feitenmateriaal is niets, en wat de auteur eraan toevoegt is ook helemaal niets.
Wie de moeite neemt de reisboeken van Cees Nooteboom te herlezen en die vergelijkt met wat in binnen- en buitenland op dat gebied is verschenen, moet wel erkennen dat die tot de zuiverste literaire non-fictie behoren die geschreven is: Tiepolo in Würzburg, het hotel in Madeira, de zucht naar het Westen. Nooteboom schreef vele van deze verhalen voordat Chatwins In Patagonia verscheen en ze zijn, als literaire non-fictie, beter. De sfeer van de bezochte plaats wordt niet slechts beschreven, maar opgeroepen, terwijl de feiten, voor zover ik kon nagaan, kloppen en geen geweld worden aangedaan.
Laten we daarom Nootebooms reisverhalen beschouwen als het paradigma van literaire non-fictie, dat ons inzicht verschaft over de criteria die we moeten hanteren wanneer we andere literaire non-fictie moeten beoordelen op literaire kwaliteit. Enerzijds moeten de feiten kloppen, anderzijds moeten die feiten zo weergegeven worden dat de stem van de auteur voortdurend aanwezig is en iets toevoegt aan het feitenmateriaal.
Maar dat er grenzen zijn aan wat de auteur kan toevoegen blijkt uit de vrijheden die sommige auteurs van biografieën zich veroorloven. Zo kroop Nico Keuning in de huid van Jan Arends, vlak voor deze op het Roelof Hartplein uit het raam sprong, hetgeen hem op een verontwaardigde reprimande van Elsbeth Etty kwam te staan. Dit zou geen literaire non-fictie meer zijn.
Sommige biografen gaan echter nog veel verder dan Keuning en schrijven gedurende het gehele boek gedachten en gevoelens toe aan hun hoofdpersonen, die ze ook nog eens sprekend opvoeren, zodat het resultaat eerder op een vie romancée lijkt dan op een op feiten gebaseerde biografie. De verleiding is groot het dan maar af te doen als een roman, omdat de auteur de grenzen van het genre door die toevoegingen te buiten is gegaan. Maar wat als de schrijver zich verdedigt door te verwijzen naar brieven, waarin zijn hoofdpersoon de gevoelens verwoordt die hij hem toeschrijft? Zelf zou ik dan liever de citaten uit die brieven lezen, maar blijkt uit mijn voorkeur niet dat mijn diskwalificatie van de auteur vanwege zijn romantiserende toevoegingen uiteindelijk een verkapt smaakoordeel is?
De roep om een scherp criterium op grond waarvan literaire non-fictie kan worden onderscheiden van literaire pseudonon-fictie wordt ook gesmoord door het probleem dat er sprake is van een slippery slope. Neem de feiten dat Den Briel is ingenomen door de geuzen op 1 april 1572 en dat Alva heeft gezegd: ‘Het is niets.’ We kunnen die feiten op verschillende manieren beschrijven: ‘Den Briel is ingenomen door de wrede geuzen op 1 april. Alva zag daarin geen reden tot paniek en reageerde met de woorden: “Het is niets.”’ Of: ‘De smadelijk door Elisabeth heen gestuurde geuzen trotseerden de gevaren op zee en veroverden op heroïsche wijze