verdoezelen, en de dorpspastoor, die met hem meeleed, zei hem dat hij toch blij moest zijn omdat het Gods wil was en hij deze kans moest aangrijpen om zich te verzoenen met de hemel. Hij moest niet langer kermen, liever het Onzevader opzeggen en zo zijn barmhartigheid afsmeken, zodat hij tenminste in staat van genade zou ontslapen. Het hielp niet. Wetenschap en geloof boden geen uitkomst, het bederf kroop onstuitbaar omhoog en men besloot ten einde raad de hulp van een naburige arts in te roepen. Charles had na enig tegenstribbelen toestemming gegeven, hij moest deze vernedering dan maar lijdzaam ondergaan. Dokter Carnivet uit Neufchâtel veroorloofde zich een schamper lachje bij de aanblik van het been dat tot de knie was afgestorven en hij amputeerde het been, uitvarend tegen de ezels die zoiets geflikt hadden. De beenamputatie werd een spectaculair evenement voor het gehele dorp. Er hing een lugubere sfeer als bij een terechtstelling. Buiten was het gekrijs te horen, dat door merg en been ging. Charles had met zijn handen aan de oren geprobeerd zich voor dit gekrijs doof te houden, beseffend dat zijn reputatie nu definitief geknakt was. In plaats van zijn voorziene roem in Parijs, was zijn praktijk in Lionville niets meer waard.
Ik heb deze passages in mijn geheugen gegrift, vermoed ik, omdat ik verzot was op het sardonische spel dat Flaubert met zijn personages speelde. Hij schreef hun zelfverwatenheid aan flarden. Hij liet meesterlijk de lyrische golven van hun fantasieën stukslaan op de prozaïsche oevers van hun povere bestaan. Vooral Emma moest het ontgelden met haar koortsachtige dromen over haar minnaars, die gevoed werden door de talloze romannetjes over de ridderlijke liefde die zij in bed met Charles las.
Haar overspeligheid was haar een ware obsessie geworden. Op mijn beurt had ik de merkwaardige gewoonte ontwikkeld mensen op straat en op terrasjes te beschouwen. Die daar op het terras koffie zat te drinken moest beslist madame de Merteuil zijn, de ongenaakbare vrouw uit Les liaisons dangereuses, en de man naast haar leek sprekend op kapitein Ahab uit Moby Dick, en de jongen die op de stoep hinkelde, was dat niet Kees, de held uit de boeken van Theo Thijssen? Zo dacht ik onwillekeurig bij het zien van de strompelende man aan de ongelukkige stalknecht uit de roman van Flaubert.
Ik besloot de episode van de operatie van de horrelvoet op te nemen in de hoogstpersoonlijke canon van mijn literaire sensaties.