook helemaal niet aanstootgevend, als iemand dat nou onschuldig kon doen als kunstmodel, dan was zij het. En dat ging heel snel: van “leuk dat we dat deden”, tot sensatie en taboe. Er werd niet meer geluld over de allure ervan. Het ging alleen maar over wat mensen stout vonden en waar ze verontrust over waren.
Toen Sterren cirkels bellen af was, had ik eigenlijk al genoeg van de readymades, ik wilde ze ook niet meer voorlezen omdat ik toen al met Duizenden zonsopgangen bezig was, en dat zijn heel andere gedichten. Duizenden zonsopgangen ging eigenlijk verder waar ik met Rozen & motoren was opgehouden. “Cocon” uit Sterren cirkels bellen ging naar een totaal nulpunt toe. Adriaan Morriën schreef toen nog: wat nu? Dat zat al wel in die bundel maar die zonsopgangen stonden dichter bij mij. Er zit meer bezieling in en dat past eigenlijk niet zo goed bij Sterren cirkels bellen. Met die bundel had ik het wel gezien.’
Vanaf 1962 werkte Verhagen in vaste dienst bij de Haagse Post. De interviewtechnieken die hij daar leerde, zouden later van pas komen voor de televisie-interviews bij Hoepla en Het gat van Nederland. ‘Bij hp was toen nog Hiltermann the boss, maar die zag ik nooit. Zijn vrouw leidde die krant, dat was wel een gek mens. Ik kwam haar een keer tegen in de Kalverstraat, en dan vroeg ze: hoe wéét je dat allemaal? Had ze zo'n kankergedicht van me gelezen. En als Hiltermann achter zijn bureau een proef zat te lezen, dan viel zijn oog altijd meteen op een of andere opmerking die absoluut niet kon, dan zei zij: “Guus, zeg nou eens wat áárdigs tegen die jongen.”
Hiltermann ging met een soort van naïviteit langs bij professoren als hij gelezen had dat ze iets zinnigs gezegd hadden. Dan hoopte hij op iets, maar dan werd hij heel vaak teleurgesteld. Die mensen, zeker als het socialisten waren, gaven je dan een vellerig kopje koffie, hele zure mensen, heel onvriendelijk. Maar als je naar een of andere rechtse klootzak ging, Ridder van Rappard of zo, die tegen de moderne kunst was, dan werd je in een geur van sherry en whisky ontvangen, met kaviaar, altijd hele aardige lui. Dat was zo in tegenspraak met elkaar. Hele gezellige mensen hebben hele vervelende opvattingen.
Ik had er genoeg van om in vaste dienst te zijn en toen ik Hoepla ging maken [1967], ging ik er weg. Met Hoepla wilden we [Wim van der Linden, Wim T. Schippers en Verhagen] gewoon een leuk magazine maken. Weg uit die vormelijkheid die toen normaal was op televisie, die overdreven beleefdheidsvormen. Eigenlijk gewoon de dingen maken die we zelf ook hadden willen zien. We hebben veel lol gehad, maar de meeste geintjes (“na Phil de knil” en zo) kwamen niet van mij. Dat was meer iets van de beide Wimmen.
Ik ben dol op humor, maar het moet niet te simpel. Ik heb een hekel aan cabaret bijvoorbeeld, altijd maar leuk moeten doen... Hunter S. Thompson, die is wel leuk,
| |
| |
maar er zijn weinig schrijvers die dat genre bedrijven en waar je tóch om kunt lachen. Ik moest wel eens lachen om W.F. Hermans, juist omdat hij zo humorloos was.’
Hoepla is de geschiedenis ingegaan met Phil Bloom die naakt door het beeld wandelde, maar de interviews zijn minstens zo vernieuwend geweest. Muzikanten van naam kwamen langs, zoals Jimi Hendrix, Mick Jagger en Eric Clapton. ‘Bij een optreden van Jimi Hendrix fluisterde Ton Hazebos van de jeugdafdeling nog in mijn oor: moet dit nu duizend gulden kosten? En in De Telegraaf stond dat “een Zuid-Molukker zijn gitaar stond op te eten”. Hij had een prachtige versie van “Catfish Blues” gespeeld, en toen hij een tijdje later doodging vroeg ik de vpro of ze dat wilden uitzenden, maar ze hadden de ampexbanden alweer overgespeeld omdat het zo duur was. Dat ging dan om acht gulden per band of zo...’
Commentaar en Kamervragen kwamen er zelfs naar aanleiding van een item met soldaten die dronken in de trein zaten en opbiechtten dat ze wanneer ze naar Vietnam moesten beslist niet zouden gaan. ‘Ja, die jongens moesten weer terug naar de kazerne, en dan hadden ze een krat bier bij zich, dat lijkt me heel gewoon, maar dat mensen daar last van hadden, dat is ook wel gewoon. Daar kwamen dan Kamervragen over van de vvd, dat ze het belachelijk vonden dat soldaten lang haar hadden. Dat bleken trouwens hele goeie soldaten te zijn. Die vvd'ers: wát een achterlijke groep mensen, dat zoiets bestaat, jezus christus, hoe die zichzelf zitten voor te liegen. Ze denken echt dat ze te goeder trouw zijn, dat ze echt denken dat de werkelijkheid zo in elkaar zit, nou ja, dat is democratie hè.’
Ondertussen zat de vpro behoorlijk in haar maag met Hoepla en de vierde aflevering werd dan ook nooit uitgezonden omdat de interviews met oude mensen in een verzorgingshuis weinig respectvol zouden zijn. In dat item had Verhagen onder meer vragen gesteld over de angst voor de dood en over de Vietnamoorlog.
Een vaste medewerker aan Hoepla was Trino Flothuis, net als Verhagen een medewerker van hp en iemand die zijn stempel drukte op de interviewtechniek die kenmerkend voor Hoepla was. ‘Trino deed veel aan ironie, en ik heb ontzettend met hem gelachen, al was het een heel lastige jongen. Hij dronk veel en aan het eind van zo'n avond kon hij enorm depressief zijn. Hij had ook de neiging om alles belachelijk te vinden. We hadden een keer wat gefilmd over lsd-therapie bij mensen met het concentratiekampsyndroom, en toen we terugreden naar Amsterdam zei hij: als ik ooit wat mankeer, ga ik dáár in elk geval nooit heen. Maar toen het slecht met hem ging, is hij juist daar van het dak gesprongen.
Het was lastig om hem ergens mee naartoe te nemen waar het er serieus aan toeging. Naar twee minuten stilte kon je hem niet meenemen, dan kreeg hij gewoon de slappe lach. Zijn ouders waren bij de nsb en na de oorlog is hem door die goeie
| |
| |
vaderlanders het leven echt zuur gemaakt. Hij deed rare dingen die je nooit begreep, alsof hij het ook anderen moeilijk moest maken. Hij leek soms ook wel uit op ruzie. Armando noemde hij consequent “Dodeweerd” en die kon daar helemaal niet tegen. Het was een etter hoor, die Trino. In 1969 is-ie naar beneden gesprongen. Hij had hoogtevrees, en was helemaal geen held, maar hij wilde echt weg.’
| |
Jaren zeventig
De luisterende interviewtechniek werd ook kenmerkend voor Het gat van Nederland, een serie portretten die in 1972 voor het eerst werd uitgezonden. ‘In de jaren zeventig bleek de tijd wel rijp voor die manier van interviewen. Toen konden we op tv iets laten zien dat met de werkelijkheid te maken had. Dat was vroeger absurd, ook de manier waarop de mensen werden geïnterviewd. Wat wij deden was eigenlijk normaal, maar het werd gezien als onbeschoft. Bij Het gat van Nederland probeerden we dingen. Als we hoorden dat het variétéduo de Wama's uit elkaar waren, gingen we er gewoon op af. Johan van der Keuken dacht dat we alles berekenden, maar zo was het niet. Ik ben nooit zeker, ik heb nooit iets van: nu ga ik dit maken. De mensen voelden zich altijd op hun gemak. Hofland schreef dat ik zat te hakkelen en dat de mensen zich daarom geroepen voelden mij te beschermen en dan maar met hun grote verhalen kwamen. Dat is een beetje overdreven maar er zit wel iets in. Je zwijgt, de camera draait, en dan komen zij met verhalen. Na een tijdje komen de verhalen uit de tenen. Dat kun je techniek noemen, maar het komt voort uit mijn onzekerheid en mijn gehakkel.
Het leek soms vanzelf te gaan, zoals toen we in de Mesdagkliniek filmden. We waren meegegaan met wat rechtenstudentes. Die moordenaars hadden de indruk dat ik onder vrienden was, tot hetzelfde type behoorde. Nou ja, dat klopte ook wel een beetje met dat lange haar, maar dat waren gewoon jongens die voor een tientje flikken hadden neergestoken en dat heb ik nooit gedaan. Maar goed: de studentes dachten dat we bij de kliniek hoorden, en bij de kliniek dachten ze dat we bij die rechtenstudentes hoorden. Want het was natuurlijk taboe om te filmen.’
| |
Autobiografisch
‘Uiteindelijk is alles behoorlijk autobiografisch, denk je niet? Ook als het vermomd is als iets anders. Die film over mijn geboortestad Vlissingen [Trap aan zee] ging over een trap die gesloopt zou gaan worden en een ansichtkaart met die trap erop die in 1911 verstuurd was. Het was absurd om aan de mensen te vragen: kent u die vrouw met dat juk, want het is natuurlijk godsonmogelijk dat iemand haar in 1975
| |
| |
nog kent, maar dat deed ik toch. Het had iets te maken met het feit dat Connie en ik uit elkaar waren. Dat was ook het zoeken naar zoiets, dat ging intuïtief. De verwijdering tussen ons had al eerder plaatsgevonden. Toen Connie zelfmoord pleegde was ik al ik weet niet hoe lang bij haar weg. Haar zelfmoord had niets te maken met mijn vertrek, het is een soort fabrieksfout hè, zelfmoord plegen. Ik denk dat je het eerder moet zoeken bij haar vader, die was tijdens de oorlog om het leven gekomen en haar moeder wist dat pas aan het eind van de oorlog. Iedereen zei: dat kind heeft een vader nodig, dus die moeder heeft toch maar een man gekozen en dat was de slechtste keuze die ze had kunnen maken. Die man en Connie, dat was een verschrikkelijke combinatie. Dat was niet zo handig.
Ik ging soms op reis met mijn zoon, leuke reizen waren dat, en toen probeerde ze vaak zelfmoord te plegen. Ze was sterk, dus dat ging niet zomaar. Uiteindelijk heeft ze in het ziekenhuis zelfmoord gepleegd. Ik heb veel van haar geleerd, maar opeens was ze haar spirit kwijt, had ze helemaal geen zin in het leven. Afschuwelijke periode. Ik kon niet goed leven als zij zich zo voelde, maar ik kon ook niet meer met haar leven. Een dodelijke ziekte was het, met psychiatrie kwam je er ook niet meer bij. Ik ben met tegenzin bij haar weggegaan. Connie mis ik nog elke dag, ik denk heel veel aan haar. Dat is het lot hè.
Het zou best kunnen dat mijn zoektocht naar Jezus te maken had met de verwijdering van Connie, ik heb me dat nooit afgevraagd. Tja, 50 million Elvis fans can't be wrong, weet je wel. Ik was echt gefascineerd door die Jezus-figuur, het is ook een ingewikkeld verhaal, dat zo lang bestaat. Op een gegeven moment had ik wel iets van... Messiaswaan is een te groot woord, daar werd ik ook snel van genezen.’
| |
| |
|
|