‘Ik zie de vrouw’ is in het Hindi: ‘ik de vrouw zie’. Maar noodzakelijk is dit niet, de woordvolgorde in het Hindi is doorgaans vrijer; allerlei nuances van nadruk zijn aan te brengen door het verplaatsen van woorden. In het Nederlands kun je ‘de man ziet de vrouw’ niet op een andere manier zeggen. ‘De vrouw ziet de man’ betekent het tegenovergestelde. In het Hindi kun je zeggen ‘de man de vrouw ziet’, maar ook ‘ziet de vrouw de man’ of ‘de vrouw ziet de man’. De betekenis blijft gelijk. De technische verklaring hiervoor: in het Hindi is ‘de vrouw’ gemarkeerd als lijdend voorwerp, ongeacht de positie van het woord in de zin.
Deze vrijheid in woordschikking dwingt de vertaler steeds tot een uitgewogen keuze voor de volgorde van de Nederlandse woorden. In het laatste couplet van het gedicht over de kraanvogels vliegen deze verder, op zoek naar water. In het Hindi staat: ‘Toen in de wind / hun vleugels uitslaande / in de verten langzaam langzaam / verdwenen de kraanvogels.’ Een dergelijke woordvolgorde, met het onderwerp ‘de kraanvogels’ aan het einde van de zin, zou in het Nederlands geforceerd klinken. Wij kozen daarom voor een nogal ‘prozaïsche’ vertaling: ‘Toen sloegen de kraanvogels hun vleugels uit / in de wind / en ze verdwenen heel langzaam / in de verte.’ Deze prozaïsche vertaling doet overigens wel recht aan de verhalende stijl van veel moderne Hindi-poëzie. We zijn heel wat ‘prozagedichten’ tegengekomen.
In een taal vind je woorden voor specifieke zaken en begrippen, die je in andere talen niet treft. Een kwestie van cultuur. De kraanvogels uit het gedicht komen in Nederland niet voor, maar in India heb je ook allerlei kledingstukken, levensmiddelen, godsdienstige aangelegenheden, gebruiksvoorwerpen en wat al niet, die we in Nederland niet kennen. Soms is een simpele voetnoot niet genoeg en moet je wat meer uitleg geven. Kraanvogels, die in India in dichte zwermen boven een stad cirkelen, duiden bijvoorbeeld op een bijzondere situatie. In het gedicht wordt dit ook uitgedrukt: ‘Voordat ze kwamen / had niemand ooit gedacht / dat kraanvogels zo konden komen.’ Gewoonlijk leven de vogels geisoleerd in paren. Ze trekken alleen samen op als er sprake is van grote droogte. De geur van rijst die ze verspreiden verwijst naar de rijstvelden waarin ze nestelen.
Woorden die wél naar identieke zaken verwijzen kunnen toch andere connotaties hebben en de ene taal drukt dezelfde abstracte begrippen anders uit dan de andere taal. In het Hindi bestaat er geen werkwoord voor ‘hebben’. Er bestaat uiteraard wel bezit, maar dat zeg je anders. ‘Bij mij is een boek’, in plaats van ‘ik heb een boek’. Ten slotte refereren eigennamen en historische gebeurtenissen aan personen en aangelegenheden die voor Nederlandse lezers onbekend zijn.
In ‘Huispersoneel’ wordt verwezen naar ‘Alha’ en ‘Udal’. De namen van twee dappere broers die, als generaals in dienst van de dertiende-eeuwse vorst Parmardi-deva, menig veldslag wonnen. Tot op de dag van vandaag worden hun heldendaden in de dorpjes van Noord-India bezongen. Anamika laat de lezer verschillende dingen weten. Ten eerste dat de beschreven huisbedienden weliswaar analfabeet zijn, maar toch zijn opgevoed met deze volksverhalen. Ten tweede dat ze zich, na een periode van aanpassing aan de nieuwe omgeving, op hun gemak beginnen te voelen. Ze beginnen zichzelf in hun dromen heldhaftige kwaliteiten toe te dichten. Ze hebben een geweldige stap gezet in hun leven: vertrokken uit Sivan (in de deelstaat Bihar) en terechtgekomen bij een welgestelde familie in de stad, vermoedelijk Delhi. Daar hebben ze zelfs leren klokkijken; ze kunnen de grote wereld al bijna eigenhandig aan! En Indiase lezers weten natuurlijk ook dat Bihar de treurigste, achterlijkste plek van de wereld is.
Shamshad Begum was, net als Lata Mangeshkar en Asha Bhosle, zangeres van filmliedjes - maar van een oudere generatie, minder verwend, rauwer en oprechter. Zonder kennis van dit onderdeel van de Indiase populaire cultuur is de verwijzing naar