Gekkige plaatjes, die vooral geschikt zijn als materiaal voor posters in net niet trendy huiskamers, daaruit bestaat de erfenis wel zo'n beetje, en dat terwijl het was ontstaan vanuit hetzelfde revolutionaire elan als het dadaïsme. Maar wat heeft de slopershamer van dada de kunst eigenlijk opgeleverd? Is de schijnbare naïviteit van de surrealist niet toe aan een herwaardering?
De vroegste geschiedenis is onverdacht, althans van commerciële smetten vrij. Marx en Freud vormden de theoretische en maatschappelijke achtergrond, Apollinaire en Breton werkten de radicale politieke opvattingen uit voor de kunst - tegen de moderniteit met zijn destructieve vooruitgang.
Dada had met een flinke dreun de deur achter de kunst dichtgetrokken en stelde voor er maar mee op te houden. In strenge en humoristische manifesten werd beweerd dat het niet veel uitmaakte wat je als kunstenaar deed en dat je uiteindelijk maar het beste niets meer kon doen. ‘Dada betekent niets,’ schreef Tristan Tzara in zijn Dadamanifest uit 1918 en ‘Dada stinkt naar niets, het is niets, niets, niets,’ aldus Francis Picabia in zijn Dadaïstisch kannibalenmanifest (1920).
De kunst die desondanks werd gemaakt, wordt wel degelijk vaak mooi gevonden en elk zichzelf respecterend modern kunstmuseum beschikt over een dada-collectie - al viel begin dit jaar op hoe negatief de Merz-beelden van Kurt Schwitters werden besproken naar aanleiding van de tentoonstelling in De Kunsthal in Rotterdam: ‘Hoezeer het werk van Schwitters ook altijd als bijzonder wordt geprezen, in het Boijmans blijkt hij, naast het werk van zijn tijdgenoten, gewoon een modale avantgardist te zijn. Baanbrekend in zijn tijd, maar eerder klassiek en bedaagd nu,’ oordeelt de Volkskrant.
Maar mooi of niet is bij dada niet de belangrijkste kwestie. De beste illustratie daarvan vormt het werk van Marcel Duchamp, een van de weinige kunstenaars die werkelijk op zoek gingen naar de consequentie van het strenge ‘niets’ dat in de manifesten werd voorgeschreven.
Hij zette een fietswiel op een krukje. Hij hing een urinoir tussen schilderijen. Hij ‘koos’ een flessenrek tot kunst. En daarna deed hij niets meer, althans: hij schaakte, schreef dubbelzinnige teksten over kunst en filosofie en werkte in het geheim zo nu en dan aan een groot voyeuristisch kunstwerk dat hij niet afmaakte. Als er één kunstenaar was die met volle overtuiging heeft laten zien dat je in de twintigste eeuw geen kunst meer hoeft te maken, is het Marcel Duchamp. Daarom is hij de belangrijkste kunstenaar van de vorige eeuw, en daarom heeft Rudi Fuchs, erkend liefhebber van mooie plaatjes, zo'n hekel aan hem: ‘Kunst is een soort grap geworden. Niemand weet meer hoe je naar een schilderij moet kijken en dat is heel ernstig, want op dat moment verlies je een hele cultuur van honderden jaren.’
Bij Duchamp komt filosofie in plaats van esthetiek, het concept in plaats van het kunstwerk en denken in plaats van kijken. Dit waren de uiterste consequenties van dada maar er waren alternatieven voor deze intelligente vorm van destructiviteit.
Het eerste werd geboden door het surrealisme. Waar de conclusie van dada was: als alles kan, dan hoeft niets meer, vulden de surrealisten de bevochten vrije ruimte veel opener en productiever in. Als alles kan, dan doen we dat toch? Aan de slag, zonder al te veel na te denken over de consequenties en implicaties, op zoek naar methodes om nieuwe terreinen voor de kunst aan te boren. Een positieve houding op de ruïnes van dada.
Er werden verschillende procédés geformuleerd waarbinnen die nieuwe kunst kon worden gemaakt. Het bekendste is van André Breton, die twee surrealistische manifesten op zijn naam heeft staan. Hij verzet zich in die teksten tegen de heerschappij van de logica, die volgens hem alleen in staat is om problemen van secundair belang op te lossen. De alternatieve bron van kennis was de droom, onontgonnen terrein dat - met een beroep op Freud - kunstzinnig verkend moest worden om tot vernieuwing te komen.