Na een correspondentie via e-mail over bovenstaand gedicht heeft Albert Bobeldijk gaten in gezichten verdubbeld voor een verblijf in zijn gedicht ‘je zei dat ik leep was’, dat gepubliceerd is in nummer 5/2008 van De Revisor. De gaten in gezichten laten weten blij te zijn met hun tweede huis bij Bobeldijk.
[pagina 38]
[p. 38]
Ook als er iemand is
In deze stad waar alles binnen tien minuten is
liggen brieven op de stoep van ik weet niet wie
of de auto's langzaam door de straat vanwege
de begraafplaats vierenzestig stappen hier vandaan
waar ik niet naartoe ga, waar ik nooit naartoe ga
waar ik niet stil zal staan bij een onbekend graf
van iemand net zo oud als die en die nu
om even mee te huilen
om te schrikken van vergankelijkheid
om zorgvuldig leed van plantenplaatsers te vertrappen
om te beseffen dat daar onder mijn voeten lijken zijn
met hun ogen half of heel erg weggerot; hier woon ik
achter ieder raam van iedere straat zit leven
ook als er niemand is
die tig spinnen per vierkante meter
worden later opgegeten in iemands slaap
wen er maar aan
achter ramen die alleen een voor- of achterkant zijn
met namen die alleen maar namen zijn
slapen zonder droom, slapen mét een droom
wat gebeurt er zonder waakzaamheid
zonder alles zien als beste vriend
waar blijft mijn gezicht als er geen hand
of beeld van aarde in de buurt is
[pagina 39]
[p. 39]
er zijn ook uren hier
net als daar
hier zijn er meer
die van daar tel ik keer op keer erbij
en weer terug dan ben je binnen
tien minuten hier vandaan
misschien ook toen ik dat niet wist
toen ik zomaar meer of minder dan
vierenzestig liep en jou had kunnen zien
dat die draad er tussen jou en mijn ogen
en jouw wangen en mijn handen was
jij vindt dan dat die draad heeft bestaan.
[pagina 40]
[p. 40]
III
Ik schraap iets om nooit te zingen
van mijn tanden
strepen krassen strepen
tot er niets meer is te zien
een bekentenis, op tijd, nog van mij
onzichtbaar als geloof in beloftes
als je jong bent in het midden of zoiets
zing de gezichten weg, zing ons de nacht in
zing omdat je het donker niet kent
in dit lied leeft geen paniek
zweet glijdt zonder blozen naar een hemel
van jou, van mij, van dit papier
kijk weg als ik duik naar de kruimels
ik ben niet wat je achterliet.
[pagina 41]
[p. 41]
IV
Het spijt me dat ik te laat ben
de hond at mijn voeten op
en dan nog dat verdwalen
maar vlak voor de stilte
waar het diepste ravijn ons niet meenam
geen draad onder duizend zolen
geen zolen geen honden mijn voeten
geen liefsten in een vierkant gat vol regen grijs van zand
in de stomste dozen die bestaan
als het donker een veel te geile aasgier was
hier niet; ik jij hij zij het wij jullie U zij niet