De Revisor. Jaargang 35(2008)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Han van der Vegt De engelbewaarders Ontgoocheld weliswaar, hadden ze niets aan luister ingeboet. Het kostte ons (wijd het aan onze hardvochtigheid) ruim een week om hen van de rest van het toestromend tuig te onderscheiden aan hun lengte, het tweesnijdend zwaard onder hun regenjas en aan hun stap die het geruis van vleugelslagen verspreidde. Enkelen onder ons suggereerden al dat zíj het waren voordat wij wisten van het licht dat van hun huid en haar afstraalde, slechts zichtbaar bij donker. Ze waren naar elders op doortocht, wellicht op zoek naar een heer die voor hun diensten kon betalen, namen wij aan, maar ze installeerden zich in plantsoen en park, waar ze ook 's nachts te vinden waren, broedend, roerloos, klaarwakker in het schijnsel van een straatlantaarn. Geen doel leek hen te roepen. Ze groepten niet samen, ze bemoeiden zich in niets met elkaar. Een meewarige knik in het voorbijgaan, en daar bleef het bij. Onze aanwezigheid leken ze niet eens op te merken. Wat wilden ze? Wat moesten wij met hen? Met een houw van zijn zwaard kapte een van hen een oude plataan om die voor de zon stond. Daarmee begrepen wij hoe zij ons van nut zouden kunnen zijn. [pagina 50] [p. 50] Op onze bede stelden zij zich op langs de toegangswegen in onverhuld blinkende glorie, het geheven zwaard ter hand en hielden iedereen buiten die niet in de stad thuishoorde. In ruil bouwden wij voor hen een ronde, roestvrijstalen koepel waarvan de binnenwanden bekleed waren met sterke lampen. Meer vroegen zij niet van ons. We wisten niet wat zij er deden maar zagen hun houding en oogopslag zich dagelijks scherpen. Kwam het door hun met verantwoordelijkheid hervonden waarde of door het licht waaraan zij hun schrale huid weer konden laven dat zij telkens voortvarender werden in hun werkzaamheden? Geen bloedbad, maar rechtsbedeling zonder overbodig vertoon en zonder uitstel. De kling van hun zwaard schroeide de wonden dicht terwijl hij door het vlees gleed, zonder een druppel te verspillen. Slechts een vonk van schuldbesef lichtte op in de dorre ogen van de gestraften voor ze in strakke delen uiteenvielen. Werden die vervolgens voor opbaring tegen elkaar gelegd dan liet slechts een bruine streep over hoofd of borst de snee raden. Wij verheugden ons in een geruisloos bestuurde gemeenschap. [pagina 51] [p. 51] Maar steeds vaker gebeurde het dat we onze eigen burgers in stukken op straat vonden, gestraft voor het een of ander kwaad waar wij geen weet van hadden, waar wij geen weet van wilden hebben. Onze pogingen tot onderhandelen liepen op niets uit. We sneden de stroom af. De duisternis viel onder hun koepel. We wachtten af. Aanvankelijk nam het aantal slachtoffers toe. Ze gilden in doodsnood, bloed gutste uit gerafelde wonden. We scholen in kelders, we vluchtten naar omringende dorpen. Toen de gieren eenmaal verdwenen waren keerden wij terug, maakten we de straten schoon en betrokken als vanouds de huizen. Onze eigen wachters, hoe zwak, onoplettend en corrupt ook, droegen wij weer de controle op van wie er in en uit kwam. De koepel braken we af. We troffen daarin voorwerpen aan waarvan het gebruik en de bedoeling ons voor raadsels stelden. Een paar dagen later zagen we hen nog boven de delta. Ze vlogen laag over het riet, recht naar de ondergaande zon met een trage, voorname slag, moe van de mensheid, de wereld en voor de eerste keer beseften we dat ze vleugels hadden. Vorige Volgende