| |
| |
| |
Pol Hoste
Teershampoo
Eerst
De vrouw achter de toonbank was jonger dan mijn moeder. Wij waren allebei gewassen. Boven de kelder lag een kamertje. Het maakte deel uit van Natuurvoedingswinkel Oregano. We liepen het trapje op, ik kon haar kleren horen.
‘Waarvoor hebt gij die teer nodig?’
‘Om mijn haar te wassen.’
Men spreekt eens met elkander.
| |
Weergave van het gesprek
De veldheer die de stad had ingenomen liet zich neer in het vreemde bed.
‘Wat heeft men aan vrouwen?’ Ofwel zijn het moeders, ofwel hoeren. Iets anders kon hij er niet in zien. Hij vocht tot de laatste kilo zout. Wat heeft men aan woorden?
| |
Een lang verhaal
‘Mijn man is gestorven aan de vogelziekte,’ zei de vrouw achter de toonbank. ‘Zijn longen zaten vol pluimen.’ Hij at samen met zijn duiven, Constant, rook naar hun drek. De jongen smaakten naar zijn speeksel. ‘Toen hij werd begraven - ik weet niet waar ze die teer gezet heeft - vloog de kist over het kerkhof, het stormde.’ De grafdelver hield een roosje in de hoogte, de wolken namen het mee. ‘Constant is ten hemel opgenomen,’ zei ze. Een beestenleven, maar een schone begrafenis.
| |
Martha
We liepen het trapje af. Onverrichter zake. De veranda geschuurd, een streep zonlicht viel op de geelgroene tegels waarop uitheemse bloemen uit ver vervlogen tijden stonden afgebeeld. Nergens teer te vinden.
| |
| |
‘Ge zult moeten wachten tot ons Vanessa er is,’ zei ze, Martha. ‘Het is Martha, zeg maar Martha.’
‘Martha,’ zei ik. Gelukkig is er voor de meeste dingen op aarde geen begrip nodig.
‘Vroeger,’ zei ik, ‘gingen mijn moeder en haar vriendin en ik wandelen, 's avonds, als de zon weg was. We liepen dan over de een of andere landweg en ik hoorde hun lichamen, het asfalt, hun huwelijk, de dennen.’
‘Misschien hier?’ Ze bleef maar zoeken.
| |
Dode mannen
‘Mijn moeder was achtenzeventig jaar toen ze een hondje kocht,’ zei Martha. ‘Een fox. Ze noemde hem Cyrano. Mijn vader heette Cyriel. Hij was toen een halfjaar dood. Vindt u niet dat het hier naar ganzen ruikt?’
‘Nee,’ zei ik.
‘Naar ganzen!’
‘Nee.’
‘Waar heeft ze toch die teer gezet, ons Vanessa? Als u een beetje wacht, is ze hier over een minuutje terug.’
‘Als ik een beetje wacht?’ Ik kocht soep, hazelnoten, rijstwafels, cederhout en wollen sokken.
‘Mijn man is ook dood,’ zei Martha. ‘Constant. Maar ik weet nog altijd niet of ik een hondje wil. Men heeft er vriendschap van en stront. Twee natuurproducten, zegt ons Vanessa.’
‘Wat heeft men van een man?’
| |
De aankoop
Ik was eens in een trading-post in Arizona. Ketels, bijlen, zadels en metaaldraad, ik kocht alles. Wat doe je, wanneer je voor het eerst in Arizona aankomt? Je koopt alles wat je in een trading-post kan vinden. Daar zal je het wel mee redden. Vlees in blik, een jachtgeweer en... wacht eens... een zakmes, droge lucifers. De regen valt dwars door het leegstaande huis. De wind huilt.
‘Kan men met rijst en hazelnoten zijn haar wassen?’
‘Ik denk het,’ zei Martha. ‘Tegenwoordig kan alles.’ Ze vergeleek twee dozen Japans zeewier. Kombu, wakame. ‘Wat gaan we nog allemaal meemaken?’
‘Iziki, nori en arame,’ antwoordde ik.
Ik was eens bij een dokter in Oost-Vlaanderen.
| |
| |
‘Doe uw hemd uit,’ zei hij. Mijn rug leek hem een bron van inkomsten. Hij luisterde. De veldheer sliep.
| |
Een ongemakkelijke stilte
Vanessa verscheen. Door haar linkerneusvleugel stak een saffier, een edelsteentje zoals ik er in de fröbelschool hele reeksen aan draden heb geregen. Het meisje naast mij slikte ze in om te kunnen sterven. Ze had lang blond haar. ‘Eet jij maar mijn haar op om te sterven,’ zei ze. Ik slikte haar zakdoekje in. We bleven leven.
‘Hello!’ riep ze, Vanessa, alsof ze me na jaren eindelijk terugzag.
‘Meneer zoekt teer,’ zei haar moeder.
‘Voor zijn haar,’ zei Vanessa.
‘Kent u dat?’ vroeg ik. Stel je voor dat ik dat zei!
‘André leert haar dat allemaal,’ zei haar moeder. Nog erger!
| |
Botswana, Burst
André was geboren in Botswana. Uit een moeder, uit een vader, uit Portugal, uit de Cariben, ergens in een broeierige havenwijk. Hij was een tovenaar, een feilloze messenwerper. Daarom mocht hij Vanessa veel pijn doen. Dan droomde ze van koeien, stro en rijpe peren. En van Constant, haar overleden duivenpa, die haar meenam op de fiets tijdens leervluchten op Burst.
‘Ik breng haar elk moment Botswanaland,’ zei André.
‘Teer is zeer goed voor het haar,’ zei Vanessa. Aan mijn eindeloos geduld kwam geen einde.
| |
Het hoofdpersonachie Vanessa
Mijn kindertijd boorde zich door mijn gehemelte. Uit mijn hoofd verwijderde zich het vlees. Met mijn afgekookte vogelkop leefde ik van geel haar, gekliefd snoepgoed en mauve violetjes. Iets brak. Een stuk gebit? Ik vergat mezelf, at neusjes, voedde mij met muizen. Mijn puberteit begon met tandenknarsen. Jongens ovuleren niet.
Ik kan me de reeks ‘Veldhospitalen tijdens de oorlog’ nog levendig voorstellen. Victoria chocolade, vaderlandse geschiedenis. Een jonge kwene stak een sigaret tussen de lippen van een soldaat in afwachting dat zijn rechter been eraf ging. Mannen bonden hem vast, zij goot hem een fles alcohol op, toonde hem haar borsten.
| |
| |
‘Hoe heet gij, zuster?’ Hij kon haar al niet meer horen. Ze sprak gebroken Vlaams, maakte haar opschik in een spiegeltje dat diende om te zien of hij nog ademde, dacht dat ze zelf de spiegel was, besloot dat hij was omgekomen. Geen keer, gedane zaken.
‘Naar de Balearen...’ zei Vanessa.
‘Mijn moeder, op haar jaren...’ zei Martha.
‘Ze zou beter haar geld aan haar kleinkind geven,’ zei Vanessa. ‘Ze heeft Cyrano in het asiel gestoken.’ En onderbrak de zoektocht naar teershampoo. Men kan niet altijd werken. Tarwekoeken, gezondheidspantoffels, gedroogde abrikozen, een bijna nog levend zeemvel. Is niet alles bestemd voor het onderhoud van de mens? En de mens, voor wie is hij bestemd?
‘Vroeg beginnen vrijen, ge weet hoe dat gaat,’ zei Vanessa.
‘Niet voort geleerd,’ zei Martha.
‘Mijn ma was nog maar zestien als ze al in verwachting was van mij. Is het juist of niet, ma?’
Martha: ‘Van de eerste keer prijs.’
Vanessa: ‘En haar vrijer alleen maar aan de voordeur mogen zien.’
Martha: ‘Toen ze vroegen aan Constant: “Maar hoe hebt ge dat dan gedaan?” antwoordde hij: “Op een staanderken. Rechtstaand. Echt waar.”’
Vanessa: ‘Ze is ook rechtstaand bevallen van mij. Poef, ik op de grond.’
Ze liep het trapje naar het kelderkamertje op.
| |
Drie generaties
Weer eens maandag, carensdag. Zie de Geschiedenis van het Algemeen Belgisch Vakverbond.
Flavie: ‘Cyriel moet die ruzie met Constant nu blijven duren? Hij is toch uw schoonzoon...’
De inboedel aan diggelen, hysterisch gekrijs, de politie erbij, de buren de straat op.
Cyriel: ‘Het is hier godverdomme van mij. Het is mijn huis!’
Agent: ‘Daarin hebt ge gelijk, Cyriel, maar ge moet uw gerief zo niet kapot smijten. Ge hebt al niets.’
Cyriel: ‘Het is mijn gerief! Ik heb er voor gewerkt. Ik doe ermee wat ik wil.’
Flavie: ‘Al mijn vazen, agent...’
Cyriel: ‘Met die drie godverdomse wijven op mijn dak.’
Agent: ‘Kalmeert u.’
Cyriel: ‘Ik zal wel werken... Zie eens hier!’ (Wijst op zijn gekneusde jukbeen.) ‘Van haar daar!’
| |
| |
Martha: ‘Leugenaar. Agent, hij liegt, de zatlap!’
Cyriel: ‘Teef, dat ge zijt, vuile teef!’
Men spreekt eens met elkaar. Zie Ontstaan en Ontwikkeling der Socialistische Arbeidersbeweging te Gent.
Flavie: ‘Peinst eens wat hij van zijn eigen dochter durft zeggen!’
Agent: ‘Dat zoudt ge niet mogen doen, Cyriel.’
Martha: ‘Maar hij liegt, agent. Hij is tegen de deur gelopen. Smeerlap dat ge zijt.’
Flavie: ‘Ge moogt zo niet roepen tegen uw pa!’
Agent: ‘Dat is juist.’
Martha: ‘Ik zal mij laten doen, zeker!’
Cyriel gooit een lamp om. Gensters op zijn wollen trui.
Agent: ‘Kalmeert u nu een beetje, Cyriel. Ge hebt gedronken.’
Cyriel: ‘Ik gedronken?’
Agent: ‘De Landtsheer, ge gaat niet verklaren dat ge niet gedronken hebt!’
Cyriel: ‘Een hele week mijn kloten afdraaien, ja! En voor wat? Voor die drie wijven.’
Flavie: ‘Martha, gaat de voordeur eens toedoen. De geburen horen alles tot op straat. Cyriel, kalmeert u nu wat, toe. Vanessa is nog maar drie maand, agent. Ze is toch zo benauwd van hem.’
Agent: ‘Van Cyriel? Hij is de goedheid zelve. Maar nu moet hij eerst wat slapen.’ De agent struikelt en valt met zijn muil op tafel.
Cyriel: ‘Laat mij gerust. Ik ben mijn eigen baas!’
Flavie: ‘Hij wil niet dat Constant hier binnenkomt, agent. Die mens mag zijn eigen kind niet zien. Moet die ruzie nu blijven duren?’
Cyriel: ‘Dat hij hier niet binnenkomt, zeg ik u. En zwijgt!’
Flavie: ‘Zwijgen in mijn eigen huis?’ Het proletariaat heeft slechts een Staat nodig die op weg is te verdwijnen.
Met niets begonnen, Flavie.
Ik ging in de oorlog aan mijn moeder een boterham vragen en ze zei: ‘Ge kunt een boterham krijgen, als ge mij hem terugbrengt.’ Jezus toen antwoordde en sprak: ‘Hoe kan ik hem terugbrengen als ik er geen heb?’ Want hij wist alles.
Men begrijpt zijn ouders pas later.
Met niets begonnen, Martha. Maar altijd op haar moeder kunnen rekenen.
Ze had de helft van de fox Cyrano betaald. De eerste die hij had gebeten was Olivier.
Martha: ‘Zo'n beestje voelt dat direct.’
Vanessa: ‘Mijn eerste lief, Olivier.’
Martha: ‘Hij mocht niet binnen van Constant. Hij zei: “Martha, heeft uw pa mij
| |
| |
binnengelaten misschien?” Ik zei: “Maar Constant, wat heeft dat nu met Olivier te maken?” Hij zei: “Ik vraag u iets.”’
De wijkagent kwam. Dus dat de ouders van Olivier zeker geen deftige mensen waren.
‘Merci, agent.’
‘Geen ijs, dank u. Een ontworteld gezin.’ En dat de vader van Olivier vrijde met een meisje van achttien. Het laagste van het laagste.
‘Ons Vanessa heeft een opvoeding gekregen, agent.’
‘Ik kom het maar zeggen. Ja, alstublieft. Zonder ijs.’
‘Maar die jongen kan daar misschien niet aan doen?’
‘Wat ziet dat thuis?’
‘Hij komt, geloof ik, niet meer thuis.’
‘Wij vragen ons ook af waar hij verblijft. Meer zeg ik niet.’
‘Zou ze André ook beter niet laten, agent? Hij zegt dat hij een tovenaar is.’
‘Nee, dank u, geen ijs. Merci. Ge weet dat hij wordt gevolgd?’
‘Nee dat wist ik niet.’
‘Gezondheid. Ik kom het maar zeggen.’
| |
Des anderen daags
‘Ik André laten? Nooit!’
‘En Olivier?’
‘Is Olivier ook al niet goed meer?’
| |
Samenvatting
Vanessa liep het kelderkamertrapje af. Glad als geslepen glas. Geschoren, geolied, met in haar hand een fles teershampoo.
‘Hij stond bij de pruimen.’
‘Kunt ge er zelf nog aan uit, zoeteken?’
| |
Vervolg
Martha had een lening afgesloten voor de overname van het winkeltje. Een ouder, het zijn uw kinderen. Ik betaalde de teershampoo, de hazelnoten, de rijstwafels, het cederhout, de soep, de sokken. Verder huurde ze een appartementje.
‘Het is voor mijn dochterken. Geen huisdier, nee. Dat is het hondje van mijn moeder. Mijn vader is dood.’
| |
| |
Olivier maakte het uit. Kurt nam zijn plaats in. Betere middenstand.
André laten? Nooit!
‘Koest, Cyrano!’ Hij zou durven bijten.
Vanessa en Kurt verhuisden naar het platteland.
‘En uw appartementje?’
‘Ja, ma, en ons appartementje!’ Ze wilden de natuur leren kennen. De natuur! Die kinderen hebben de oorlog niet meegemaakt. Kurt kocht een jeep. Zijn ouders financierden de lening. Het koppel ging in een fermette wonen.’
‘Ik heb ons Vanessa altijd haar vrijheid gegeven. Deftige mensen, de ouders van Kurt. Een handel in tuinmeubelen.’
| |
Mother Nature
‘Chic,’ zei André, toen hij voor het eerst Natuurvoedingswinkel Oregano binnenliep. Hoe zijn vingers over het fruit gleden! Een tovenaar. Enkele minuten later hing er al een bordje voor het raam: beste klanten, ik ben er even niet, vanessa.
Een meisje uit het Vlaamse volk dwaalde dagenlang door Botswanaland. Gestempelde postzegels, uitzonderlijk lot.
Zes weken later: ‘Hello, ma. Ik heb weer prijs. Zal ik het laten wegmaken?’ En maar huilen. Een moeder. Uw hart breekt.
André gaf het winkeltje een nieuwe naam. Mother Nature. Eenvoudig en eerlijk. Begrijpelijk voor iedereen. (Men moet al weten wat oregano is.)
‘Het schijnt dat ze weer bij die zwarten is?’
‘We hebben haar alles gegeven. Hoe kan ze onze zoon Kurt zoiets aandoen! En onze familie! Ze loopt met een edelsteen door haar neus!’
| |
Een stukje vaderlandse geschiedenis
Mother Nature zwaaide open. André! Boeddhistisch gerinkel all over the place.
‘Besjoer, mesjieu!’
En ik zo van: ‘Bonjour, monsieur.’ Waar uw vlag staat geplant.
Uit de handen van de vrijzinnige apotheker heb ik de Prijs voor Moedertaal ontvangen. Later lijsten bastaardwoorden uit het hoofd geleerd.
‘Ik was mij elke dag,’ zei Martha. ‘Mijn haar niet, maar voor de rest heel mijn lijf.’ Ze wachtte. ‘En elke morgen doe ik mij een vers broeksken aan.’
Ik verliet de winkel en marcheerde in mijn ondergoed door de stad naar het voetbalveld waar het turnfeest werd gehouden. Links, rechts, links, rechts, links. Links. Links.
| |
| |
‘Het is goed om wat op te doen,’ zei mijn lieve grootmoeder. ‘Dat ge toch uw regenfrak niet moogt meepakken? Zo over uw arm. Wat geeft dat?’
‘Het mag niet.’
‘Wat voor meesters zijn dat? Ze gaan zelf in hun frak.’
| |
Epiloog
Ik, Vanessa Roels, heb een lange weg afgelegd. Tot ver voorbij mijzelf. Het is goed in het eigen hert te kijken. Wij moesten dat leren. Maar ik vergelijk de ideeën van mijn milieu met mijn persoonlijke opvattingen. Mijn ouders mogen tevreden zijn dat ik mijn wereld heb.
Nu ik in de kliniek lig, na enkele woorden met André, heb ik erover nagedacht hoe ik straks weer geld zal kunnen verdienen. Wat er gebeurd is, weet ik niet. Van het winkeltje is niet veel meer over, naar het schijnt. Daar heeft het lot voor gezorgd. In mijn hoofd zitten barsten. Kompressen van witte of groene kalk zouden goed zijn, maar hier denken ze dat ik gek ben.
Gelukkig heeft de natuur mij geleerd om van iedereen te houden, ook al zijn er veel oplichters in de wereld. Af en toe komt mijn neger, mijn eeuwige passie, mijn André uit Botswanaland die naar de mango's ruikt.
‘Wat is dit?’ vraagt hij.
‘Het is hier een kliniek, meneer,’ zegt de verpleegster.
‘Een kliniek?’ vraagt hij. O, als hij zo spreekt, ben ik helemaal weg van hem.
Gisteren was mijn moeder op bezoek.
‘Ma,’ heb ik gezegd. ‘Ge zoudt beter zwijgen. André is bij de paters geweest, ik bij de nonnen. Dus seksueel en godsdienstig verschillen wij niet van elkaar. Ons onderscheid is veeleer aardrijkskundig: mijn Vlaamse weiden, zijn Bechuanaland.’
André noemt mij zijn kontje. Hij is mijn continent. Voortplanting komt bij ons op de tweede plaats. We zien wel. Als hij weggaat op een dag, wil ik verdriet hebben, maar geen halfbloedje.
Mijn ouders? Ik denk dat onze generatie alles veel ruimer opvat. Dat veroorzaakt natuurlijk de verspreiding van onbekende ziekten, maar er ontstaat ook begrip. Ik heb mezelf gevonden.
Het Westen baadt in overvloed, er is crisis. Een neger is, sociaal gezien, in Vlaanderen niet gemakkelijk. Congo is Franstalig. Het is Belgisch.
Olivier en Kurt hebben mij nooit begrepen. Die dachten dat ik ging worden gelijk hun moeder. Ik heb het feminisme niet nodig gehad. Toen ik borsten kreeg heb ik mijzelf verkend en de natuur gevolgd.
Sociale zekerheid? Ik ga voort op mijn instinct. Mijn neger moet niet klagen: hij
| |
| |
eet en slaapt bij mij. Het geld komt van mijn moeder. Door rasgenoten wordt hij aangekeken op zijn blanke vriendin. De meesten onder hen zijn pooiers. Ze brengen hun vrouwen naar de bars, maar André wil mij voor hem alleen. Het is zijn cultuur.
Iedere tijd heeft zijn wereldbeeld. Ik steun deze visie op mijn voeding. Daardoor ben ik in staat mijzelf te beleven. Een broer van mijn oma heeft in Amerika nog boten zien lossen door zwarten terwijl de zweep erover werd gelegd. Sommige negerstammen hebben hun eigen sterrenkunde. Wie weet dat? Men kent alleen de naaktdanseressen uit de nightclubs.
|
|