Mijn kleine Boeddha
Ik weet het zelf ook wel, dat het stom klinkt. Waarom zou de Boeddha reïncarneren in een mooi Siberisch meisje dat grappa drinkt voor het ontbijt en whisky voor de lunch? Anderzijds, waarom niet? Ik geloofde het echt. Ik weet dat het stom klinkt. Maar eigenlijk geloof ik het nog steeds.
Dus ik ging haar testen. Ik zat met haar aan de cafétafel en vertelde haar de koan van de kat. Het is een ingewikkeld verhaal over monniken die een zwerfkatje hebben gevonden en erover discussiëren wat ze ermee moeten doen. Sommigen vonden dat de Boeddha verbiedt zich emotioneel te hechten aan een levend wezen, anderen waren van mening dat de Boeddha opdraagt elk levend wezen te verzorgen en te koesteren. Er ontstond ruzie. De abt kwam. Hij was een wijs man. Hij hakte de kat doormidden met zijn zwaard. Het was nog ingewikkelder, maar ik vat het nu even samen. Later vertelde de abt dit verhaal aan een heremiet die het klooster aandeed. Ook hij was een wijs man. Toen hij het verhaal had gehoord, trok hij zijn sandalen uit, zette ze op zijn hoofd en liep weg. ‘Als jij er toen bij was geweest,’ riep de abt, ‘had je de kats leven gered.’
Ze had ademloos geluisterd. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg ik. ‘Het gaat over iedereen,’ zei ze. ‘En wat vind jij ervan?’ Ik legde haar uit dat ik had begrepen dat de hele koan draait om het beeld van de man die zijn sandalen op zijn hoofd draagt. Dat zou potsierlijk zijn, zo zei ik, omdat sandalen bedoeld zijn om aan je voeten te dragen. Hun functie is om jou op een comfortabele manier in contact te brengen met de wereld. Niets meer dan dat. Net zo misbruikten de monniken hun intellectuele capaciteiten door te discussiëren over de kat. Je gedachten zijn als sandalen. Je moet ze zien als schoeisel dat je in contact brengt met de wereld. Niets meer dan dat. Wie discussieert om gelijk te krijgen, draagt zijn sandalen op zijn hoofd. Dit alles zei ik. Ik zei het toen veel beter dan nu. Ik vat het nu even samen. Ik voegde eraan toe dat de meeste mensen hun sandalen op hun hoofd dragen. Dat leek mij wijs.
Zij glimlachte. ‘Wat vind jij ervan?’ vroeg ik. ‘Of ben je het oneens?’ Op dat moment moest ze heel hard lachen. ‘Waarom probeer je te discussiëren?’ vroeg ze. Ze nam een grote slok van haar jenever en lachte toen weer.
‘Ik ben er zo trots op om jouw leerling te zijn,’ zei ik. Toen moest ze nog harder lachen. ‘Dat is net zoiets,’ zei ze, ‘als de leerling zijn van deze tafel. Het doet er niet toe van wie of wat je leert. Het maakt niet uit. Maar ik ben trots op je dat je leert.’
Toen wist ik het zeker. Een paar dagen later vertelde ik haar dat en toen zei ze mij dat ze helemaal niet had geluisterd naar mijn koan van de kat omdat ze dronken was en alleen maar geil werd van mijn stem. Ze lachte en keek mij aan alsof ik een jongetje was dat nog heel veel moet leren.