televisie te kijken, en de oplossingen stuiterden wekelijks over mij heen. Een atoomvliegtuig waar the Hood, die gemene kerel, een bom aan had gehangen; een monsterlijke stalen kever die vreemde strijders in de bushbush moest vernietigen, maar na het vertrappen van het hele oerwoud schoot hij o wee in een diepe put, en in die put, midden in de wildernis, had het Amerikaanse leger afgewerkt oorlogstuig achtergelaten. Ik vond dat als jongetje heel zielig, dus ik was blij dat de bemanning, bedreigd door het smeulen van die oude militaire rotzooi (trouwens: geen idee hoe dat kon), toch nog gered werd door de dociele snuitjes achter het roer van hun monsters, nee, dat waren Thunderbird 1 en 2, de ene een sigaar in de vorm van een eend en de andere een spons in de vorm van een kikker.
Nee, ik ben jaloers.
Ik ben jaloers dat zij in contact stonden met Lady Penelope, de edelste vrouwe ter wereld, en dat ik dat werkeloos moest aanzien. De auto's van vandaag de dag doen zich wel groot voor, maar je kunt er vanuit de grill geen projectielen mee afschieten, mensen ongemerkt achter de maan plakken, zoals met de fabi, de roze Rolls Royce van Lady Penelope.
Ik bleef staan, met trillende handen, als was ik een stoute jongen die de wereld wil redden maar de wereld mag niet ontdekken dat ik daarvoor verantwoordelijk ben geweest. Ik moest eindelijk naar de Hummers verderop, de Cadillacs, al kon ik ook een Alfa proberen in te palmen. Bentleys durfde ik niet aan. Stel, ze werden roze en ik werd als dief betrapt. Dat zou ik niet overleven.
Langs de plavuizen stonden paaltjes die 's nachts licht geven, maar ik durfde overdag al nauwelijks mijn ogen te gebruiken. Ik zakte neer op het natuursteen dat tussen de hallen met hun glas en staal tere boompjes omvatte, en wierp schielijk een blik over de schouder.
Aan de lange glazen tafel achter hoge glazen wanden zat de platinablonde verkoopster in een strak rood broekpak. Haar hand voerde de vulpen over de paperassen. De aangespannen rechterdij spoorde de voorbijgangers aan om samen met haar het leer in de Cadillacs te beproeven.
Ik schoof centimeter na centimeter dichterbij. Ik wilde het gezicht zien dat achter de gladde bijgepunte haren de controle voerde over de zwarte bolides en de potentiële kopers in hun desbetreffende vakjes zou stoppen. Hoe lagen haar ogen in hun kassen? Ik moest erop kunnen vertrouwen dat zij mij niet nog verder zou afleiden door gedachten aan de zalige borsten van de neanderthalerpop.
Langzaam kwam ik omhoog ter voorbereiding op mijn taak als klant. Ik veegde iets goors van mijn knie. Ik nam de houding aan van een man die ieder jaar van autosleutels wisselt. Haar aangespannen dij schoof strakker over het linkerbeen. Haar rechterhand gleed onder de loshangende haren: het gezicht kwam vrij.
Ze merkte mij niet op, maar ik moest weer gaan zitten. Ik kon er onmogelijk vandoor gaan, ik zou op zijn best kunnen meedelen dat ik druk aan het vervluchtigen was en of ze mij zou kunnen helpen, zoals ze al deed, maar ik ging er maar van uit dat zij dat bij het Amerikaanse hoofdkantoor nooit zou kunnen verantwoorden. Dus dan zou ze nee zeggen, en me een kopje koffie aanbieden, maar dat hoorde juist zij niet te doen. Voor die taak diende ze een oud-bajesklant in livrei in dienst te hebben.
Het werd tijd voor een por in de rug van mijn carrière als potentiële bajesklant, met even platte tongval als Lady Penelope's Parker. Nog beter begreep ik nu de noodzaak om mijn zonderlinge vriend uit het hofpark over de kling te jagen, al moest ik daarbij systematisch te werk gaan. Ik kon het mij niet permitteren te vroeg van zijn mooie zinnen verstoken te raken. Ik mocht niet uit het oog verliezen dat zij op de vrouw van Krüger, bij wie ik mij tenslotte naar binnen wilde vleien, indruk hadden gemaakt: ‘Zij propte haar vacante ge-