De Revisor. Jaargang 34(2007)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Wouter Godijn Aan de aarde Knutselgrage mannen die een hoer als een haring opensnijden: vooral 's morgens zie je er veel op weg naar een ver en vreemd karwei, hun ogen nog hol van de slaap, (grauwe ramen lanterfanten boven hun wangen, de bleke lucht, één klein, dom paarsig wolkje: hoe een van de zeven dwergen, na tientallen jaren lalle lollen te lebben afgelezen, opduikt in het verkeerde sprookje) hun handen geheimzinnig ruikend naar aarde, geraniums, eelt, oud, roestig bloed; ik voer de snelheid van mijn rolstoel op tot het maximum en vlucht, terwijl meeuwen waarschuwend krijsen, het platteland op, waar de wielewielewiele blijven steken in zuigende, in gedachten verzonken, zware klei; precies wat ik wou: als een man die zich voorover in een vijver laat vallen, kukel ik het zompige grasland in, lieveheersbeestjes wriemelenovermijngezicht: nergens plaats voor rustige, bedachtzame overwegingen: beesjesbeesjesbeesjes; wriemelende herinneringen aan het leven van Heidegger - hoe hij Hannah's mantelpakje zo ruw opentrok dat de knopen alle kanten uit sprongen - verlaten hoofdschuddend mijn hersens; de boeren laten lang op zich wachten, de hoeven slapen als opgerolde poezen op de rand van de horizon; ik verlang naar een uier, een teerroze speen binnendringend tot aan mijn huig, een liefdevolle schending. Aarde voed - voed mij. Terwijl ik jou voed. Wijs mij toch niet af. Vorige Volgende