Allard Schröder
Klonten
Eind april 2007
Stom. Ik heb voor nummer vijf toegezegd een surrealistisch verhaal te schrijven. In mijn overmoed meende ik dat me dat wel zou lukken, maar nu, meer dan een maand verder, ben ik daar niet meer zo zeker van. Tussen de bedrijven door heb ik voortdurend lopen nadenken over wat ik nou precies zou schrijven, maar daarmee was ik al op de verkeerde weg: een geslaagd surrealistisch verhaal kan natuurlijk nooit een product van rationeel overleg zijn.
Tenminste, dat denk ik.
Weet ik eigenlijk wel wat schrijverssurrealisme is? En waar houdt het op en begint het absurdisme? Of het dadaïsme? Of het magisch realisme, als er al zoiets in de literatuur bestaat? Dat ik het verschil tussen al deze ismen slecht ken, zegt eigenlijk al genoeg. Een raar of bizar verhaal is niet automatisch ook een surrealistisch verhaal, dat weet ik dan weer wel. Willem G. van Maanen heeft de wereld wel eens vanuit honds perspectief bekeken, maar daarmee trad hij toe tot een eerbiedwaardige traditie, die zo'n beetje met Apuleius' Gouden ezel zal zijn begonnen. Later had E.T.A. Hoffmann de zelfgenoegzame kater Murr - ‘Selbst Genie werden’ - in het leven geroepen. De kat Kilo, een verhaal van W.F. Hermans, is evenmin surrealistisch, het is een fantastisch verhaal, net zo goed als de belevenissen van Harry Potter ook alleen maar fantastisch zijn, omdat onze wereld van alledag met haar gewoon werkende zwaartekracht, haar dag en haar nacht, haar Acht Uur Journaal met Erwin Krol voor het weer en het sportjournaal met alweer Duitsland als wereldkampioen - dat die wereld intact blijft, er zijn alleen een, hoogstens twee steekjes aan los of er spelen zich zaken af die min of meer rationeel worden verklaard, waardoor ze door de lezer binnen de context van het verhaal kunnen worden aanvaard en zo hun betekenis krijgen.
Nu ik erover nadenk: veel surrealistisch - of misschien is het wel pseudo-surrealistisch - aandoend proza dat ik ken, bestaat uit de uitingen van geesteszieken of pillenslikkers, die door de auteur zijn opgeschreven toen die nog of alweer compos mentis was en zich ervoor gewacht heeft geheel onbegrijpelijk te zijn - of anders heeft zijn redacteur daar wel voor gezorgd - omdat zijn lezers anders zouden zijn weggelopen. De taal van zo'n auteur is zorgvuldig gestileerd en dat moeten we nu juist niet hebben. Of toch wel?
Misschien moet ik mijn voorbeelden zoeken bij de beoefenaars van de écriture automatique, een uitvindsel van André Breton, iemand die tenminste degelijke surrealistische papieren heeft. Maar hoe doe je dat? Het internet leidt me tot mijn verrassing naar een esoterische site. De écriture automatique blijkt een middel te zijn waarmee spiritisten in contact treden met de geestenwereld.
Veelbelovend.
Pas een eindje verderop vind ik een tekst van André Breton, die juichend over het fenomeen schrijft. ‘We vullen bladzijden met dit schrijven zonder onderwerp; we zien dingen ontstaan waarvan we zelfs niet hebben gedroomd, er worden de meest geheimzinnige verbanden werkzaam, we gaan door alsof we ons in een sprookje bevinden.’ Van het resultaat van hun werk staat er een fragmentje