De Revisor. Jaargang 35(2008)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Albert Bobeldijk Je zei dat ik leep was 1. Je zei dat ik leep was. Een vos kroop je kraag binnen en je wisselde vaker van sterrenbeeld dan van ondergoed, maar ik moest leep zijn. Flegmatiek als Johnny Weissmüller. We zeverden verder over zoogplicht voor apen. We telden gaten in gezichten bij het winkelpubliek. Ik kon niet schrijven wat ik wou. We zaten aan de fontein. Bloemen dreven op het water. 2. Later huurde jouw vader een huis met zwembad. ‘Een helikopter kan hier de was doen’ zei je. Daar was op teevee gewag van geweest. We vonden geen linnen weliswaar een togapartijtje waardig. Dus legde je Tarzan op de bühne. In de enige Bongiorno die niet verknipt was door je moeder. Ik deed verslag op 8 millimeter. [pagina 74] [p. 74] 3. ‘In een wereld van vriendelijkheden en buurtbarbecues zwalkt voor ieder van ons de pleegzoon van de apen op het dunne lijntje tussen primaat en princeps, door eindeloze lanen zwieren zijn lianen, onder bonkblauwe hemels zwaait zijn scepter, oreert hij monosyllabisch uit zijn welige nekhaar...’ Toch stak er een voice-over in de vossebroer die ik was. 4. Voorop en achterop de brommer naar zee. Met onze jekkies stijf aan, stapten we over het strand. Je wees naar een lichaam in het zand of toch een natte kuil? Die dag had je je moeder opgezocht, je vader opgebeld. ‘Blauwe knuisten van het bonken op de stamboom!’ Een tweede natuur vond je zonde van je leven. We ontweken zandvormpjes van kinderen. Ik netjes notulerend, jij zo ongewis waar. Vorige Volgende