| |
| |
| |
Menno Lievers
I am from the North
Tegen het vallen van de avond voer de boot de haven van Harwich binnen. Het zou nog even duren voor hij aanmeerde. In de kleine haven draaiden de schroeven met veel lawaai rond, veel meer dan het kalme achtergrondgebrom waarmee de Noordzee was overgestoken. Vanaf Hoek van Holland had ik eerst wat gelezen, tot het echt niet meer ging. Daarna had ik even in de bar gekeken, maar die was rond het middaguur al gevuld met dronken Engelsen. In de winkel aan boord maakte ik een studie van de whiskymerken, ofschoon whisky mijn drank niet was, net zo min als Beerenburg.
Eindelijk kondigde de omroeper aan dat ik terug naar mijn auto kon. Buiten was het al donker. In colonne reden de auto's over een slingerend parcours naar de douane. Toen die zag dat mijn achterbank vol lag met fotokopieën en boeken werd ik meteen doorgestuurd naar een loods. Een hond sprong kwispelstaartend de auto in, maar begon niet te blaffen. Een douanebeambte inspecteerde mijn paspoort. Wat ik ging doen. Ik vertelde dat ik een D. Phil student was aan de Universiteit van Oxford. Ik toonde het pasje van de Bodleian Library. De agent veranderde van houding, werd zelfs vriendelijk.
‘U bent geboren in Oosterwolde, mister Lieberman?’ Het was een tijd geleden dat iemand de naam van mijn geboorteplaats had genoemd. Het was de eerste keer dat ik die met een Engels accent hoorde uitspreken.
‘Waar ligt die plaats?’ vroeg de douanebeambte; hij had er nog nooit van gehoord.
‘Ergens in het noorden,’ antwoordde ik.
‘O, u komt uit het noorden.’
Buiten het hek rondom het haventerrein voelde ik mij pas op Engelse bodem. Ik sloot aan bij de rij auto's die langzaam richting Colchester reden. Een vooruitgeschoven pub langs de A120 deed de lichtreclame uit toen ik langsreed. Het viel mij op hoe donker deze weg was, zonder straatlantaarns. Ook de snelweg was niet verlicht. In de verte zag ik een wolk van licht. Ik meed de Dartford-tunnel en ging boven Londen langs naar de M40.
Op de rondweg werd mijn aandacht getrokken door een verkeersbord dat een afslag aankondigde. Het was de M11, die niet alleen richting Cambridge ging maar verder: ‘the North’ stond er, meer niet.
Toen ik in Oxford de voordeur van mijn tweekamerappartement opendeed, was het warm binnen. Er brandde een lamp in de woonkamer. In de slaapkamer lag iemand in mijn bed te slapen. Morgen zou ik de auto wel verder uitladen. Ik kleedde mij uit en schoof onder de dekens tegen haar aan. Ik was niet vergeten dat ik Maria de sleutel van mijn appartement had gegeven. Ook was ik haar lichaamsgeur niet vergeten, maar die herkende ik pas toen ik tegen haar aan kroop en mijn knieën in het kuiltje van de hare schoof.
Maria te zien ontwaken op een zonnige herfstmorgen is de doodsteek voor de filosofie. Wie geeft er dan nog om abstracties als de fundamenten van de bron van kennis of het zijn van het zijnde of de rechtvaardiging van de klassieke logica? Toch durfde ik niet meteen met haar te vrijen. Na elkaar twee maanden niet gezien en niet gevoeld te hebben was er weer schroom die overwonnen moest worden.
| |
| |
Ik wilde naar de winkels om inkopen te doen voor het ontbijt, maar toen ik terugkwam van de wc, waar ik toch als iedere ochtend weer had moeten poepen, hoe gênant dat ook was, pruttelde de koffie al in het Nederlandse koffiezetapparaat dat met een adapter in het Engelse stopcontact zat.
Ze had mijn kamerjas aangetrokken en stond voor het keukenblok jus d'orange in te schenken. We gingen tegenover elkaar zitten, zonder dat we goed wisten wat we moesten zeggen. Wat is ze mooi, dacht ik. Wel een statement, maar geen gespreksonderwerp, nu niet, met haar niet. Ze lachte terug en legde na minuten van tegen elkaar aan grinniken haar blote voeten op mijn dijbenen. Ook een statement. Meteen schoot ik uit mijn stoel en knielde voor haar neer. Ik wilde haar teder zoenen, maar zij greep mij beet en duwde haar tong onstuimig in mijn mond.
‘I am on the pill now,’ zei ze. Ik tilde haar op en legde haar op de tafel, waaraan ik mijn proefschrift schreef. De kamerjas was van haar schouders afgegleden. Ik wilde haar borsten kussen, maar ze trok mijn hoofd naar het hare; ze wilde geen voorspel. Voor het eerst drong ik zonder condoom bij haar naar binnen. Ze schreeuwde weer net zo luid als een paar maanden terug. Opnieuw was ik even bang wat de buren ervan zouden zeggen, maar net als toen zei ik tegen mezelf: ‘Wat maakt het ook uit.’ Pas nadat we gevreeën hadden, konden we met elkaar praten.
‘Ik heb je gemist,’ zei ze.
Samen namen we de bus naar het centrum. In de boekhandel ging ze op een kruk zitten en bleef mij aankijken, terwijl ik de kasten met filosofieboeken langsliep, op zoek naar nieuwe titels. Ik voelde me bezwaard, en zei: ‘Ik kan ook een andere keer...’
‘Nee,’ zei ze, ‘ik ben happy zo naar jou te kijken, terwijl je boeken uitzoekt.’
Het leek wel of de pil haar behoefte aan seks had vergroot. We deden het overal. Maria, wijdbeens, staand voor het raam van haar kamer in de front quad van het college, ik geknield achter haar tot ze, zwaaiend naar de Master, klaarkwam. We deden het in het alkoofje voor de deur van de werkkamer van de hoogleraar die het schrijven van mijn proefschrift superviseerde, terwijl hij binnen een tutorial gaf, in de tuin van het college aan de voet van de rode beuk, die de volgende dag tijdens een farewell party werd omgezaagd, in de kapel, terwijl de kapelaan op het orgel speelde, midden in de nacht in de middle common room - spannend omdat ieder moment de portier met zijn zaklantaarn binnen zou kunnen komen - op de gang van het ‘maison française’, vlak voor een feestje bij een Schotse vriend van mij, die op Iffley Road woonde, schuin tegenover de atletiekbaan waarop Roger Bannister voor het eerst de mijl binnen de vier minuten had gelopen. ‘Dat kunnen wij ook,’ zei Maria en op het gras achter het hoogspringbed was ik in een sub four minute fuck in haar klaargekomen, terwijl zij mij klokte.
‘Je bent nog sneller dan Roger Bannister,’ zei ze en ik was zowaar trots op mezelf. Hand in hand huppelden we naar de vochtige basement-flat van mijn Schotse vriend, waar het merendeel van de gasten al aangeschoten was.
De Schot stelde ons voor aan een sociaal werker. We maakten een praatje. ‘Social talk with a social worker.’ Ik was zo goed gehumeurd dat ik flauwe grapjes ging maken.
‘Lancashire,’ zei de man, ‘Noordoost-Lancashire.’ Ik stond versteld. Hij was in staat om de herkomst van een accent tot op enige tientallen kilometers vast te stellen.
‘Yes, I am from the North,’ zei Maria. Ik hoorde daarvan op. ‘The North’ stond in Engeland voor een gebied waar het slecht ging met de economie, waar vriendelijke arme mensen woonden, waar volgens de ranzige Engelse seksblaadjes meiden half ontkleed met elkaar worstelden in plastic poedelbaden gevuld met witte bonen in tomatensaus.
Maria had het nooit over het noorden; ik had er nooit naar gevraagd, zoals ze ook nooit naar mijn achtergrond gevraagd had.
| |
| |
Dat deden ze wel bij l'Chaïm society, waar ik ooit lid van was geworden om Gorbatsjov te kunnen ontmoeten. ‘Lieberman, dat is een bekende naam,’ zei het meisje, met wie ik sprak tijdens een welcome-back party, terwijl ze een sandwich met zalm en cream cheese op haar bord legde. ‘Maar “Tjibbe”, daar heb ik nog nooit van gehoord.’ Maria had een essay-crisis, ik liep met mijn ziel onder mijn arm door Oxford, dus ik had alle tijd iets te vertellen over mijn ouders; mijn moeder, in Amsterdam geboren uit een Friese moeder en een onbekende vader, die kort na haar geboorte waren gescheiden. Ik was genoemd naar mijn moeders stiefvader.
‘Dus je bent niet joods?’
Nee, ik was niet joods, en mijn vader ook niet, want zijn moeder was ook al niet joods. Alleen mijn grootvader... maar zijn ouders waren ook al geassimileerd.
‘Kwart joods dus. Dat is nog steeds voldoende om Israël binnen te mogen.’ Toch liep ze al snel verder en klampte ze een jongen met een keppeltje aan. Ik bleef in een hoekje staan en droomde van Maria.
Niet veel later werd ik midden in de nacht gebeld. Maria.
‘Tjibbe!’ Ze kon als een van de weinige Engelsen mijn voornaam goed uitspreken.
‘Een nachtmerrie, mijn vader is ernstig ziek. Ik moet morgen naar huis.’ Ik wilde meteen naar haar toe gaan, maar dat was lastig, aangezien zij op haar kamer in het college verbleef en de poort op dit tijdstip al dicht was. Ik stond erop haar naar huis te brengen, maar zij weigerde halsstarrig. Ze ging liever met de trein.
‘Doe niet zo gek.’
Het lukte mij niet haar te overreden. Het zou al heel wat zijn wanneer ik haar naar het station in Oxford mocht brengen.
Om zes uur 's ochtends stond ik met de rode Fiat Uno voor het college. Het sneeuwde. Natte sneeuw. Een laagje wit dat meteen verwaterde als je erin stapte of doorheen reed. De poort ging open. Maria werd naar buiten gelaten door de nachtportier.
‘Het weer is verschrikkelijk. Kun je wel rijden in die sneeuw?’
Ik dacht dat ze een grapje maakte en vertelde dat we in Nederland niet zo kinderachtig waren en gewoon doorreden in dit weer. Maar ze maakte geen grapje. Ik moest stapvoets door George Street rijden, ofschoon er geen andere auto op de weg te zien was.
Het station lag er verlaten bij. We liepen de trappen op naar de loketten. In de stationshal stond een bord, waarop in krijtletters was geschreven dat de treinen niet reden: ‘cancelled due to the weather conditions.’
Ik keek Maria aan. Zeer tegen haar zin stemde ze ermee in dat ik haar naar Lancashire zou rijden. In mijn appartement graaide ik wat ondergoed en toiletspullen bijeen en holde daarmee terug naar de auto, bang dat ze ondertussen van gedachten veranderd was.
Op de Bull-ring in Birmingham stond het bord met de aanwijzing ‘the North’. Ik reed rustig, maar naar Maria's zin nog veel te snel. Ook op de snelweg waren maar een paar auto's. Anders dan ik verwacht had werd het pak sneeuw niet dichter toen we noordelijker kwamen. Wel werd het licht grijzer en de omgeving grauwer.
Voorbij Manchester moesten we de snelweg af. Maria leidde mij naar haar geboorteplaats Preston, en in Preston naar de buitenwijk waar ze woonde.
‘Stop hier!’
Ik stopte. Zodra de auto stilstond, sprong ze eruit en holde ze weg, zonder mij ook maar een afscheidszoen te geven. Bijna sprong ik uit de wagen om haar achterna te gaan, maar ik voelde dat ik iets moest respecteren, al wist ik niet precies wat. Ik wachtte nog even in de auto, bekeek het rijtje huizen, in één waarvan ze verdwenen was. Het was een keurig straatje, in de voortuintjes uitgebloeide rozenstruiken. Voor de ruiten vitrage waar je niet doorheen kon kijken. Ze kwam niet terug.
Het was half drie 's middags. Ik reed rond, parkeerde bij een pub, maar die was dicht.
| |
| |
‘Past drinking hours,’ zei een allervriendelijkste man die het bord met het lunchmenu binnen zette. Teruggaan naar Oxford? Ik besloot een bed-and-breakfast te zoeken. Misschien zocht ik niet goed genoeg, maar in Preston kon ik die niet vinden. Ik reed door naar Burnley, een grotere plaats in de buurt, bijna een stad. Al snel vond ik een slaapplaats in een gepleisterd huis, waar de verf van afbladderde. De deur werd opengedaan door een vrouw van eind vijftig met een zilveren permanent in het haar en een lichtgroen vest aan. Ook zij was buitengewoon vriendelijk. Ondanks de plastic bloemen op het dressoir kon ik de kamer op de eerste verdieping niet meer weigeren. Het bed zakte bijna tot de grond door toen ik erop ging zitten. De kamer kostte maar vijfentwintig pond per nacht.
Om zes uur 's avonds ging ik in een nabijgelegen pub wat drinken. Het etablissement stroomde kort na het openingsuur meteen vol. Iedereen dronk Newcastle Brown, maar ze hadden ook Stella op de tap, het bier dat ik dronk. Ik ging alleen aan een tafeltje zitten, maar het duurde niet lang of ik kreeg aanspraak, ofschoon ik daar niet om gevraagd had. Of ik uit het buitenland kwam, vroeg iemand vriendelijk.
Ja, hij ging iedere avond drinken, ‘me and the lads’.
Om niet al te dronken worden bestelde ik wat te eten: fish and chips and peas, erwten zo groot als knikkers, die ik met mijn vork kon aanprikken. De pub sloot om elf uur. De mannen met wie ik had staan praten over Bergkamp, Amsterdam en het red light district, Heineken en vrouwen, namen mij mee naar een club, voor ‘late night drinking’.
Stiekem hoopte ik op een gevecht tussen vrouwen in een kinderbadje gevuld met witte bonen in tomatensaus, al wilde ik dat eigenlijk ook weer niet zien. Maar ik was nu eenmaal ‘up North’, je moest er kennis van nemen.
In de discotheek stonden geen kinderbadjes. Wel waren de vrouwen zonder uitzondering ordinair gekleed. Diepe decolletés, korte rokjes. Slappers, zeiden de mannen met wie ik optrok. Al snel stond een van hen te tongzoenen op het gangetje bij de wc. Ik moest aan Maria denken en nam na een rondje te hebben gegeven afscheid.
De volgende dag reed ik wat rond in de omgeving. Aan de arbeiderswijken leek maar geen einde te komen. Ook de trottoirs waren geasfalteerd. Voor ieder huis was een stukje grond, maar niemand had de moeite genomen er een tuintje van te maken. Er stonden vuilnisemmers en daarnaast vuilniszakken, een enkele fiets.
Ik verliet Burnley en kwam als vanzelf in Preston terecht. Ik had Maria's adres vergeten te noteren. Na uren rondrijden vond ik haar huis eindelijk door terug te rijden in de richting van Manchester, te keren en dezelfde weg te nemen die we samen gereden hadden. Het leek al tijden geleden. Aan het begin van de straat parkeerde ik de auto. Ik bestudeerde het huis en liet de omgeving op mij inwerken. Er gebeurde niets. Op straat lag geen natte sneeuw meer, maar de lucht zag eruit of er zo weer neerslag kwam.
Na drie dagen wachten besloot ik op de ochtend van de vierde bij Maria's ouderlijk huis aan te bellen. Na twee keer op de mechanische bel gedrukt te hebben, deed een lange vrouw open. Aan haar wenkbrauwen, zwarte haar en lichaamshouding kon ik zien dat zij de moeder van Maria was. Ik vroeg haar of Maria er was. Die was er wel, maar zij kon met niemand spreken.
‘She is very upset, you see. Her father died yesterday.’
Ik zei dat dit verschrikkelijk nieuws was en wenste iedereen veel sterkte. Ik wilde haar een hand geven, maar de vrouw stond zo in de deuropening dat het ongepast leek haar de hand toe te steken. Ze bedankte me namens Maria, alsof mijn condoleance haar zelf niet aanging. Ik bleef nog even staan, ik wist niet waarom. Ik begon aan mijn woordkeus in het Engels te twijfelen, maar ik vond het vreemd om zomaar weg te gaan. De vrouw loste het voor mij op.
| |
| |
‘Well, I guess you're heading back to Oxford now. Have a safe trip.’
Ze sloot de deur. Ik draaide me om, bekeek het huis nog één keer en liep naar mijn auto.
Terug in Oxford miste ik Maria veel meer dan ik in het noorden had gedaan. Van de weeromstuit begon ik aan mijn proefschrift te werken. Het manuscript was bijna klaar. In vijf gepolijste hoofdstukken betoogde ik dat denken talig is. Ik had alleen één probleem. Ik geloofde niet meer in de conclusie dat denken talig was. Het geschiedde grotendeels onbewust, woorden waren overbodig.
De hoogleraar die mij begeleidde stelde een bespreking van mijn proefschrift uit, omdat hij uitgenodigd was om een lezing, een ‘annual memorial lecture’ te houden in Australië. Als ik in de kerstvakantie nog in Oxford was, konden we elkaar dan spreken. Ik bleef op hem wachten. Wat zou ik tenslotte in Nederland kunnen doen?
Michaelmas Term, het herfstsemester, liep ten einde. Vrijwel alle studenten verlieten Oxford en vlogen naar huis. Degenen die bleven waren onzichtbaar. Ik liep dagelijks vanuit Noord-Oxford naar mijn college om koffie te drinken en de kranten te lezen. Daarna ging ik in de Bodleian Library wat werken. Soms liep ik terug naar mijn college om te kijken of de portier er zat met wie ik wel eens een praatje maakte. Was hij er niet, dan ging ik de King's Arms binnen. Om deze tijd van het jaar was zelfs de drukste pub van Oxford verlaten.
Het werd Kerstmis. Ik had gedacht dat zo'n eenzame kerst mij niets zou doen, maar het was net als een verjaardag die je niet wilt vieren en waarvoor je niemand uitnodigt. Als er dan ook echt niemand komt of belt, ben je alleen; dat die eenzaamheid zelfgekozen is, doet aan het gevoel niets af.
Gelukkig is tweede kerstdag in Engeland geen feestdag. De winkels waren open. Ik trakteerde mijzelf op een uitje naar Kidlington, waar de grootste Sainsbury's supermarkt van Engeland was geopend en duwde daar anderhalf uur een karretje rond. Toen ik op de parkeerplaats naar de auto liep, was het al donker.
De dag na Boxing Day kreeg ik een briefje van mijn begeleider, heel ongebruikelijk niet in mijn postvak op mijn college, maar op mijn thuisadres. Hij had toch besloten om naar het jaarcongres van de American Philosophical Association te gaan dat jaarlijks tussen kerst en oud en nieuw wordt gehouden, dit jaar in Washington. Hij was ‘awfully sorry’, maar zou het meteen begin volgend jaar goedmaken.
Ik had geen zin meer in Oxford. Het vooruitzicht om met oud en nieuw nogmaals zulke eenzame dagen te moeten doorbrengen in de verlaten stad was zo deprimerend dat ik mijn spullen pakte en naar Nederland terugreed. In Hoofddorp had ik voor weinig geld een flatje gehuurd, waar het meubilair stond dat ik niet mee naar Oxford had kunnen nemen. Ik maakte een vage afspraak met oude studievrienden om elkaar in de Korte Leidse Dwarsstraat op oudejaarsavond te zien. Ze waren er. We dronken veel, zij raakten snel aangeschoten. Blijkbaar had ik in Engeland toch leren drinken, want ik werd maar niet dronken. Toen de groep uit elkaar viel, slenterde ik naar het station over het Rokin, nog op tijd voor de laatste trein.
The North, ook ik kwam uit het noorden, al stond ik daar nooit bij stil, al zou ik dat nooit van mijzelf zeggen. Waarom niet?
Er zijn twee wegen die naar het noorden leiden: over de Afsluitdijk of niet over de Afsluitdijk. Ik reed via Almere omhoog over de A6, over land dat nog niet bestond toen ik in Oosterwolde woonde. Bij Lemmer reed ik het noorden binnen. Ik voelde niets, enkel een herinnering aan de opwinding die ik als jongen ervoer toen ik een landkaart zag met daarop concentrische cirkels. Oosterwolde: centrum van het noorden!
Ik parkeerde de Fiat op de parkeerplaats tegenover het huis waarin ik geboren was. Hier had ooit in grote letters ‘Lieberman’ op de gevel van de winkel gestaan. Zou iemand zich dat nog herinneren?
| |
| |
De Sander Albertslaan was nog steeds gescheiden van de Bareldsburglaan door een stuk grond waarop eens de kolentrein uit Makkinga had gereden. Achter het raam van de woonkamer had ik iedere dag gezwaaid naar de machinist. Ik wandelde in de richting van mijn oude kleuterschool. Als Maria ooit met mij mee zou gaan naar mijn noorden, zou ik die aan haar laten zien.
De school stond er niet meer. Er lag een parkeerterrein, vanwaar je via een doorgang rechtstreeks op de winkels aan de Stationsstraat uitkwam. Bij de bakker hoorde ik mensen praten met een accent dat ik van mijn ouders niet had mogen overnemen, omdat het plat was. Ik kon het Stellingwerfs goed verstaan, maar niet spreken.
Ik had willen overnachten in hotel De Zon, maar zag ervan af; er was niets dat mij bond aan mijn geboortegrond. Alleen toen ik wegreed en de tank liet volgooien, zag ik aan een hoofdbeweging van een roodharige man dat hij zich afvroeg of hij mij kende.
‘Jazeker,’ had ik hem kunnen toevoegen. ‘Jij bent Jakob, de weesjongen uit Rotterdam met wie ik voor het eerst Stratego heb gespeeld voor de garagebox van onze auto. En ik ben Tjibbe, weet je wel, Tjibbe Lieberman, die op zijn negende vertrokken is naar het westen.’ Maar ik zei niets, betaalde en reed weg.
Terug naar het westen ging ik wel over de Afsluitdijk - in mijn herinnering een lange weg naar oma in Amsterdam waar het altijd donker was en regende. Onze auto haalde met moeite op de tweebaansweg een vrachtauto in, die ons dan luid claxonnerend weer inhaalde, omdat de lelijke eend in de harde tegenwind niet vooruitkwam. Eenmaal achter de vrachtauto konden wij weer harder en haalden weer in, tot we eindelijk de Simon Stevinsluizen voorbijreden.
Na de Coentunnel schoot ik van de A10 af, langs de kolenkit de Burgemeester de Vlugtlaan in. In het winkelpand op de hoek, waar mijn ouders elkaar hadden leren kennen, was nu een Turkse levensmiddelenzaak gevestigd. In de dokterswoning van mijn grootouders zat een groepspraktijk. Ik stapte uit, omdat ik op een dag samen met Maria om de woning heen wilde lopen. Er was verder niemand op straat.
De begeleider van mijn proefschrift voelde zich inderdaad schuldig over zijn nalatigheid. Na de eerste bespreking van mijn proefschrift in drie maanden, waaruit bleek dat hij mijn manuscript nauwelijks gelezen had, nodigde hij mij uit voor het diner aan high table. Wat onwennig in mijn gown zat ik tussen de fellow Russische letterkunde en de kapelaan. De fellow Russisch ging niet in op mijn pogingen tot een gesprek, en met de kapelaan wilde ik zelf liever niet praten. Gelukkig besteedde hij al zijn aandacht aan de nieuwe junior research fellow biologie, een jongen nog, die blij was dat hij zoveel aandacht kreeg.
De borden van het voorgerecht werden van tafel gehaald. Ik zat met mijn rug naar hall waar de studenten aten en van waaruit het bedienend personeel naar high table liep. Opeens zag ik een bekende hand mijn bord wegnemen. Toen ze het bord van de fellow Russisch pakte zag ik haar en profil: Maria! Ik zocht oogcontact, maar ze negeerde mij, ook toen ze aan de overkant van de tafel afruimde. Het witte shirt en het zwarte schort van het personeel stonden haar goed. Ze had haar zwart glimmende haar opgebonden in haar nek. Zelfs op de schoenen met de lage hakken had ze een sierlijke boog in haar onderrug.
Ik smeekte haar met mijn ogen om mij aan te kijken, maar dat deed ze niet. Ik probeerde het nog eens, tot het zelfs de fellow Russisch opviel. Ik speelde wat met mijn glas. Onmiddellijk werd er bijgeschonken door de sommelier. Maar ik wilde helemaal geen wijn; ik wilde naar Maria. Na het hoofdgerecht ging de kapelaan naar de wc. Dat was dus toegestaan, hetgeen ik niet wist. Zodra hij terugkwam, verontschuldigde ik mij. In de grote marmeren urinoirs hield ik me schuil, de deur half
| |
| |
op een kier, tot ik aan het ritme van de naderende voetstappen hoorde dat Maria van de keuken naar hall liep.
‘Maria!’ Ze liep door. Ik liep achter haar aan en legde een hand op haar arm.
‘Wat doe je? Waarom bedien je hier? Je bent toch geen serveerster?’
‘Laat me met rust.’
Ik liet haar los.
‘Maria, waarom? Waar was je?’
Ze liep terug naar de keuken, uitdagend vlak langs mij heen.
‘I am from the North, remember.’
De oberkelner stak zijn hoofd uit de keuken. Maria holde naar hem toe. Hij trok haar naar binnen en stak toen zijn hoofd weer naar buiten. Ik sloop terug naar high table.
‘Ah, there you are!’
De meeste gasten hadden hun dessert al op. Snel at ik het gesmolten ijs met warme kersen op. Het gezelschap trok zich terug in de senior common room. Ik werd meegetroond door mijn begeleider, die mij beloofde dat hij mij zou laten kennismaken met de wereld van de whisky.
Ik herkende de whiskymerken van de boot. De volgende herinnering was de trap naar Maria's kamer op de front quad, het trappenhuis naast dat van de senior common room. Ik zat boven aan die trap en ik zat er nog toen buiten de vogels gingen fluiten. Ik nam de achteruitgang van het college en wandelde langs het universiteitspark terug naar mijn flat.
‘Hoe is je meisje? Still fucking her brains out?’ De sociaal werker keek me aan en gaf me zelfs een vette knipoog. We zaten met onze Schotse vriend in de biertuin van The Turf. Ik wilde hem het liefst op zijn bek timmeren, maar hield me in, omdat hij een vriend van de Schot was.
‘Waarom is hij zo grof?’ vroeg ik toen hij bier aan het halen was.
‘Oh, well. Dat is zijn ding hè? Je moet het niet te serieus nemen.’
Ik vertelde de Schot waarom het mij zo raakte, dat ik naar het noorden was gereden, dat Maria's vader was overleden. Halverwege mijn relaas schoof de sociaal werker aan. Hij luisterde aandachtig, hetgeen mij van hem meeviel.
‘Wat vind jij nu van Maria's gedrag?’ vroeg ik hem, om te laten merken dat ik niet kwaad was.
‘Begrijpelijk,’ zei hij.
‘Begrijpelijk? Ik begrijp er anders niets van.’
‘Wat wil je van haar?’
‘Hoe bedoel je?’
Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Vind je dat je voldoende commitment hebt getoond, zodat ze haar verdriet met je kan delen?’
‘Waarom niet?’
‘Waarom niet? Ze komt uit het noorden, man.’
De bel ging aan de bar: tijd voor de laatste ronde.
‘Laten we nog wat gaan drinken in de disco. Dat doen ze in het noorden ook,’ riep ik.
De sociaal werker ging naar huis. Mijn Schotse vriend ging mee naar Downtown Manhattan in George Street. Er stond een lange rij voor de deur. Toen we eenmaal binnen waren, ging hij meteen plassen. Ik ging alleen op de dansvloer staan om voorzichtig te bewegen op de muziek. Als er ergens een meisje is dat iets met je wil, komt ze vanuit het donker vroeg of laat voor je staan. En als zo'n meisje er niet is, loop je na een paar nummers naar de bar. Al snel ging er een blond meisje, een Amerikaanse zo te zien, quasi-nonchalant voor mij solo dansen.
Ik pakte haar bij haar middel en begon met haar te swingen. Na het tweede nummer greep ik haar hand en nam haar mee naar de uitgang. Ik zwaaide in het voorbijgaan naar de Schot, die aan de bar stond. Buiten hield ik een taxi aan. Ik noemde mijn adres en duwde de Amerikaanse de taxi in.
Op bed viel ik meteen in slaap. Ik werd wakker, omdat ik moest plassen. Ik reinigde mijn geslacht en liep terug naar mijn bed. Ik snakte naar Maria, maar die was er niet. De Amerikaanse lag op haar
| |
| |
buik en deed alsof ze sliep. Ze was naakt; blijkbaar waren we die nacht toch iets begonnen. Ik streelde haar tussen haar benen en toen ze die spreidde legde ik een kussen onder haar heupen, zodat haar vagina gemakkelijk toegankelijk was. Mijn lid werd niet stijf. Met moeite wrong ik die bij haar naar binnen. Ik vond er niets aan, maar zij bewoog met haar heupen.
Mijn lichaam nam mijn denken over. Zij werd vochtig; mijn pik raakte erdoor geprikkeld en werd stijf. Ik pakte haar bij haar schouders. De Amerikaanse ging nog wilder bewegen. Ik greep haar ruw beet, verbaasd dat ze dat lekker vond. Behaagzieke mensen slaan niet graag, maar ze wilde een tik op haar billen. Ik dacht nog steeds aan Maria, maar toen zag ik opeens de gespierde rug van het getrainde lichaam van de Amerikaanse onder mij kronkelen en begon ik te grommen.
Het Amerikaanse meisje was, nu ik haar beter kon bekijken, heel bekoorlijk vond ik. Ze was ook aardig. Ik zoende haar op de wang, voor ik van haar rug af gleed. Ze streelde met haar vingers door mijn borsthaar.
‘I like you,’ zei ik. ‘Zal ik met je meegaan naar Amerika?’
Ze begon te lachen.
‘Je weet niet eens hoe ik heet.’
‘Ik meen het,’ zei ik. Ze begon te schaterlachen.
Ik ging op mijn rug liggen en staarde naar het plafond. Witte bonen in tomatensaus. Newcastle Brown. Mist.
| |
| |
|
|