| |
| |
| |
Waldemar Brange
Het rijdend bacchanaal
Sinds een jaar of drie was ik als vertegenwoordiger van de Coöperatie in de stad Mompos geïnstalleerd, zo'n honderdvijftig mijl ten zuidoosten van de havenstad Barranquilla. Daar was ik min of meer per ongeluk beland in een intieme relatie met een zekere Mrs. Guilbourne, de veertigjarige weduwe van een Britse officier, die er tijdens zijn leven bekend om had gestaan dat hij zich geregeld door een Spaanse hoer liet afrossen met de nog dampende ingewanden van een vers geslacht schaap. Mrs. Guilbourne scheen niet op de hoogte van zijn reputatie; ze refereerde er althans nooit aan en ik beschouwde het als niet opportuun om er zelf over te beginnen. De officier, wiens portret bedekt met een grauwsluier in een hoek van de salon hing, interesseerde me verder niet, al had ik op zijn sterfdag - uit beleefdheid - Mrs. Guilbourne naar zijn graf op het militaire kerkhof van het nabijgelegen Guamal vergezeld. De grijze steen had nat en glimmend onder de tropenzon gelegen. Ik kende daarvan de oorzaak: de officier had de Spaanse hoer op zijn sterfbed de belofte laten afleggen gedurende haar verdere leven dagelijks op zijn graf te zullen komen pissen. Ook dat was een publiek geheim waarvan zij als enige in de stad niet op de hoogte scheen, maar misschien kende ze de geruchten net zo goed als ieder ander en zweeg ze er alleen over omdat de officier ook haar in feite koud liet.
Mrs. Guilbourne was een rozige vrouw, struis van gestalte, met een bescheiden boezem weliswaar, maar haar achterwerk was flink gevuld; ideaal om het hoofd te rusten op te leggen na een lange dag in de stoffige lokalen van de Coöperatie. Een smakelijke vrouw was ze; beslist geen type om iemand af te ranselen met het binnenwerk van dode dieren. In een van de buitenwijken bewoonde ze een eenvoudige witte villa, met een kleine staf van indiaans personeel die al sinds de tijden van de officier gedrild was op de bereiding van spek, eieren en bonen.
Voor mij had Mompos alle trekken van een strafkolonie. Ik was voor de Coöperatie in Berlijn, Rome en Londen werkzaam geweest; steden waar men zich wijden kon aan de wetenschap en de kunst, waar men voor zijn studies over bibliotheken en de meest uiteenlopende collecties kon beschikken. Hier had ik niets van dat alles. Mijn eigen bibliotheek had ik met het oog op het verwoestende klimaat in Europa achtergelaten, de Momposese wetenschap diende uitsluitend het zielen- | |
| |
heil, het sociale leven vond hoofdzakelijk plaats in de cocakit of het bordeel; gelegenheden waaraan ik mijn tijd noch mijn kostelijke geld wenste te vergooien. Ik vluchtte voor de geestelijke malaise - of liever het gebrek aan materieel houvast - in een intensieve studie van de bodemgesteldheid. Een flink deel van mijn tijd bracht ik door met het in kaart brengen van allerlei geologische eigenaardigheden die ik in het gebied had aangetroffen. Eenmaal terug in Europa hoopte ik een publicatie aan het onderwerp te kunnen wijden; bovendien leek het me niet ondenkbaar dat mijn werk eenmaal als grondslag zou kunnen dienen voor een in Mompos op te zetten geologische faculteit. Maar veel hoop dat de wetenschap nog tijdens mijn leven zou zegevieren over het cocakauwen, de hoererij en de meest perfide vormen van religie, had ik eerlijk gezegd niet.
Mijn mineralogische collectie vulde na verloop van tijd de hele bovenverdieping van het stadspaleis, dat me door de Coöperatie ter beschikking was gesteld. Het was daar, te midden van kostbaarheden die alleen door een vakman als zodanig konden worden herkend zodat het me onnodig had geleken bijzondere veiligheidsmaatregelen te treffen, dat ik voor het eerst oog in oog kwam te staan met Mrs. Guilbourne. Onaangekondigd kwam ze op een middag de zaal met vitrines binnen terwijl ik juist doende was een aantal voor Europese en Amerikaanse universiteiten bestemde specimen in dozen te doen. Het dienstmeisje had haar, kennelijk uit ontzag voor het rozige, statige en Britse uiterlijk van de bezoekster, zonder meer door laten lopen naar boven.
Mrs. Guilbourne scheen zelf enigszins verlegen met de situatie. Ze deed blozend een stap in mijn richting en zweeg. Ook ik zweeg. Ze heeft nooit geweten dat ik haar op dat ogenblik aanzag voor een dure hoer die door de mondaine gemeenschap van Mompos op me af was gestuurd met het oogmerk me los te weken van mijn bezigheden (de wellusteling heeft naast een hartgrondige afkeer van wetenschappelijk onderzoek ook zijn sterke aandrang tot bekeren met de bigot gemeen), maar langer dan een fractie van een seconde duurde dat misverstand niet. Zelden zal een voluptueuze vrouw zo'n on-hoerachtige indruk hebben gemaakt als Mrs. Guilbourne, zeker bij die eerste, bijna panische oogopslag.
Wij vielen elkander in de armen en kusten elkaar heftig op de mond. Er valt wel iets te zeggen voor de opvatting dat in de betovering van zo'n moment alle eruit voortvloeiende verdriet gerechtvaardigd wordt; hoe het ook zij, de voornaamste conclusie die ik, half bedwelmd door donkere lichaamsgeuren en als het ware ondergedompeld in een weelde van vlees en lichaamsvocht - Mrs. Guilbourne was een buitengewoon saprijke vrouw - kon trekken was dat kennelijk de geologie alléén te mager was geweest om aan mijn Momposese ballingschap zin en bevrediging te schenken.
| |
| |
Pas in de loop van de volgende dag, toen de bedwelming enigszins was geweken en Mrs. Guilbourne voor het eerst tot spreken in staat was, kreeg ik de reden van haar bezoek te horen. Tot de nalatenschap van de officier had behalve de witte villa en een kleine lijfrente een ring met een zwarte diamant behoord, waaraan hij behalve allerlei wonderdadige eigenschappen ook een buitengewone financiële waarde had toegeschreven. Ze hoopte van de opbrengst haar terugkeer naar Engeland en de kosten van een bescheiden cottage in haar geboortestreek Cheshire te kunnen financieren. Uit vrees te zullen worden opgelicht door een van de min of meer louche handelaren in de stad, was ze met de ring naar mij toegekomen in de hoop dat ik de werkelijke waarde ervan zou kunnen bepalen.
Ik bekeek de ring. Wat de eventuele toverkracht ervan betrof voelde ik me niet bevoegd om Mrs. Guilbourne haar illusies te ontnemen, maar ik kon niet voor haar verheimelijken dat de zogenaamde diamant niet meer was dan een gepolijst stukje steenkool. In één klap zag ze al haar hoop op repatriëring vervliegen. Ze weende naakt in mijn armen; haar sappen vloeiden opnieuw uitbundig. Nog een etmaal brachten we in elkanders hartstocht verzonken door onder de klamboe in het grote ebbenhouten ledikant.
Ik had al vermoed dat die grafpisserij niet pro deo geschiedde. In het testament van de officier bleek de Spaanse hoer heel wat beter bedeeld te zijn dan zijn wettige echtgenote. Nadat ik hierover door een bevriende notaris was ingelicht voelde ik me genoodzaakt om Mrs. Guilbourne - uiteraard zonder in details te treden - aan te raden zijn nagedachtenis niet langer in ere te houden. Ze vertrouwde blindelings op mijn oordeel, rukte het portret van de muur en bood het mij aan om het op mijn knie te breken. Toen ik dit weigerde - tenslotte had de officier mij in geen enkel opzicht benadeeld - overgoot ze het met benzine en verbrandde het in de achtertuin. Ze verklaarde dat ze, tot op het moment dat ik haar in mijn armen had genomen, nooit had geweten wat liefde was en dat alleen mijn aanwezigheid haar er in haar uitzichtloze ballingschap van weerhield stante pede de hand aan zichzelf te slaan.
De gedachte om haar op mijn kosten terug te laten reizen naar Engeland kwam weliswaar in me op, maar zo'n gebaar had iets ploertigs en ze zou het waarschijnlijk uit trots toch hebben afgeslagen. Daarbij voorzag mijn financiële situatie niet ook nog eens in de aanschaf van een cottage, hoe bescheiden dan ook. Alles wat ik haar kon toezeggen was dat ik, zodra ik mijn tropenjaren had uitgediend, de Coöperatie zou verzoeken mij in Cheshire te installeren. Daarmee nam mijn leven een volstrekt andere wending dan ik ooit had kunnen voorzien, maar er waren ellendiger oorden op de wereld denkbaar dan Cheshire.
| |
| |
*
Aan het begin van het regenseizoen werd de westerse gemeenschap in Mompos via de ambassade dringend opgeroepen tot evacuatie omdat vanuit het noorden een leger van enkele duizenden desperado's in aantocht was, aangevoerd door een renegaat genaamd Jesus Dolores Iguaran die verantwoordelijk werd gehouden voor een groot aantal bloedige plunderingen in het hele land.
Mrs. Guilbourne was inmiddels meer dan acht maanden zwanger. In het societykringetje had haar toestand de eerste tijd een bron van groot vermaak gevormd, maar al snel trad de gewenning in en kwam er een eind aan de schunnige toespelingen waarin vooral het falende geschutsvermogen van wijlen de officier (die bijna twintig jaar met haar gehuwd was geweest) een rol speelde. Verder had haar zwangerschap het gevolg dat ikzelf door de hele geile mannengemeenschap ineens voor vol werd aangezien. Ze kwamen me opzoeken met coca en flessen inferieure whisky, soms in het gezelschap van hoeren van wie ze eigenhandig de benen spreidden om mij een ernstige blik te gunnen op of in hun begeerlijkheden. Een ontvlambaarder karakter dan het mijne zou misschien in razernij zijn uitgebarsten, maar in plaats daarvan nam ik het hele gezelschap mee naar de bovenverdieping en gaf aan de hand van specimen die ikzelf had uitgehakt of opgegraven een gedegen college over de geologische geschiedenis van Mompos en omgeving. Geplaagd door de verschrikkelijkste hoofdpijnen ontvluchtten ze stuk voor stuk mijn huis, niet van plan om er ooit nog terug te keren.
Dat de vredige regelmaat die volgde werd verstoord door de opmars van Jesus Dolores Iguaran en zijn rabauwen speet me eigenlijk niet. De hygiënische omstandigheden in Mompos waren slecht, daar kwam bij dat de arts die naar alle waarschijnlijkheid de bevalling zou verrichten een onderscheiden lid van de wellustelingenclub was. De ziekenhuizen in Barranquilla waren modern en hygiënisch en de artsen drongen er geen gipsafgietsels van hun geslachtsdelen op aan de patiëntes zoals dat in de Clinica Maternidad de Mompos gebruikelijk was.
Ook Mrs. Guilbourne scheen dat te beseffen, maar ze zag ertegenop de witte villa te verlaten. Ze was een vrouw die alleen kon aarden in de pastelkleurige, gecapitonneerde beschutting van het Victoriaanse Engeland. Het vooruitzicht om voor onbepaalde tijd verdreven te worden uit die kleine, kuise vesting te midden van de onmetelijkheid van een onbekend en vijandig land bezorgde haar flauwtes en hoge koortsen.
Op de laatste dag voordat we uit Mompos zouden vertrekken reden we in een gehuurde Landauer de stad uit en bezochten een naburig tempelcomplex dat de
| |
| |
reputatie had een zegenrijke uitwerking te hebben op zwangere vrouwen. We bezichtigden er een reliëf, genaamd ‘Vrouw in gevecht met wilde aap’, dat haar tot tranen toe ontroerde omdat ze, zoals ze zei, in de vrouw zichzelf herkende zoals ze jarenlang was geweest, en haar kracht haar uitgerekend nu het erop aankwam in de steek liet. Een hulpeloos creatuur was ze geworden, ziek, zwak en zwanger, en nu zelfs op het punt verdreven te worden uit de enige toevlucht die haar in haar ballingschap gegund was geweest. Al na een paar uur keerden we in Mompos terug waar ik Mrs. Guilbourne naar bed bracht en aan de zorgen van haar bedienden overliet. De rest van de dag besteedde ik aan het ordenen en in kisten onderbrengen van mijn stenencollectie, die ik niet aan de genade van Jesus Dolores Iguaran wilde overlaten.
Twee dagen later vertrok er een konvooi naar Barranquilla, onze enige mogelijkheid om uit Mompos weg te komen, want het district werd al geruime tijd onveilig gemaakt door roversbenden die het voornamelijk op Europese reizigers hadden gemunt. Over deze bandieten had Mrs. Guilbourne vernomen dat zij hun slachtoffer traditioneel te lijf gingen met in wijwater gedrenkte doeken, wat haar van alle moordmethodes nog het minst schrikwekkend leek, maar ik had er weinig vertrouwen in dat de moderne struikrover enkel uit liefde voor de folklore van het gebruik van vuurwapens afzag. Ook had ik gehoord dat deze mannen met hun lange zwarte baarden en hun sterke lichaamsgeur seksueel onweerstaanbaar waren voor Europese wellustelingen zoals ik die in Mompos had leren kennen. In het holst van de nacht drongen zij de tenten der reizigers binnen, verleidden hen tot allerlei perverse geneugten en sneden hen nog tijdens de liefdesdaad de strot door. Het leek me volstrekt uitgesloten dat ikzelf op die manier aan mijn eind zou komen, maar dat gold niet voor de andere leden van het gezelschap. De meesten kende ik van reputatie: de mannen die geprobeerd hadden mij tot hun levenswijze te bekeren behoorden ertoe, verder een aantal ambtenaren en oud-militairen, uitgezakte vleesbergen, half seniel na een leven van uitspattingen maar nog altijd met de vochtige lippen van de fijnproever en een buitengewoon ongunstige flikkering in het waterige oog.
Morrend, onuitgeslapen en nog halfdronken van de vorige nacht beklommen ze de wagens die voor het transport gereed stonden. In het belang van hun zedigheid waren de vrouwen van Mompos al een paar dagen eerder naar Barranquilla gebracht; alleen Mrs. Guilbourne was in Mompos gebleven omdat ze weigerde van mij, de vader van haar ongeboren kind, gescheiden te worden. Ik had een aantal autoriteiten moeten omkopen en bovendien een heel stel wagenknechten om de beschikking te kunnen krijgen over een gesloten wagen waarin ik haar samen met mijn kostbare collectie kon onderbrengen. Dat ik zelf wegens gebrek aan ruimte te
| |
| |
voet moest volgen beschouwde ik niet als een nadeel. De lichaamsbeweging hield mijn zintuigen scherp en in de buitenlucht was het gebrul en gelal dat van de overige wagens opsteeg minder doordringend dan binnen vier houten wanden; dat gold des te meer wanneer het geroffel van de stortregens op mijn paraplu al het andere onhoorbaar maakte. De nachten bracht ik samen met Mrs. Guilbourne door in een beschutting van zeildoek die voor onze veiligheid tussen de wielen van de goed afgesloten wagen was aangebracht. Overdag rustte haar zwaar geworden lichaam in een gerieflijke fauteuil, te midden van de honderden dozen en kisten met stenen en mineralen. Wanneer het weer dat toestond opende ze een luik in de betimmering zodat ze zich voortdurend van mijn nabijheid kon overtuigen. Het nooit aflatende dronkemansgetier maakte haar onrustig en gaf haar in de duisternis van de hossende en bonkende wagen de vrees in dat ik ongemerkt door de vijand overweldigd zou worden of, erger nog, me zou laten verleiden deel te nemen aan het rijdend bacchanaal. Tijdens de eerste regendag had ik haar door uit volle borst te zingen op haar gemak weten te stellen, maar ik trok er de aandacht van de anderen mee; ze drongen er op aan dat ik hun feestelijkheden opluisterde met schunnige liederen waarvan ze de tekst en muziek voor me uitschreven. Ik wist me te redden door een plotselinge keelontsteking voor te wenden al betekende dat ook voor Mrs. Guilbourne het einde van het gezang.
Onze wagen was de laatste in het konvooi. In strategisch opzicht weliswaar een riskante positie en ook moest ik voortdurend op mijn hoede zijn om niet in een plas braaksel te stappen of te struikelen over de lege flessen die bij tientallen op de weg werden geworpen, maar wat mij betrof woog onze betrekkelijke onopgemerktheid daar ruimschoots tegenop. De eerste dode kreeg ik op de derde dag van onze reis te zien: het was een Hollandse vogelhandelaar die in het laatste stadium van syfilis had verkeerd en al bij zijn leven tot aan de nek in zeildoek werd gewikkeld omdat de stank die hij verspreidde anders voor geen levende ziel te harden was. Het lijk was vanaf een kar in de berm gesmeten. Schroeisporen toonden aan dat men nog geprobeerd had er de brand in te steken maar daar in de stromende regen niet in geslaagd was. Voor de vogelhandelaar was de dood ongetwijfeld als een verlossing gekomen, maar toch had ik hem een ander lot gegund dan als een bundel aas voor de kraaien te moeten eindigen. Hij zou echter de laatste niet zijn.
Meer dan tien mijl legden we niet af op een dag. Deels was dat te wijten aan de regens die de straatweg naar Barranquilla in een modderpoel hadden veranderd, deels door het feit dat de wagenknechten zich hadden laten verleiden om mee te feesten met de mannen en doorlopend dronken waren. Het feestgejoel, afgewisseld met de verscheurende klanken van een trompet die een van hen een inlander afhandig had gemaakt, moest wel de aandacht van ieder ongunstig element uit de
| |
| |
omtrek op ons konvooi vestigen maar toen de gevreesde overval daadwerkelijk plaatsvond, gebeurde dat 's nachts en in de diepste stilte. Pas 's ochtends, toen het konvooi zich opmaakte om verder te trekken, werd de omvang van de verschrikking duidelijk. Zeven mannen waren in hun tenten via messteken vermoord en van hun bezittingen beroofd. Vervolgens hadden de moordenaars op hun gemak de tijd genomen om de lijken te onteren en op een afschuwelijke manier te verminken. Het was precies gegaan zoals ik gevreesd had: de ongelukkigen hadden geen weerstand kunnen bieden aan de seksuele aantrekkingskracht van de bandieten en waren een willoze prooi voor hun bloeddorst geweest.
De aanblik van de zeven gemutileerde lijken bezorgde Mrs. Guilbourne een zenuwinzinking die met hoge koortsen en bloedingen gepaard ging. Diezelfde dag, aan de kant van de weg onder hevige stortbuien, terwijl de rest van het konvooi nietsvermoedend verder trok, bracht ze een dood kind ter wereld. Ik hielp zo goed ik kon, maar iedere poging om de levensgeesten te wekken was bij voorbaat zinloos. Toen alles achter de rug was en ik het bloeden met flanellen doeken had gestelpt bracht ik Mrs. Guilbourne terug naar de wagen en liet ik haar, in dekens gewikkeld, weer plaatsnemen in haar fauteuil.
Terwijl de wagen verder reed hurkte ik neer bij het dode kind en nam het in mijn armen. Geen seconde overwoog ik om het in de wegberm achter te laten, maar om het te begraven ontbrak me de tijd en ook zonder de herinnering aan de dode vogelvanger had ik wel kunnen bedenken dat iedere poging tot verbranden zinloos was in dit noodweer. Na een kort beraad scheurde ik me het hemd van het lijf, wikkelde het kind erin en bond het op mijn rug waarna ik moederziel alleen op pad ging. Hoezeer het gebeurde me geschokt had bleek toen ik, nadat ik een paar honderd meter had gelopen, een onaangebroken fles brandewijn uit de modder zag steken. Ik opende hem en dronk hem in één geweldige teug voor de helft leeg. De drank veroorzaakte een duizeling die me bijna tegen de vlakte deed gaan, maar tegelijkertijd met een sterk gevoel van gêne om mijn eigen zwakheid, kwam het besef over me dat de desinfecterende werking van de alcohol voor de arme Mrs. Guilbourne van levensbelang kon zijn. Ik stak de fles in mijn zak en ging op een draf het konvooi achterna.
De schemering viel. Men maakte aanstalten om een kamp op te slaan langs de kant van de weg. Kampvuren werden ontstoken, er klonk flessengerinkel, en de mannen raasden en lalden als vanouds alsof ze niet beseften dat nog geen etmaal tevoren zeven van hun kameraden een afschuwelijke dood gestorven waren. Ik vond onze wagen enigszins achteraf onder geboomte geparkeerd. Alles was donker. Met een lantaarn ging ik naar binnen en boog me over Mrs. Guilbourne heen
| |
| |
die nog in dezelfde houding in haar fauteuil zat als waarin ik haar had achtergelaten, maar toen ik haar voorzichtig aanraakte herkende ze me en begon te huilen. Ik voelde haar voorhoofd. Ze had hoge koorts; ik ontkurkte daarom haastig de brandewijnfles en zette hem aan haar lippen. Vervolgens bereidde ik van het restant een lavement dat ik haar zo behoedzaam mogelijk toediende. Toen alles achter de rug was en ze weer in dekens gewikkeld in haar zetel rustte omhelsde ze me en verlangde haar kind te zien. Ik wikkelde het los uit mijn gerafelde en doorweekte hemd en vleide het in haar schoot. Ze wiegde het met gesloten ogen en terwijl de koorts haar het vuur naar de wangen joeg begon ze bijna onhoorbaar te spreken over het groene en glooiende land van Cheshire en vervolgens over de witte villa in Mompos waar ze zonder het te beseffen de gelukkigste periode van haar leven had doorgebracht. Ook bracht ze het reliëf van de vrouw in gevecht met een wilde aap ter sprake. Ze verklaarde dat mijn liefde haar een kracht had geschonken die tegen alle apen ter wereld was opgewassen. Tegen de ochtend stierf ze met het dode kind in haar armen. Buiten klonk geschreeuw van de wagenknechten die bezig waren het kamp op te breken zodat de tijd om te rouwen me niet werd gegund.
Mrs. Guilbournes lichaam dreigde uit de fauteuil te glijden en in een onwaardige positie in het trapgat bij de deur terecht te komen. Het kind had ik nog op mijn rug kunnen dragen maar daar viel bij een rijzige vrouw als Mrs. Guilbourne niet aan te denken. Er was maar één oplossing mogelijk. Zonder een seconde te aarzelen ging ik aan het werk en had binnen het kwartier meer dan de helft van mijn kostelijke stenencollectie in het struikgewas gegooid. Op de vrijgekomen vloerruimte spreidde ik dekens uit en legde haar er languit op te rusten met het kind tegen haar borst gedrukt zoals ze gestorven was. Het konvooi vervolgde zijn weg. Geen van de feestvierders in de voorste wagens had iets gemerkt; als vanouds schalde hun dronkemansgebrul over de velden.
Toen we drie dagen later Barranquilla bereikten bleek dat ons gezelschap nog niet de helft van het aantal personen telde dat uit Mompos vertrokken was. Behalve degenen die aan syfilis waren gecrepeerd of bij nachtelijke overvallen gekeeld, bleek een aantal mannen spoorloos verdwenen te zijn zonder dat iemand hen had gemist, wat me niet verbaasde gezien de staat waarin de meeste overlevenden zich bevonden. Het speet me niet afscheid te moeten nemen van mijn reisgenoten, die zodra de formaliteiten waren afgehandeld gearmd op weg gingen naar het dichtstbijzijnde bordeel.
Op het consulaat vernam ik later die dag dat onze hele vlucht in feite overbodig was geweest omdat het leger van Jesus Dolores Iguaran al weken geleden in de
| |
| |
buurt van de stad Boyacá genadeloos in de pan was gehakt. Toen ik voorbereidingen wilde treffen om naar Engeland te reizen en daar Mrs. Guilbourne samen met ons kind in Engeland te laten begraven werd ik verwezen naar een ambtenaar van het ministerie, die woorden te kort kwam om zijn verbijstering te uiten toen ik bij het invullen van de noodzakelijke formulieren het antwoord schuldig moest blijven op zijn vraag hoe de voornaam van mijn dode geliefde had geluid.
| |
| |
|
|