ben vast gereden. Lekke band of trapper kwijt en hup, daar ging het hele peloton van woorden dat ik nog meende te kunnen schrijven.
Daarom hierna het begin dat nooit een roman is geworden, en het ook niet meer zal doen, om aan te tonen dat alle begin gemakkelijk is. En dat elke ijdelheid daarover ongepast is. Want een prachtig begin is vaak niet meer dan een triest einde.
▲
Sommigen zullen de vraag stellen waarom ik zo lang heb gewacht. Misschien antwoord ik dan dat ik hem geen pijn wilde doen. Dat ik niet wilde dat hij de pijn opnieuw zou beleven. Maar dat zou niet de hele waarheid zijn. Wat ook meespeelde is dat ik altijd bang ben geweest. Bang om wat ik altijd heb geweten ook bewezen te zien. Nee, ook dat is niet helemaal waar. Of niet langer waar. Zo is het lange tijd geweest, ja. Nu wil ik, nu hoop ik vooral ongelijk te krijgen. De twijfels zijn toegenomen met de jaren. Met het vervagen van de herinneringen ben ik gaan twijfelen aan mijn zekerheden. Stel dat ik mezelf altijd voor de gek heb gehouden. Dat besef. Daar loop ik mee rond en dat wil ik kwijt. En als dat niet lukt, als deze hele reis gewoonweg niets oplevert, geen antwoord in elk geval, dan heb ik de plek toch een keer gezien. Dan heb ik de grond gezien, de aarde gevoeld waarop... waarin.
Ik heb de brieven bij me. Zeventien stuks. En één kaart. Die ene kaart die hoop gaf, die leven beloofde, maar die dood bracht. Mijn leven eindigde op 17 januari 1918. Toch heb ik geen spijt van alles wat daarna is gekomen. Ik heb gedaan wat ik moest doen. Niemand zal mij ooit wat kunnen verwijten. Wat gezegd kan worden, is dat ik nooit voor mezelf heb gekozen. Maar dat kan toch geen verwijt zijn. Dat is precies wat me altijd overeind heeft gehouden.
‘Gaat u naar Zeebrugge, mevrouw?’
Ik schrik. Al meer dan een uur heeft de chauffeur geen woord gesproken. Af en toe bekeek hij mij in de achteruitkijkspiegel, maar zodra ik mijn ogen opsloeg wendde hij snel zijn blik af. Vaak ook heeft hij vanuit zijn ooghoeken naar het gezicht van mijn man naast hem gekeken. Iedere keer kon ik dan zijn gedachten lezen. Hoe ik het zo lang heb kunnen volhouden? Dat denken ze immers allemaal.
‘Wat zegt u?’
‘Of u naar Zeebrugge gaat? Met de ferry?’
Ik knik terwijl ik terloops Martin in de gaten houd, maar hij reageert niet. Hij blijft strak voor zich uit kijken alsof hij verwacht dat er elk ogenblik iets tegen de voorruit aan kan vliegen.