| |
| |
| |
Menno Lievers & Ilja Leonard Pfeijffer
Tijd om goed te formuleren
Een interview met Frits van Oostrom
Wat is literaire non-fictie?
Literaire non-fictie is natuurlijk een tamelijk hybride begrip, een hybride genre, als je al van een genre wilt spreken. In mijn geval begint het toch bij non-fictie. Het literaire is in zekere zin de toevoeging die ik aanbreng. Ik zie mijn werk ook nog steeds graag als wetenschappelijk werk. Neem bijvoorbeeld Stemmen op schrift. Als alle aantekeningen achter in dat boek voetnoten waren geweest, dan was het een boek geweest met duizenden voetnoten. En omdat die er nu niet in staan, oogt het wat literairder, maar daarmee is het nog geen literatuur geworden.
Schrijf je op een andere manier als je zo'n soort boek aan het schrijven bent dan als je een wetenschappelijk artikel maakt, of is dat toch eigenlijk hetzelfde werk?
Voor mij is het in hoge mate één stiel geworden. Ik schrijf nauwelijks nog artikelen. Ik ben een boekenschrijver. Artikelen zijn vingeroefeningen voor boeken, maar als vingeroefeningen weinig geslaagd, want de kracht van een boek is toch met name gelegen in de grootschaligheid. Kees Fens heeft ooit eens gezegd: ‘Ik kan alleen maar zeshonderd of twaalfhonderd woorden schrijven.’ Bij mij is het precies andersom. Er is mij al vaak gevraagd om columnist te worden. Dat zou ik echt niet kunnen, of het zou mij disproportioneel veel tijd kosten. Alsof je een marathonloper vraagt om even een sprintje te trekken. Hij komt wel aan de streep, maar het is niks. Ik denk altijd in termen van boeken en het uitgangspunt daarbij is non-fictie. Het begint altijd met een wetenschappelijke vraagstelling.
Zou je Maerlants wereld en Stemmen op schrift beide in even grote mate rekenen tot literaire non-fictie? Of Maerlants wereld duidelijk wel en Stemmen op schrift niet?
Stemmen op schrift is volgens mij het beste boek. Toch is het mij niet ontgaan dat het ene wel de ako-prijs heeft gewonnen en het andere niet. Net niet. En op grond van het juryrapport kreeg ik de indruk dat de afweging is geweest dat het boek voor deze literaire prijs in de ogen van de jury minder kon worden beschouwd als een
| |
| |
product van de verbeelding dan dat vorige boek. Ik kreeg ook de indruk dat de jury eigenlijk wilde zeggen dat Maerlants wereld een literairder boek is dan Stemmen op schrift. Dat zou kunnen. Maar zo had ik er zelf nog nooit naar gekeken.
Op pagina 24 van Stemmen op schrift benoem je dit boek zelf expliciet als ‘creatieve non-fictie’.
Ja, dat is helemaal een non-begrip. Ik was dat een keer in een Amerikaans stuk tegengekomen: ‘creative nonfiction’. Laten we zeggen: het is een non-fictief verhaal. Je zou het ook puur als een wetenschappelijk product kunnen opschrijven, dan kun je ongeveer hetzelfde beweren. Maar ik voeg er literaire middelen aan toe, omdat ik ervan overtuigd ben dat geesteswetenschappen de mogelijkheid en de taak hebben om door middel van literaire middelen een breder publiek te bereiken. Het bredere publiek is latent geïnteresseerd. Het zal nooit komen vragen: ach, schrijft u nu eens een mooi boek over Jacob van Maerlant, dat zou nou zo interessant zijn om daar eens wat over te lezen. Maar het succes van mijn boeken bewijst dat die interesse wel degelijk bestaat.
In de marketing wordt er een onderscheid gemaakt tussen need to know en nice to know. Het aantal mensen voor wie mijn boeken een ‘need to know’ is, dat is er een paar honderd. Maar kennelijk zijn er toch duizenden en zelfs tienduizenden voor wie het ‘nice to know’ is. En die nemen dus ook de moeite, want het zijn nu ook weer niet zulke makkelijke boeken. Het vraagt toch wel wat. Die brede interesse is er dus, maar je moet wel iets speciaals doen om daaraan tegemoet te komen. En dat besef ik heel goed. Dat ik juist ter wille van dat grotere publiek dingen doe, en ook wel een paar dingen laat, om ze erbij te halen.
Het interesseert me wat je net zei: dat je literaire middelen inzet om een breder publiek te bereiken. Aan wat voor soort middelen denk je dan?
De literaire middelen zet ik overigens ook in ten behoeve van het wetenschappelijke publiek. Want laten we wel wezen, er verschijnt ontzaglijk veel. Niemand kan meer alles lezen. Zelfs in mijn specialisme verschijnt al meer dan een mens kan lezen. Ook voor het wetenschappelijke publiek moet je je best doen. Maar goed, a fortiori natuurlijk voor dat bredere publiek.
Maar wat voor soort middelen gebruik ik dan? Het is in de eerste plaats een kwestie van dosering. De lezer moet er niet onder te lijden hebben dat ik alles interessant vind. Mijn vrouw, die een wetenschappelijke uitgeverij leidt, zegt dat heel veel wetenschappers schrijven vanuit wat zij kwijt willen en niet vanuit wat de lezer wil lezen. En ik denk dat ik wel redelijk gevoelig ben voor wat de lezer wil lezen. Mijn schrikbeeld is iemand die een lezing houdt over zeventiende-eeuws Leiden en dan
| |
| |
het hele Rapenburg pand voor pand behandelt, en daarna nog eens de Hooigracht. Dat je denkt: houd op, houd op, geef me de canon of zo. Selecteren betekent dat je een enkele keer op een gebied komt waarvan je denkt: nou moet ik niet nog langer doorgaan, want dan haken de lezers af. Een enkele keer doe je dan toch je collega's een beetje tekort. Dat is wel zo.
Een ander belangrijk literair middel is variatie. Soms zal een hoofdstuk of een paragraaf met opzet op een heel andere manier beginnen: and now for something completely different! De lezer moet weer even worden wakker geschud. Het zit hem in de stijl natuurlijk, in het verhalende als zodanig. Dat je ook niet te belazerd bent om af en toe een flink terzijde aan te brengen. Een enkele keer gebeurt het - in beide boeken zou ik daar concrete voorbeelden van kunnen geven - dat ik een verhaal vertel omdat ik het zelf zo mooi vind, terwijl het misschien strikt wetenschappelijk gesproken eigenlijk niet eens zo noodzakelijk is om daarover uit te weiden. Dat was bijvoorbeeld bij Maerlants wereld het verhaal over hoe Floris v zich had beijverd om koning van Schotland te worden. Dat is wel relevant overigens, want ik ben natuurlijk met dat koningschap bezig, maar het had best iets korter gekund. Maar het is zo'n spectaculair en ook niet erg bekend verhaal, dat ik dacht: nou, daar ga ik toch maar even de ruimte voor nemen.
Nu is van Maerlants wereld ook een wetenschappelijke editie verschenen. Is dat ook literaire non-fictie? Het notenapparaat verandert helemaal niets?
Nee, want het is exact dezelfde tekst, alleen met aantekeningen. Die zijn ook enorm fijnmazig. En daar ben ik ook echt trots op. Als ik naar die aantekeningen kijk, dan denk ik: ja, dat is wel de basis van het werk. Als iemand van mijn boeken zou zeggen dat ze alleen maar literair zijn, zou ik mij wel enigszins gekwetst voelen. Niets mooier dan een grote roman. Maar in die categorie vallen mijn boeken helemaal niet. Het is ongelooflijk filologische arbeid.
Wil je iets anders bereiken als je van tevoren gaat zitten met het idee om een wetenschappelijk boek te maken dan wanneer je dat doet met het idee een literair non-fictieboek te schrijven?
Zeker bij Stemmen op schrift is dat wel zo en daarom heeft het ook die motto's uit de moderne poëzie. Het boek is een literatuurgeschiedenis. Maar ik wilde graag, zonder daarmee iets te bewijzen, een gevoel overbrengen dat we het hebben over een stadium in de Nederlandse literatuurgeschiedenis dat sindsdien is doorgelopen en nog gaande is. Die motto's suggereren continuïteit. Wetenschappelijk gezien is dat nergens voor nodig.
| |
| |
Je eindigt met een gedicht van Kouwenaar.
Kouwenaar. Dat viel me gewoon in de schoot. Vervolgens dacht ik - en dan ben je toch echt wel een beetje literair bezig - dat het het mooiste zou zijn om dat slotgedicht ook in handschrift te hebben. Het hele boek gaat immers over handschriftelijke literatuur. Dus toen hebben we Kouwenaar gevraagd of hij het nog een keer wilde opschrijven. Dat zijn allemaal dingen die volstrekt onnodig zijn als je je op een strikt academisch standpunt stelt.
Anderzijds hoop ik dat die literaire toevoegingen de boel niet dusdanig overvleugelen dat men kan zeggen: nou ja, als je Nederlands studeert hoef je dat echt niet te lezen hoor, want het is fantasie. Ik corrigeer ook heel gewetensvol alle foutjes waarop ik word gewezen. Op een speciale website staan hele lijsten met detailcorrecties, grotere correcties en dispuutpunten. Dat doe ik omdat ik mijn werk in de eerste plaats zie als een bijdrage aan serieuze analyse.
Is verbeelding een literair middel? Gebruik je verbeelding?
Het is voor mij ook een wetenschappelijk middel. Het is voor mij ook een van de redenen dat ik de middeleeuwen zo interessant vind: je kunt je verbeelding erop loslaten. Ik ging Nederlands studeren vanwege de moderne literatuur, wat ik nog altijd een uitstekende reden vind om Nederlands te gaan studeren. En toen ben ik gegrepen geraakt door de middeleeuwen, en door het ambachtelijke van dat deel van het vak, dat filologische en misschien ook wel dat je soms nog iets kunt bewijzen of aannemelijk maken. Solide wetenschap vond ik mooi. Bovendien hebben die middeleeuwen natuurlijk de prettige eigenschap dat er een hoop ruimte is om ook nog je eigen gedachten te laten gaan. Ik geloof niet dat ik onderzoeker op het niod zou kunnen zijn en graven in de dagboeken van Jan en alleman. Ik vind het kennelijk prettig om iets minder bronnenmateriaal te hebben en vervolgens zelf een beetje aan de gang te gaan.
Zou het dan moeilijker zijn, denk je, om literair te schrijven als je te maken hebt met een overvloed aan feiten?
Misschien. Zo iemand als Annejet van der Zijl, ik bedoel, dat is toch... een andere categorie. Maar je moet het meer als een spectrum zien, vind ik. Dan zit ik toch meer aan de kant van... Nou, ik was toch erg gevleid dat ik de Spinoza-prijs ook won. Ik ben in 1995 lid geworden van de knaw [Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, red.] en in 1996 won ik de ako Literatuurprijs. Sem Dresden belde mij toen op en zei: ‘Dat is precies de goede volgorde. Als je eerst de ako-prijs had gewonnen, was je misschien nooit meer lid van de Akademie geworden. Dan hadden ze je er niet toegelaten.’ Hij zei ‘ze’. Hij was overigens zelf lid van de Akademie.
| |
| |
Wat dat betreft is literatuur nog altijd een ijzersterk fenomeen, in Nederland althans. Als ik ergens word geïntroduceerd, dan beginnen ze allemaal over die ako-prijs. Er begint nooit iemand over die Spinoza-prijs.
Wat is de grens tussen literaire non-fictie en literaire fictie in een historische roman?
Ik geloof niet dat je de grens kunt fixeren, maar ik voel hem wel. Om maar wat te noemen: in al die jaren dat ik aan Maerlant werkte heb ik me nooit afgevraagd hoe hij eruit zou zien. Omdat je als mediëvist er vrede mee hebt dat je dat niet weet. Als ik me nou probeer voor te stellen wat Hella Haasse zou doen, die aan de andere kant dan zit... ja, die zou daar niet mee kunnen leven. Als zij een boek zou schrijven, dan zou ze die man een uiterlijk geven. En dat ga ik dan toch echt niet doen. Ik ga er zelfs niet over speculeren.
Ik weiger om zo grootscheeps alles in te vullen wat we niet weten. Ik ga Maerlant ook niet sprekend opvoeren. Ja natuurlijk, ik citeer uit zijn werk, maar dat is heel iets anders. Er is geen monologue intérieure. Er is geen dialoog.
Je gaat niet verzinnen wat hij denkt.
Sommigen doen dat wel. Angenies Brandenburg heeft jaren geleden dat boek over Annie Romein geschreven [Annie Romein-Verschoor 1895-1978, De Arbeiderspers, 1988, red.]. En daar zit in de noten - dat is wel een curieus stuk, hoor - een gefingeerde dialoog tussen Menno ter Braak en Annie Romein, bij wie hij op bezoek komt: ‘Gaat u zitten, mijnheer Ter Braak. Wilt u een kopje thee?’ Dat soort dingen. Op dat boek is ze overigens gepromoveerd en ik weet dat Söteman, haar promotor, had gezegd: ‘Wat krijgen we nou? Voor een proefschrift? Dat mag er niet in!’ Toen heeft ze het weggestopt in de noten, de doerak. Maar ik zou zoiets nooit doen. En niet eens zozeer omdat ik zou vinden dat het niet zou mogen. Maar ik kan geen dialogen schrijven, denk ik.
Er is nu een vuistdikke biografie verschenen: Hortense, de vergeten koningin van Nederland, waarin haar voortdurend gedachten worden toegeschreven. Ja, daar houd ik niet zo van.
Is dat nog literaire non-fictie of is dat een gefictionaliseerde biografie?
Ik houd er niet zo van. Ik vind het ook nogal aanmatigend om voor iemand te bepalen wat hij of zij heeft gedacht. Maar goed, op een bepaalde manier ben ik natuurlijk ook nogal aanmatigend. Van: ik zal u nu wel eens vertellen hoe dat nu allemaal zat in die tijd. Dat is niet de nederigheid ten top. Maar ik wil niet zo diep
| |
| |
wroeten in persoonlijke levens. Ik wil ook niet dat mensen dat bij mij doen. Dus het zegt ook heel veel over mijn eigen psychologie.
Ik zal daarom altijd wel bij die non-fictie blijven. Er is mij gevraagd een roman, of anders een historische roman, desnoods een historisch kinderboek te schrijven. Ik geloof echt niet dat ik daar veel te zoeken heb. Er zijn uitstekende mensen die dat soort boeken kunnen schrijven; er zijn niet zo heel veel mensen die dit kunnen doen. Er zijn ook niet zoveel mensen die er de tijd voor hebben en de positie om al het materiaal bij elkaar te scharrelen. Dus laat mij nou vooral dit doen.
Kun jij je literaire capaciteiten alleen toepassen op iets feitelijks?
Ik moet iets feitelijks hebben, ja. Ik zou enorm zenuwachtig worden zonder feiten. Een romancier heeft alle opties en ik heb er gelukkig een paar, maar ik word ook wel geleid door feitelijkheid. Ik ga niet doen alsof Maerlant op de Waddeneilanden is geboren. Ik denk ook niet zo. En dat doet een echte literator wel. Waarom zou ik hem niet dit of dat laten zijn? Het gaat mij toch, en dat is misschien een oubollig woord, om de historische waarheid.
In Maerlants wereld spreek je op een gegeven ogenblik over ‘de literaire allure van Maerlant’. In dit verband is het interessant om te vragen wat die precies inhoudt.
Het is niet iets waar ik heel erg mee bezig ben, natuurlijk. Aan de andere kant ben ik ook weer niet zo anti-esthetiserend als Herman Pleij soms is. Wat betreft zijn persoonlijke literaire smaak is hij dat helemaal niet, maar hij vindt dat hij die niet mag projecteren op het historische materiaal.
Wat bedoel je precies? Dat je geen esthetisch oordeel velt?
Nee, ik kom ook uit de historiserende, contekstualiserende benadering van de literatuur. Stemmen op schrift is nog het meest esthetiserend en het meest gevoelig voor literaire waardeoordelen. Ik zeg daar af en toe wel eens iets over, meestal ten positieve overigens. Ik ben zeker niet voor literair criticus in de wieg gelegd. Ik ben in het algemeen, ook als docent, eerder geneigd om het goede in de mensen te zien. Dat meen ik serieus. Ik ben geen polemist. Dat is gewoon een temperamentkwestie.
Traditioneel is een literatuurgeschiedenis toch een genre waarin esthetische oordelen worden geveld.
Zeker, dat brengt het een beetje met zich mee. En ik wilde laten zien dat ik daar ook niet voor wegliep, zeg maar. Ik heb zelfs over één werk met genoegen geschreven dat het slecht geschreven was, maar dat is dan wel de uitzondering op de regel.
| |
| |
Lieftinck heeft gezegd: ‘Een Neerlandicus is een werker, geen juwelenhandelaar.’ Dat herken ik wel een beetje. Ik bedoel: we moeten er ook geen Dante van maken. Anderzijds moet iemand die een literatuurgeschiedenis schrijft wel bereid zijn om ook van de bodembedekkers van het landschap, van de kleine plantjes, het mooie in te zien. Niet de hand Gods, maar het mooie in hun eigen waarde. Als je ze alleen maar afmeet aan Homerus, waarom zou iemand ze dan lezen? Waarom zou iemand dan ook de literatuurgeschiedenis lezen? Ik weet wel één voorbeeld, het proefschrift van Leo Mosheuvel over Een winter aan zee van Roland Holst. In dat boek is hij de hele tijd bezig om aan te tonen dat Roland Holst niet kon dichten. Ik heb altijd gedacht: jee, dat je daar nu zoveel jaren van je leven aan besteedt. Kies dan iets waar je wel van houdt. En ik heb het Mosheuvel ook wel eens horen zeggen: ‘Ik schrijf dit boek om hem kapot te maken.’ Waarom? Ook wel weer leuk dat er zo'n boek is. Overigens, niemand leest het.
C.S. Lewis is als literatuurhistoricus een voorbeeld voor mij. Daar heb je nu iemand die met goede smaak en intelligentie z'n beste krachten wijdt aan het schrijven over dingen waar hij van houdt.
Nu is dit boek nog non-fictie over literatuur. Maar het genre literaire non-fictie is buitengewoon divers. Neem bijvoorbeeld Tijs Goldschmidt met Darwins hofvijver, dat toch algemeen aanvaard wordt als literaire non-fictie. Het effect daarvan is natuurlijk dat andere biologen opeens ook een boekje willen maken en dat presenteren als literaire non-fictie. Op grond van welke criteria kun je nog zeggen dat Goldschmidt beter is dan die navolgingen?
Omdat het gewoon beter is. En het feit dat hij de eerste was, mag ook een beetje in zijn voordeel pleiten. Het is niet gezegd dat de eerste altijd de beste is, hoewel ik dat wel heel vaak zie. Daarna worden het klonen. Maar dat is een kwestie van niveau. Dat boek van Goldschmidt is heel knap. Omdat je als lezer wordt meegenomen op een speurtocht; het wil niet een pure bijdrage aan de harde wetenschap zijn, maar het verhaal van die ontdekkingstocht. Niet voor niets heeft Goldschmidt daarna ook ontslag genomen bij de universiteit. Hij wilde echt schrijver zijn. Ik kan me permitteren om lekker te blijven zitten. Maar dat boek van hem was inderdaad goed geschreven. En dan zul je zien dat anderen denken: dat kan ik ook, maar dat is dus niet zo.
Als je gaat kijken naar de term ‘literaire non-fictie’ dan is die geboren in de jaren zeventig met schrijvers als Bruce Chatwin, Lee Gutkind, Cees Nooteboom. Daar doet zich het probleem voor dat bijvoorbeeld iemand
| |
| |
als Redmond O'Hanlon het non-fictie-element gaat verzinnen. Hij heeft die reis wel gemaakt, maar de gesprekken die in zijn boeken gevoerd worden die hebben nooit op die manier plaatsgevonden. Is dat nog literaire non-fictie?
Ik zou de mensen willen behoeden voor te veel scherpslijperij, want voor je het weet kun je er weer een categorie tegenaan plakken. Ik zou eerder op de lijn gaan zitten van het kwaliteitsoordeel en misschien ook de behoefte in plaats van de in steen gebeitelde criteria, want dat lukt je toch niet.
We zijn voor dit Revisor-nummer natuurlijk op zoek naar de grenzen van het genre.
Ik heb zelf altijd het gevoel dat Hella Haasse aan de andere kant van de streep staat. Ik was mij er bij Maerlants wereld heel erg van bewust dat ik bepaalde grenzen in acht wilde nemen. Ik zeg niet dat het niet had gemogen om meer fictieve elementen toe te voegen, maar ik had er geen enkele behoefte aan. Terwijl Hella Haasse dat denk ik precies juist wel gedaan zou hebben. Anderzijds vond ik het heel leuk om juist van haar een compliment te krijgen. Ze zei: ‘Het is wat wij, mijn man en ik, noemen: echt geschreven.’ Dat vond ik leuk. Ik herkende dat ook. Het is inderdaad echt geschreven. Stemmen op schrift, daar is ook heel veel werk in gaan zitten. Er zijn vier versies van dat boek. Op het internet kun je er nu wat van zien. Een externe strenge redacteur erbij, een echte. Niet iemand die even de spelling corrigeert, maar die zegt: ‘Je mekkert nu wel wat lang door.’ Of: ‘Dat grapje is helemaal niet zo leuk.’ Of: ‘Die beeldspraak ontspoort gruwelijk.’ Kill your darlings, dat doe ik echt te weinig. Dat weet ik van mezelf.
Het is duidelijk dat je boeken geschreven zijn met de intentie om literaire non-fictie te maken. Het zou ook kunnen dat je stilistisch enorme vaardigheden hebt, en dan bij wijze van spreken toevallig literatuur maakt.
Al in een vrij vroeg stadium van mijn onderzoek begin ik te schrijven. Ik zoek woorden en formuleringen. Dus daar zit al vanaf het begin een literaire inslag in. Maar de basis is toch wel degelijk om mij te scharen in de rij van literatuurhistorici die serieus werk over Maerlant hebben geschreven. Vervolgens heb ik ook wel de neiging tot wat Herman Pleij ‘sublieme aanstellerij’ noemt. Ik wil het zo verpakken dat het ook nog iets jeuïgs krijgt. En als je dan eenmaal ziet dat je daar succes mee hebt, ga je daarmee door. Het is eigenlijk bij Het woord van eer begonnen, dat weliswaar geen literaire prijs heeft gekregen, maar wel de Dr. Wijnaendts Franckenprijs. Het boek is ook geprezen vanwege zijn leesbaarheid. En ik vind echt dat de geesteswetenschappen juist daaraan veel aandacht moeten besteden. Dat is een deel van hun waarde.
| |
| |
Zelfs als decaan heb je dat nog gedaan. Je hebt het meest literaire strategisch plan ooit geschreven.
Strategisch plan, ja, ja. Hier ook weer, bij de knaw. Ik heb hier ook een boeiend bedoeld strategisch plan geschreven. Inmiddels kan ik ook niet meer anders schrijven. Dat merk ik gewoon.
Waarom zou je slecht gaan schrijven?
Nee, niet slecht, maar niet gewoon, niet doorsnee. En dat geldt ook voor de brieven die ik schrijf in deze functie. Daar zit allemaal iets bijzonders in. Toen ik verleden jaar de jaarrede heb gehouden, schreef Hans Clevers mij: ‘Achter de prachtige woorden trof ik een indrukwekkende boodschap aan.’ Dat is het perspectief van een echte bèta, die zegt: dat hoeft van mij allemaal niet zo, zeg mij maar waar het echt om gaat. Ik dacht: ja verdraaid, zo kun je het ook zien, als je uit een andere hoek komt.
Soms is het ook wel eens lastig. Ik moest een keer - het is een futiel voorbeeld - mijn auto laten repareren. Ik kon hem alleen maar 's avonds brengen en toen was de garage dicht en we hadden afgesproken dat ik de sleutels door de bus zou gooien en er een briefje bij zou doen met een beschrijving van wat er met die auto mis was. En een van de dingen die er mis mee was, was het volgende: als ik ermee gereden had en ik had hem geparkeerd en de motor uitgedaan, dan bleef hij nog erg lang nablazen. Dat was erg lawaaierig en vreemd. Stond-ie daar op de stoep te blazen. Ik had dat opgeschreven en ook zoiets van: dat is heel vervelend en het is ook slecht voor mijn imago, want met mijn donkere uiterlijk, wat moeten ze wel niet denken en dan komt er zo'n oud vrouwtje voorbij... Enfin, ik had er even iets van gemaakt. Toen ik de dag daarna die auto kwam halen zei de chef van de werkplaats tegen mij: ‘Meneer, wat een fantastische brief was dat. Ik heb het werk stil gelegd. Ik heb die hele brief voorgelezen. We hebben ons rot gelachen.’ Maar ze waren mooi vergeten de auto te maken. En toen dacht ik: verdomd, als ik nou gewoon had geschreven ‘bullet - motor blaast’, dan hadden ze hem wel gemaakt. Dus je moet uitkijken. Reves brieven aan zijn belastinginspecteur. Daar moet je ook mee oppassen.
Maar het zit bij mij zo diep en ik heb er ook zo'n plezier in. Ronald Plasterk doet wel altijd flauw over alfa's, maar hij is natuurlijk enorm taalvaardig. Daarom is hij ook zo succesvol. Hij kan zijn ideeën prachtig formuleren. Maar hij moet er inmiddels zoveel spuien dat het begint te ontsporen. Wat had hij ook alweer gezegd over de commissie-Dijsselbloem? Een volstrekt ontspoorde beeldspraak... Toen dacht ik: zie je wel, jij wordt al zo in die politiek meegezogen; je hebt geen tijd meer om goed te formuleren.
|
|