Het ### hoofdstuk
Carolina is het niet eens met dit boek. Zij is mijn vriendin, mijn laatste, als het aan mij ligt. Eigenlijk had ik haar buiten dit verhaal willen houden, want er zijn al genoeg dichters die hun vriendin misbruiken als personage - als personage, hoor je hen vloeken, deed hij het maar eens in het echt - en Carolina is niet zoals zij. Zij is geen dichtersvriendin, want zij is uniek en waar. Zij vindt dat ik niet goed genoeg voor mijzelf zorg, omdat ik te veel rook, niet goed eet en elke middag om vijf uur naar het café moet. Zij werkt in Burgerzaken, waar ik kom om naar haar te kijken wanneer zij werkt. Iedereen komt naar haar kijken, want zij is prachtig. Het is in feite alleen maar lief dat zij zich zorgen maakt. Zij maakt zich ook zorgen dat haar schilderijen en tekeningen niet goed genoeg zijn om zich kunstenaar te mogen noemen, terwijl het enige wat er schort aan haar tekeningen en schilderijen, is dat zij zich zorgen maakt. Maar zij weet niet hoe zij zich anders zou moeten noemen. Ze is bang dat ze in het verkeerde verhaal is beland. Zij maakt zich zorgen dat zij niets anders is geworden dan serveerster in Burgerzaken. ‘En wat kan mij die hele Ferdinand Boeb schelen, dat is toch allemaal alleen weer literair spel, knap hoor, zo van dat echt nep is en nep echt, maar dat weten we zo zoetjesaan wel. Lekker be fucking langrijk. En zo van dat iedereen een verhaal probeert te maken van zijn eigen leven en dat dat dan natuurlijk mislukt en dat je jezelf dan opeens ziet staan glazen te pouleren en kreeftenbisques uit te serveren en het is allemaal ook best wel oké, behalve dat het niet oké is en ik houd best wel van je hoor, lieve pief, maar je maakt er gelijk weer een parodie van zoals deze zinnen die je mij in de mond legt terwijl ik daar helemaal niet om heb gevraagd want ik wil dat het gewoon een beetje normaal is, met een normaal vriendje, dat goed voor zichzelf zorgt en worsten verkoopt in de hema en dan om zes uur
gewoon thuis is en dan vraag ik hoe was het op je werk want ik praat niet op deze manier en ik wil geen dichtersvriendinnetje zijn, met elke avond minstens tien Chouffe's in het café, terwijl je geen idee hebt wat erin mij omgaat en dat interesseert je ook niet met je Ferdinand fucking Boeb maar ik vind je wel lief hoor, daar gaat het niet om, pief, maak je maar geen zorgen, maar soms is het een beetje moeilijk en dan kom jij met je “ik ben een dichter”, oehoe, en met je “feit en fictie” en je “figuranten die in opstand komen” en je “scenario's”, maar het geeft niet hoor, pief, ik sleep je er wel doorheen.’
Ik heb ooit een verhaal over haar geschreven dat echt over haar ging en ik kan het hier invoegen, want het is niet zo lang. Het heette Mijn leven na Majakovski met haar en het ging zo:
Nadat zij Maja - of hoe heet hij - kovski had doorgebladerd, nam ik het woord. ‘Ik weet wat we kunnen doen,’ zei ik. ‘Jij moet Mongools studeren.’ ‘Uithaal van drek-