oorspronkelijke kleuren langzaam zijn weggesleten. De hele Villa Medici wordt verplaatst naar een onbekende tijd, oud, lang geleden, dat denk je, zonder dat je voor een bepaalde eeuw kunt kiezen.
Zo heeft Balthus het gewild, toveren met fresco's, die hij zelf heeft bedacht. Hij loopt langs een marmeren schaal, waarin een vrolijk naakt staat, de trappen af en gaat de tuin in. Die is ooit met slordige bomen een woestenij geweest. Balthus werkte er met een legertje tuinmannen jaren aan om de tuin door kortgeschoren heggen en kaarsrechte wegen een onbestemd verleden te geven, zoals hij dat eerder met de fresco's op de muren had gedaan.
Balthus dacht eerst aan rococo, toch is het niet letterlijk die stijl geworden. Hij wilde de muren van de Villa Medici en de tuin net zo behandelen als een achtergrond op een schilderij. Ook op de doeken in deze Italiaanse jaren zie je steeds weer die frescoachtige muren, om zijn jeugdige heldinnen aan iedere tijd te laten ontkomen. Misschien dat Breton die droomtijd toch had gewaardeerd, hij zal het nooit meer zien, is in 1966 gestorven.
In het langwerpige gebouw, waar ook Anne Henriette Houllevigue heeft gewerkt, bevindt zich aan het eind zijn atelier, op het noorden, zoals het hoort. Groot is het niet. Hij heeft niet veel ruimte nodig, schildert weinig deze jaren, de Villa Medici eist hem volledig op. Toch vindt hij altijd wel een paar uur om hier te kunnen werken.
De schetsen van Katia in een overhemd aan de muur, potlood op papier, gemaakt van olifantshuid. Het schilderij van het meisje staat op de ezel. Ze zit op een stoel met een voet onder haar dij. Achter haar een fresco van blauw en roze, hier en daar wat oker.
Hij heeft vanmiddag een afspraak gemaakt met Giorgio om hem iets te laten zien, in de stad. Een Griek van geboorte, of is hij Italiaan geworden of misschien wel Frans na al die jaren in Parijs. Nooit gevraagd.
Het hoofd van Katia kan iets rechter dan op de schets. Morgen komt ze weer poseren.
Een amusante man, De Chirico. Nu hij ouder wordt, hij scheelt wel twintig jaar met Balthus, maakt het hem niet meer uit wat ze van hem en z'n schilderijen denken. Setsuko hoopt altijd dat hij komt, ze geniet van hem. Een vervalsing, dat ziet hij meteen, signeert hij met genoegen. En van een werk uit de metafysische periode, helemaal echt, zegt hij soms dat het vals is. Nee, hij ziet het voor het eerst, weg ermee.
Balthus wacht op hem bovenaan de Spaanse trappen. Het is wel een eind voor die zwaarlijvige Giorgio, in dat pak met de wapperende revers. Z'n gezondheid is onbespreekbaar, als bij zoveel oudere mensen. En dan is hij nog erg bijgelovig ook, aan de achterkant van zijn schildersezel heeft hij van alles vastgemaakt, een koebel, een wortel, een hoefijzer en, om elk gevaar te bezweren, ook nog een tamboerijn.
Als het te ver voor hem is, wil hij wel een taxi, zoals nu. Een Pool en een Griek, ze spreken Frans met elkaar, rijden door Rome. Over hun werk hebben ze het nooit, jeugdige schonen in een gevaarlijke ruimte, aan het surrealisme ontsnapt, al worden ze daar tegen wil en dank altijd weer toe gerekend.
Ze stappen uit bij het Pantheon, maar gaan niet naar binnen. Giorgio krijgt nooit genoeg van de koepel waardoor het licht valt, van de maan of de zon. Balthus wil hem iets anders laten zien, een paar straten verder. Hier lopen veel gekwetste vrouwen, een arm in het gips, een kruk. Gidsen leiden hun groepen rond, vlaggetjes in de lucht, in allerlei kleuren.
Voor een palazzo is het erg druk en je kunt de voorkant niet eens bekijken. Het reusachtige gebouw wordt gerestaureerd. En toch kun je de voorkant ook weer wel zien want over de hele lengte en breedte, zo'n honderd bij twintig meter, hangt een doek. Daarop zie je de zuilen, een stuk of tien, ze zijn er fotografisch op aangebracht.