eigen verwijt is aan mij op dit moment. ‘Ik kan het me zo voorstellen van Tania,’ voegt ze er zuchtend aan toe.
‘Ik ook,’ zeg ik. ‘Maar die ruzie is verzonnen.’
‘Niet,’ zegt ze.
‘Wel.’
Dit gesprekje had ik onlangs tijdens een radio-interview voor de Antilliaanse radiozender Vaya in Amsterdam. De verwarring was af te lezen van het gezicht van de interviewster. ‘Maar Tania bestaat toch echt?’
‘Ja, maar ze is ook een romanfiguur.’
Als Casablanca wordt voor een belangrijk deel bevolkt door echte mensen. Tania en Khalid wonen in Detroit, Michigan, waar ik hen een paar jaar terug voor het eerst ontmoette en vriendschap met hen sloot.
Tegelijkertijd is de hoofdpersoon uit Als Casablanca, Laura, een fictief personage. Net als Charles Perry, de ex-Black Panther met wie ze toevallig in gesprek raakt in een café op de avond van de aanslagen op het World Trade Center op 11 september 2001, met wie ze mee naar huis gaat en wiens advies ‘Ga naar Detroit, daar heb ik familie wonen en dan ben je hier tenminste weg...’ ze zonder er ook maar een seconde over na te denken opvolgt.
‘Misschien kwam 11 september me gewoon goed uit, denkt Laura. Het was bijna alsof met de vernietiging van het wtc, mijn verleden ook in één klap was uitgewist en ik transformeerde tot een nieuwe, bijna fictionele versie van mezelf.’
Deze constatering is de motor van het boek. Laura trekt in bij Perry's neef Khalid El-Hakeem (hij is alleen neef van Perry in de roman), een zwarte jonge aardrijkskundeleraar die zich tot de islam heeft bekeerd, en diens Brits-Nigeriaanse vriendin Tania McGee en haar dochtertje Monique. Ze sluit vriendschap met Leni Sinclair, een oude Duitse fotografe die lang geleden de ddr ontvluchtte op zoek naar jazz, vrijheid en liefde (ook Leni bestaat echt).
In Als Casablanca zijn alle personages, echt of niet, tamelijk ontheemd in het rauwe en postindustriële niemandsland dat Detroit tegenwoordig is, na het vertrek van de auto-industrie en het beroemde Motown-platenlabel. Ze vertellen elkaar verhalen. En in die verhalen en in de banden die daaruit voortvloeien, proberen ze zichzelf opnieuw uit te vinden.
‘Ik denk dat iedereen een verhaal nodig heeft, een geschiedenis, een achtergrond, maar dat hoeft niet per se je eigen hoogstpersoonlijke geschiedenis te zijn,’ zegt Charles Perry tegen Laura, wanneer ze tegen het einde van de roman samen onderduiken in een afgelegen huis op een heuvel ergens in de Catskill Mountains.