| |
| |
| |
Trisha Kingma
‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’
I
Ooit had ik een vriendje, een componist. Hij zei: ‘Ik hou van je.’ Ik schrok van de golf van geluk die door mijn naakte lichaam trok. Ik lag op mijn buik op het bed. Hij lag op mij. Ik dacht: dit is te veel geluk, dit kan niet. Ik wilde het tegenhouden. Ik zei tegen hem: ‘Dat mag je niet zeggen als het niet morgen ook zo is.’ Hij zei: ‘Nee, dat is onmogelijk. Ik hou nu van je, wat er morgen is, dat kan ik niet zeggen.’ De volgende morgen hield hij niet meer van me. Hemeltergend, deze componist.
Maar dat was lang geleden. Nu is alles anders. Nu spelen we. Misschien zijn we nog pubers of misschien zijn we dat stadium al ver voorbij. Langzaam voel ik dat alles van me afglijden. Het baart me soms zorgen. Het is wat je van mensen hoort die bijna doodgingen. Alsof je losraakt van het leven, van de aarde: Ich bin der Welt abhanden gekommen. Op een nacht in het voorjaar draaide de componist die muziek voor mij. Ik zat in zijn Amsterdamse appartement op het door zijn moeder met de hand geknoopte vloerkleed. We hadden seks zoals ik nog nooit seks had gehad, hij gooide me de hele kamer door, hij greep me, beklom me, snoof aan me. Daarna aten we stroopwafels in bed. De kruimels vielen op mijn doos en ik was beschaamd. Ik wilde roken en hij gooide mijn pakje sigaretten op het balkon. Hij daagde me uit. De buren waren in de tuin en op hun balkonnetjes, de zon scheen. De componist keek naar me, smalend en nieuwsgierig tegelijk; ik was naakt, liep het balkon op en pakte mijn sigaretten, een spoor van stroopwafelkruimels achterlatend die een voor een loskwamen uit mijn schaamhaar. De buren keken beschaamd weg. Ik kon mijn trotse blik niet onderdrukken en hij zag het. Hij zag mij. Was dat het begin? Het begin van het einde van de schaamte en de angst?
Seneca zegt: je moet leren sterven om te leren leven. De componist heeft mij verlaten en ik ben duizend doden gestorven. Ik zette dapper een stap naast mijn bed en liet me, in tranen, direct weer terugvallen. Ik trok elke dag een tarotkaart, maar het was telkens de dood. Op een gegeven moment dacht ik: wat een kutspel dat tarot. Ik las het uitlegboekje nog eens. Ook de dood kon een positieve uitleg krijgen, namelijk een nieuw begin. Ik dacht: zóóó ongeloofwaardig, een spel waarbij zelfs de slechtste kaart een positieve uitleg heeft. Een vriend zei: ‘Alles komt altijd weer goed.’ Ik dacht: alles komt helemaal niet altijd goed, dat denkt iedereen als hij jong is, maar met het grootste gedeelte van de mensheid komt het eigenlijk helemaal niet goed. De mensen krijgen geen werk, of te veel, ze krijgen geen liefde, of te veel, of van een slechte soort. Het uitlegboekje zei: je moet voor jezelf kijken wat je een slechte kaart vindt. Ik zag een slechte kaart, waarbij een man zeven speren in zijn rug gestoken had gekregen en bloedend op de grond lag.
De volgende dag trok ik die kaart.
Zijn het oneindig kleine dingetjes, onbelangrijke, die stomme kaartjes? Of is het een oneindig groot ding, die tarot, die zo vaak iets vertelt? Het moet een van beiden zijn. Klein, groot, groot, klein. Er is geen derde weg.
Ik las eens; de mens balanceert continu tussen de afgrond van oneindig kleine dingen en oneindig
| |
| |
grote dingen. Ik leek in ieder geval in een afgrond te zijn beland. Maar welke van de twee?
Mijn vriendin Annemijn zegt dat het binnen de Nederlandse landsgrenzen onmogelijk is om oneindig grote dingen te vinden. Soms probeer ik haar het tegendeel te bewijzen. We nemen dan pillen of paddenstoelen. Onze pupillen zijn oneindig groot, een bladnerf is oneindig belangrijk, een schapenwolkje is de ufo van Independence Day en wij zijn oneindig groots vergeleken met Tom Cruise.
Zou het uitmaken of je in de ene afgrond zit of in de andere? De kernfysicus zoekt God in de kleinste deeltjes. De kosmoloog zoekt God in het uiteinde van het heelal. Ik zoek God niet meer. Ik zoek helemaal niets meer. Ik speel maar wat. Als een absurde held.
| |
II
We gaan naar de stad en de disco. Nikki heeft een decolleté om in te verzuipen. Miranda trekt een netpanty aan onder een minirokje. Jane doet felrode lippenstift op. Rood is seks, zegt ze. Ik trek braaf een van mijn tot op kniehoogte fladderende rokjes aan en doe onzichtbare make-up op. Kunstmatig naturel. We dansen en drinken. We praten met de andere mensen als we er zin in hebben. Nikki versiert de dj, Bernard of Bertrand. Ze houdt van hem. Ik ook, we houden van iedereen en van elkaar en we vinden het niet eng of erg of lastig. Tegelijkertijd hou je dan van iedereen en van niemand. Dan ben je tijdelijk al losgeraakt. Dan gaat het allemaal maar langs je heen, is het je allemaal oké en lach je wat.
Maar soms hou ik ook wel echt van iemand, al doet het telkens toch weer meer pijn dan me lief is. Zo heb ik ook gehouden van mijn geliefde Goldmund. Goldmund en ik ontmoetten elkaar op de elfde verdieping van een gebouw dat gesloopt ging worden. Ik zag hem en hij zag mij. Ik ging naast hem aan de bar staan. Mijn vriendinnetjes kwamen naar me toe om me te vertellen dat ze het niet leuk vonden op de elfde verdieping. Zij wilden ergens anders heen. Ik zei tegen de jongen naast me: ‘Mijn vriendinnetjes vinden het niet zo leuk hier, misschien moeten we het wat leuker maken.’ Ik kwam net terug uit Afrika, woog vijf kilo minder dan normaal, had een huid als een heerlijk blank, zoet en sappig abrikoosje en voelde mij onoverwinnelijk. Mijn ranke, lenige en licht gespierde lichaam was gestoken in een kort bruin jurkje en mijn zongeblonde haar was bijeengestoken in twee vlechten. We begonnen een gesprek. We lachten samen. We gingen dansen. Hij stak zijn borstkast vooruit, als een haantje, en op het ritme van de muziek bewoog hij zijn schouders en hoofd rondom die opgestoken borstkas. Zijn paringdans ergerde en vertederde me tegelijk. Er was ook een meisje op de dansvloer. Ze had lang, donker gekruld haar. Ze keek me lustvol aan. Ze zei dat ze me wilde kussen. Soms denk ik nog aan haar. Ik legde haar uit dat ik haar graag wilde kussen maar dat het niet kon. Ik was namelijk met die jongen aan het dansen, en ik wilde die jongen niet afschrikken, hij zou namelijk wel eens de vader van mijn kinderen kunnen worden en welbeschouwd kon zij dat natuurlijk nooit vervangen.
Goldmund is niet de vader van mijn kinderen geworden. Ik begon diezelfde nacht al te twijfelen aan mijn liefde voor hem. Hij lag zwaar naast me in bed. Zijn borstkas was zo groot dat mijn arm er amper omheen kon.
Na een tijdje begon hij ook te twijfelen aan zijn liefde voor mij. De ene keer mocht hij wel met me mee naar huis, de andere keer niet. Hij zei: ‘Ik heb nog nooit zo'n grote twijfelaar meegemaakt als jij.’ Ik kon het eerlijk waar niet helpen. Vanaf zijn wintersportadres stuurde hij mij sms'jes. Hij schreef dan: er ligt heel veel sneeuw. Ik stuurde terug: als ik de sneeuwhoogtes wil weten, kijk ik wel op teletekst, vertel me liever een geheim. Hij vertelde me geen geheim. Maar toch wilde ik zo graag dat hij mijn man zou worden, de vader van mijn kinderen.
| |
| |
Hij leek oneindig goede genen te hebben, hij was grappig en intelligent. Hij deugde. Hij las dezelfde boeken als ik, hij hield van dezelfde muziek als ik, hij hield van dodgy plekjes, net als ik. Hij was een gouden jongen, met gouden genen en een gouden toekomst: hij was mijn Goldmund.
De dingen bestaan alleen bij de gratie van hun tegenhanger. Derhalve was Goldmund nooit in mijn leven gekomen als ik op een bepaald moment geen Narcis had leren kennen. Goldmund had dan geen Goldmund geheten. Narcis heeft het eigenlijk allemaal verpest. Ik dacht dat het heerlijk was om Narcis te ontmoeten.
Nu weet ik dat ik echt oneindig veel van iemand kan houden, dacht ik. Zomaar opeens kan ik in een nacht oneindig veel van iemand gaan houden. En geen spoor van twijfel. Ik hou, ik hou, ik hou, ik hou van Narcis.
Een collega stelde hem aan me voor toen we op weg waren naar het café. We schudden elkaar de hand en keken elkaar een moment aan. Onmiddellijk keken zijn ogen recht in mijn ziel, mijn buik trok zich samen, mijn bloed steeg naar mijn hoofd. Ik sloeg mijn ogen neer als in een damesroman. Ik zei tegen mezelf: laat maar even over je heen komen, dan is het ook zo weer weg, deze opvlieger, maar kijk die jongen in godsnaam niet meer in zijn ogen, want dat is zeer gevaarlijk voor je trots. In het donkerbruin van het café durfde ik hem wel weer aan te kijken en hem in heel zijn blonde schoonheid te aanschouwen.
Narcis is fotograaf. Hij was de opvolger van de hemeltergende, hartenbrekende en schaamteverleggende componist.
Na drie poëtisch verwarrende weken van liefde voor Narcis volgde er een dramatische nachtelijke ontknoping, waarin ik wederom mijn trots en schaamte oversteeg. Van te veel spektakel wankel je allicht, hadden we elkander nog ge-sms't. Ik zeeg naast hem neer in tranen. Hij moest me wel nemen. Ik zei hem dat ik van hem hield. Hij sidderde, en niet van een golf van geluk die door zijn lichaam trok. Ik had een moment van bezinning en zei: ‘Alleen voor nu even.’ Wat er morgen zou zijn, dat kon ik nog niet zeggen.
De volgende dag zei hij: ‘Ik vind het vervelend als iemand om me geeft, dat schept verwachtingen en verplichtingen. Ik wil niets moeten.’
Ik wilde dat ik zo vurig was als de blonde vrouw uit The English Patient die dan heel cynisch kon zeggen: ‘O nee, want dat zou verschrikkelijk zijn, hè, als je iets verplicht zou zijn tegenover een ander’, en dat die man dan vervolgens toch die verplichting aangaat, maar daarentegen zei ik: ‘Je hoeft me niet te sms'en uit beleefdheid’ en dat heeft hij dan ook nooit meer gedaan.
Ik kan eenieder aanraden dit nooit tegen een man te zeggen.
| |
III
Ik heb nooit zo willen zijn. Ik heb altijd al op mijn tiende de man van mijn dromen willen ontmoeten en dan altijd bij hem willen blijven en dat wij elkaar zien opgroeien en dat ik op mijn twintigste zijn kind in mij draag en dat we dan een mooi jong gezin vormen. En misschien dat hij dan eens met een andere vrouw zoent en dat ik me een keer door een kamer laat slingeren door een componist, maar dan komen we toch weer bij elkaar, hij en ik, omdat we bij elkaar horen.
Maar zo zal het niet meer zijn.
Voor alles is het te laat.
Ik ben sentimenteel en hou van vergane glorie, maar zelfs ik vind het bijna niet meer fijn om te leven met zoveel verloren dromen. Hoe zou dat dan zijn voor anderen, die niet van vergane glorie houden? Hoe zou het leven zijn voor mijn moeder, om maar even een willekeurig persoon te noemen?
Vanmiddag ging ik even naar de stad. Ik moet mijn kamer opruimen, mijn tuin wieden, mijn klerenkast uitmesten, mijn tuinschuurtje leegruimen, mijn paspoort zoeken, huursubsidie aanvragen, cd's overzetten op mp3's, veertig ongelezen boeken
| |
| |
lezen, nadenken, een schilderij inlijsten, twee muren overschilderen, planken maken in de keuken, handstand leren, sollicitatiebrieven schrijven, cadeautje voor Goldmund inpakken en een band plakken. Maar ik ging even naar de stad. Het bleek Gay Parade te zijn. Ik liep flink uit de pas, met mijn koffie van de CoffeeCompany, mijn stoffen haarbandje, zoetige rokje en witte gebreide trui. Mensen waren bier aan het drinken en aan het dansen. Het voelde alsof ik als buitenlandse toerist op 30 april in Amsterdam kwam. Ik liep gewoon wat met mijn koffie te slenteren en om me heen te kijken. Homomannen keken naar me, ze dachten vast dat ik een maagd uit de provincie was. (Misschien was ik dat ook wel enigszins, pas onlangs kwam ik erachter dat dark rooms niet de schemerige, zachte bedsteden waren die ik me had voorgesteld: de wanden bedekt met kussens om steun te geven bij elk standje, de bedden strak opgemaakt met zwarte zijden lakens, een boekenplankje met erotische lectuur en beschermingsmiddelen, opgepoetste gouden handboeien aan elk hoofdeinde, zachte verendekens om de liefde na de daad in te wikkelen en dat alles afgeschermd met zware fluwelen gordijnen. Het bleken nare pikdonkere kelders te zijn waar iedereen je alles aan kan doen.)
Ik keek wat om me heen op zoek naar bekenden, maar ik zag niemand, alleen vreemden. Een man zei: ‘Niet zo sacherijnig, hè.’ Ik lachte maar wat en liep door, ik wilde een man zien die van me hield. Een man zei: ‘O, wat ben je mooi.’ Dikke tranen welden op in mijn ogen, ik wilde Goldmund of Narcis zien. Goldmund moest in ieder geval in het feestgedruis zijn, Narcis was misschien liever in de natuur, bij een vijver of zo. Een jongen fietste voorbij en blies een windkusje. Ik liep door, en begon, zoekend, steeds sneller door de drukte te lopen. Mijn rokje zwierde in de wind. Ik moest mijn haarbandje vasthouden zodat het niet uitwaaide. Een man zei: ‘Ik droom vanavond dat ik met je neuk.’ Ik was de enige die niet dronken was en voelde mij vies.
Waar zijn Goldmund en Narcis? Waarom zie ik ze niet? Mijn oog liet een traan los. Zo mogen ze me niet zien, ik moet vrolijk en lichtvoetig zijn, anders willen ze niet bij me zijn. Iedereen om mij heen had plezier leek het, maar het was ook weer zo tragisch nep. Valse nichten waren er, en seksbeluste mannen, en tuthola's. Opeens leek iedereen me zeer vijandig en vreemd. Ik werd verdrukt door de mensen en kon niet meer om me heen kijken. Felle kleuren en verwrongen gezichten verdrukten elkaar voor mijn ogen, maar nergens een bekend gezicht, een liefdevol gezicht. Lust en jaloezie was alles waar de wereld om draaide, of liever gezegd, waar de wereld om tolde voor mijn ogen.
Al mijn energie had ik nodig om mezelf in bedwang te houden, om me niet uit deze verachtelijke en liefdeloze mensenmassa te vechten. Vanuit het midden van de straat zag ik een uitweg, een steeg. Ik dacht: ik mag nu niet opgeven, maar moet doorlopen door deze straten en afzichtelijke krioelende mensen totdat ik hem heb gevonden.
De steeg, de uitweg, bleek de Openhartsteeg te heten. Het voelde alsof mijn hart wijdopen stond, net als mijn vagina en mijn baarmoeder. Alle liefde wilde eruit, sperma moest erin. Mijn hart stroomde over van alle liefde, ik moest het aan iemand geven, niet aan die valse gezichten overal om me heen, maar aan Goldmund of Narcis, die in die steeg zouden staan, die daar op mij zouden staan wachten. Mijn gezicht raakte verwrongen als de gezichten om me heen, in een poging een schreeuw te vermijden. De tranen waren niet meer tegen te houden, onophoudelijk stroomden ze over mijn wangen. Ik herinnerde me een zin van Paulo Coelho: Als je iets maar heel graag wilt, dan spant het hele universum zich in om het te realiseren. Ik drong mij door de menigte om de Openhartsteeg te bereiken. Ik het mij leiden door mijn gevoel. Niet meer nadenken, dacht ik. Je gevoel volgen, de Openhartsteeg in, en dan kom je bij je liefde uit.
Maar er was niemand in de steeg. Zelfs geen kat.
| |
| |
| |
IV
Katten zijn niet zomaar beesten. Zij staan tussen hemel en aarde in. Katten voelen meer. Als ik vroeger huilde kwam poes Smokey altijd tegen me aan gekropen. Soms begon ze zelf ook te huilen. Poes Smokey woonde nog bij mijn ouders toen ik al naar Amsterdam was verhuisd. Op een gegeven moment was ik weer eens bij mijn ouders.
De poes was er niet.
Niet overdag, niet tijdens het eten, niet in de nacht, niet in de ochtend. De poes bleek al weken dood te zijn.
Ik had niets gemerkt.
Met mijn intuïtie is het dus echt erbarmelijk gesteld.
| |
V
Alles beweegt in golven, is mijn stellige overtuiging. Ik dacht: what comes down must go up. In de lege Openhartsteeg realiseerde ik me dat iets ook onherroepelijk naar beneden kan gaan in een golfbeweging, met tijdelijke oplevingen die misschien wel weer zo vrolijk lijken als vroeger, maar alleen maar omdat de afstand tot de dalen hetzelfde blijft. Alles is relatief.
Ik wil niet doodgaan of depressief worden, maar het begint er wel op te lijken dat dit staat te gebeuren. Ik word zelfs een beetje paranoïde. Ik denk dat al mijn vriendinnetjes beginnen te denken dat ik depressiefben.
Weet je hoe deprimerend dat is?
| |
VI
De nacht na de Openhartsteeg was vreselijk. Ik weet niet of ik al had geslapen of dat ik juist insliep na het sterven van Eline Vere in de tv-film van die nacht. Ik had mijn mini-tv op mijn slaapkamer gezet en half slapend, half wakker het tragische lot van Eline gevolgd. De kabel liep van de woonkamer door de gang over de scheef gelegde laminaatvloer zonder plinten. De tv stond op een stoel, die ik ooit had meegenomen van een cafeetje waar ik werkte omdat de klanten erdoorheen dreigden te zakken. Ik had de stapels kleren die er normaal gesproken op lagen, vanaf gehaald en op de grond gelegd. Aangezien mijn slaapkamer, evenals mijn woonkamer, slechts 8 vierkante meter van het aardoppervlak in beslag nam (totale aardoppervlakte is 510,1 miljoen vierkante meter; met simpele delingen berekende ik dagelijks mijn uitzonderlijk nederige positie in de wereld), was er weinig ruimte over om met beide benen stevig op de vloer te staan. Terwijl dat misschien juist nodig was.
Het verdriet kwam van ver en diep. Datgene wat zich al sinds lang had doen gelden, openbaarde zich deze nacht in haar heftigste en meest donkere toonaarden.
Ik voelde mijn huid straktrekken en openscheuren bij mijn borst, vervolgens mijn vlees en borstkas, alles moest wijken voor het onbedwingbare dat vanuit ongekende tijden en plaatsen naar boven kwam. Mijn gezicht vertrok en mijn mond ging wijdopen, mijn stembanden en longen sloten een pact en zonder dat ik er ook maar enkele invloed op kon uitoefenen vormden ze een schreeuw die diep uit me kwam en ver reikte. Ik huilde smartelijker dan ooit tevoren. En enkel vanuit verderfelijk zelfmedelijden. Maar het was pijn die niet viel te ontkennen. Tranen welden, stroomden en welden weer op. Lange uithalen werden korte schokgolven door mijn lichaam. Het maakte mij angstig en ik hapte naar lucht. Ik probeerde mezelf te kalmeren, maar het normale stadium van ‘comfortably feeling miserable’, waarbij ik vaak met een sigaret, vochtige ogen en een dramatische, zelfdestructieve blik in de spiegel keek, was ik binnen enkele minuten gepasseerd. Ik beet mij vast in mijn kussen, zoals ik ooit mijn tanden had gezet in het vlees van mijn bovenarm toen ik in een onwaarschijnlijke levensbedreigende situatie belandde die te maken had met een olifant in een nachtelijk Afrikaans bos en die de mensen hier nooit echt hebben geloofd, denk ik. Het warme bloed dat toen langs mijn arm stroomde en ik op mijn lippen proefde, had mij
| |
| |
een bevreemdende rust gegeven.
Met mijn tanden in mijn kussen trachtte ik mezelf te dwingen door de neus te ademen, maar in plaats van de verlangde rust, veroorzaakte het bijna-stikken een ongekende paniek. Ik kwam overeind en met een pompende borstkast en wijdopen ogen keek ik de kamer in. Vreemd, dat je bijna altijd dood wilt, behalve wanneer je echt dood denkt te gaan. Mijn kamer was een chaos. Mijn zwarte, oudroze en bruine kleren, mijn half ingezakte stoel met mini-tv, de verbleekte foto van een uitzicht van vele jaren terug die met een spijker aan de muur was bevestigd, plastic bloemen, Boeddhabeeldje en rozenkransje, rieten mand met onderbroeken, tarotkaarten, zonnemelk en penismeter; alles duizelde voor mijn ogen. Ik zette mijn rechterhand tegen de muur en focuste op een bh'tje dat van een plankje hing.
Als je wilt leren leven moet je eerst leren sterven. Aldus geschiedde.
| |
VII
Ik stierf. Misschien niet meteen die nacht, maar geleidelijk. De dood kwam van binnenuit. Niet alleen vanuit mijn psyche, maar ook vanuit mijn ingewanden. Ik bedierf van binnen. Dit bederf ging gepaard met een bijna continue buikpijn en een beschamende stank uit elke lichaamsopening. Naast Fisherman's Friends kon ik weinig meer eten. Als ik iets at, dan had ik na een halfuur een enorme buikpijn. Alsof mijn ingewanden pijn hadden van de bonk voedsel die op hun dak was gevallen. Vaak wierpen mijn ingewanden het eten dan ook terug, of ze vielen het aan met een paar liter zuur van het sterkste soort, waar mijn hele lichaam in gedrenkt leek te worden.
De dokter kon niet zoveel met mijn verhaal. Ze voelde wat aan mijn buik, deed wat testjes en stuurde me vervolgens weg met een briefje waarop het adres van de website van de stichting voedselallergie geschreven stond: www.voedselallergie.nl, misschien kan jij er wat mee.
| |
VIII
Iets ging duidelijk niet zoals het hoorde te gaan in mijn sprookjeswereld. Iets was uit balans. En het vreemde was dat niemand de ernst van de situatie doorhad.
Ik was opgegroeid in een groen dorp met kronkelige straatjes en quasi kunstenaars op het terras. Ik woonde in de buurt met de kleine huisjes. Om de hoek woonde een gevaarlijke heks en bij het speeltuintje een lilliputter. Mijn ouders waren mijn echte ouders natuurlijk niet, die voedden mij alleen maar op uit naam van mijn echte ouders, die rond de wereld aan het zeilen waren. Mijn vriend voor het leven, Jesse, woonde in een houten huis, verscholen achter een paar grote eiken in het bos. Hij woonde daar omdat zijn Italiaanse vader op de vlucht was voor die mannen met ‘blaffers’ in hun binnenzak zoals uit de tv-serie die mijn nepouders 's nachts bekeken en die ik hoorde omdat mijn hoofdkussen verticaal slechts enkele meters en een dun plafonnetje verwijderd was van de tv. Er was geen enkele reden te geloven dat kabouters niet bestonden, aangezien ik ze al meerdere malen had zien wegvluchten, zowel in de duinen als in de bosjes rondom de Hoflaan. De lucht was blauw en als hij niet blauw was, dan las ik binnen een boek. Later, ja later, zou ik privédetective zijn en elke dag beginnen met tien kilometer door het bos rennen in de dauw, zoals Jodie Foster aan het begin van Silence of the Lambs.
Maar er was iets fout gegaan.
Op een gegeven moment zag ik op National Geographic een groep leeuwinnen die een volwassen vrouwtjesolifant aanvielen in Botswana. Zelfs het meest onaantastbare viel.
Zodra dat gebeurt, weet je dat het verval definitief onomkeerbaar is.
De wereld staat continu klaar om tot chaos te verworden zo gauw je niet heel goed je best doet om
| |
| |
er orde in te scheppen, orde zoals in een goed sprookje.
| |
IX
Hij heeft pukkels op zijn rug en haar op zijn handen. Ik hou vooral van hem als hij er niet is. Dan wil ik soms nog steeds zijn kind baren. Het kind wordt dan heel leuk. Misschien met haren op zijn handen maar dat geeft niet want hobbits hebben dat ook. Ons kind krijgt geen pukkels op zijn rug. Dit komt omdat Goldmund alleen pukkels krijgt als hij zich zorgen maakt. Ik maak me geen zorgen want van zorgen krijg je rimpels. Niemand houdt van zorgelijke mensen. Behalve ik, die van Goldmund houdt. Ons kind zal geen pukkels krijgen omdat het kind zorgeloos zal zijn als ik, en als Goldmund, als hij van mij houdt.
Met dit soort dromen behoedde ik mijzelf voor de wanhoop.
Totdat ik weer een nieuwe droom beleefde in het werkelijke leven: de hereniging met de componist, na een intermezzo van vier jaar, een hereniging die mijn sterven zou bespoedigen. We hervonden elkaar in een groezelige disco en zwierden over de dansvloer op slechte muziek, dansten door de stad en uren later overrompelden we elkaar in het Vondelpark, totdat elk van mijn cellen elk van zijn cellen had beroerd en andersom. Bemodderd, bezoedeld kwamen we in de ochtend aan bij zijn huis. Het tapijt lag ongeduldig te wachten op herovering. Maar wijs als ik was geworden, fietste ik naar huis om deceptie te verkomen.
Hij en ik zijn elkaars lotsbestemming. Hij maakt me wakker. Elke cel in mijn lichaam herinnert zich het wonder van het leven elke seconde dat ik bij hem ben. Ze trillen. Ons hele leven zullen ze trillen. Van ongeduld, van wilde levenslust, bij hem. Het leven zal door diepe dalen en over hoge toppen gaan. Het zal langs de edelweiss en de distels paraderen.
Het zal door woestijnzand krioelen en langs bergbeekjes dansen.
Het zullen tropenjaren worden.
Natuurlijk bleef de deceptie niet uit. Zijn tapijt was door een ex-vriendin naar de zolder verbannen, bleek enkele dagen later. Zo zacht als de eerste keer zouden de dingen nooit meer worden. Het oneffen parket stak hard in mijn rug.
| |
X
Ondertussen stierf ik gewoon door. De Tibetaanse arts, een zogenaamde ‘amchi’, waar ik heen ging nadat mijn huisarts mij had verwezen naar een website, zag het in mijn ogen en voelde het aan mijn polsslag. Ze durfde het alleen niet te zeggen. Ik kreeg een volle tas medicijnen mee met namen als Dhashel 37, Chong 3, Khyungna 2 en Ruta 6. Kruiden uit het Himalayagebergte en geplukt op verschillende hoogtes. Ik stelde me een soort Kuifje voor die naar de toppen had moeten klimmen om mijn leven te redden. Ik stelde me vooral de dragers voor die die dappere doch treurige westerse bergbeklimmer hadden bijgestaan. Ik wachtte in de spreekkamer terwijl goedaardige vrijwilligers de pillen verzamelden. Vrouwen van middelbare leeftijd stonden aan het aanrecht te fluisteren. Ze probeerden de krabbels van de amchi te ontcijferen. Af en toe keek er een bezorgd naar me om.
Ik richtte me maar op de boeken die aanwezig waren. Er lag een kinderversie van Hesses boek over Siddharta. Maar ook het Tibetaanse boek van leven en sterven. Ik ben niet bang voor de dood, zei ik dapper tegen mezelf. De amchi zei me na twee maanden maar terug te komen, dan konden we verder praten als ik daar behoefte aan had. Als ik kon fluiten, was ik fluitend de deur uit gelopen. Eenmaal thuisgekomen stopte ik een van de pillen in mijn mond. Het was een Dhashel en hij was rond en hard als een kogeltje. Na het kogeltje enkele tijd te hebben geweekt in mijn speeksel en er zachtjes op te hebben gekauwd, brak het open in mijn
| |
| |
mond. Een walgelijke smaak steeg op van mijn tong naar mijn gehemelte, daalde vervolgens neer en vulde mijn hele mond als een rottende doerian. Aan mijn mond ontsnapte een stinkende gasscheet. Met de vastberadenheid die ik mij met yoga had aangeleerd slikte ik het geheel in één keer door. Na de Dhashel met druk binnen te hebben gehouden, kwam het geheel weer boven en spoot uit mijn mond. Ik borg de pillen op in een grote zwarte soeppan in mijn gootsteenkastje en keek er niet meer naar om.
Ze hadden me 136 euro gekost.
Zou het moeilijker zijn je dagen in te delen, als je dagen geteld zijn, dan als je dagen ongeteld zijn?
| |
XI
's Avonds zit ik met mijn meest geliefde meubelmaker-ex-vriend bij de Thaise snackbar op De Wallen. We eten daar vaak. Het is om de hoek van zijn vorige huis, waar we vaak de liefde hebben bedreven, terwijl we beneden ons het geroezemoes van de bordelen konden horen, met soms een schreeuw en soms een alarmbel. Nu zeg ik hem dat ik niet meer denk dat ik in deze wereld pas. Hij kijkt me aan. Niet bezorgd of verbaasd, maar gewoon geïnteresseerd en liefdevol. Hij vraagt wat ik zelf denk als ik mezelf zo hoor praten.
Hij kan goed vragen stellen.
Ik kan echter niet oprecht antwoord geven. Ik zeg hem: ‘Je hebt gelijk, het is onzin.’
Hij weet zelf ook niet wat hij met zijn leven aan moet. Wat zou hij dan nog met mijn leven aan moeten?
Ik hoop altijd maar dat anderen wel weten hoe ze moeten leven. Anders lijkt het me zo tragisch. Als niemand weet hoe hij moet leven.
| |
XII
De amchi voelt wel 38 slagen in de pols, had de vrijwilligster gezegd die me bijstond tijdens het consult. Ze kan het aan de ogen zien als iemand terminaal is.
‘Zegt ze het dan ook?’ vroeg ik aan de vrijwilligster.
‘Dat ligt aan de patiënt,’ zei ze.
De componist had tegen me gezegd dat de custardvla was omgevallen in mijn ogen. Hij had gelijk. Er waren gele vlekken. Hoog tijd voor meer yoga in mijn leven. Na mijn bezoek aan de amchi ging ik vijf keer in de week.
De weg van Seneca is een lange weg, een lange slingerweg, zelfs als je vijf keer per week naar yoga gaat. Het is weer zo'n ochtend na een avond. En het ochtendlicht toont de waarheid: het is een oude man, een oude componist in zijn Amsterdamse appartement, waar de geest van zijn ex-vriendin, die in de jaren tussen onze vereniging en hereniging zijn leven had opgevrolijkt, nog rondwaarde, een oude man met een buikje, en rimpels, en nukken. Een man die ik alleen in de nacht kon bezitten. De maanden na onze hereniging hadden we zwierige nachten beleefd, maar bij het eerste daglicht verstarden we weer. Ik had liefde nodig. Ik liet mijn horloge bij hem achter op zijn nachtkastje. Het horloge stond stil op vijf voor twaalf. Het was een noodkreet. Hij begreep het natuurlijk niet, hij zei: ‘Je hebt je horloge laten liggen.’ Ik zei: ‘Kijk naar de tijd dan,’ en deed nog een artikel bij hem door de bus: hoe poëzie de wereld kon redden. Ik dacht: ik ben hem toch al kwijt, nu kan ik net zo goed mijn hele wereldbeeld te grabbel gooien. De volgende dag deed hij het horloge door m'n brievenbus, met een kort briefje erbij:
Dacht dat je je horloge misschien zou missen en weet niet wanneer ik je weer ga zien. En inderdaad: het wijst de verkeerde tijd aan. Heb het artikel gelezen. Had je een speciale reden waarom ik het moest lezen? Of vond je het gewoon fascinerend? Ach, dat hoor ik allemaal nog wel eens tijdens een kroeggelag. En die zijn nooit ver.
| |
| |
Tot gauw, de componist.
Een halfuur later zat ik aan de whisky in de bar en was mijn vriendinnetje Nikki gekomen voor spoedhulp. Ik was vernederd, mijn droomwereld waarin poëzie en liefde en wonderlijke gebaren en symbolen de taal is van de mensen was door een venijnige speldenprik van de componist uiteengespat. Niets begreep hij van mij. Helemaal niets. En hij was nog wel een kunstenaar. Het horloge had bij de brief gezeten. Hij wees nog steeds vijf voor twaalf aan. Hij had ons niet eens extra tijd willen geven. Hij had het niet willen verlengen, hij liet ons alleen maar afstevenen op de afgrond.
We dronken en we dronken whisky. Nikki snapte niets van mijn vernedering maar dronk bereidwillig mee. Ze vond de brief weliswaar niet heel liefdevol, maar gerust wel redelijk en hij had toch zeker zijn best gedaan om je spullen te retourneren (er hadden ook nog wat verloren haarspeldjes in gezeten). Die avond werden Nikki's telefoon en portemonnee gestolen, zo'n beetje voor mijn neus, maar ik had niets in de gaten, omdat ik gewoon dacht dat de man vóór ons Nikki wilde versieren. Versierde Nikki op haar beurt weer zogenaamd de barman, maar weekte ondertussen gewoon wat gratis drank los, wapperde ik door het café met mijn brief waarmee ik was verstoten, (‘maar,’ zeiden de vergeelde bargasten, ‘treur niet want je bent tenminste nog een stoot’), gingen de laatste trams steeds weer aan ons voorbij en kwamen de mensen steeds naderbij, werd ik zwalkend en smartlappend naar de disco meegetroond door een dronken aannemer en de loddige huiseigenaresse die hem in dienst had en die onze rekening had betaald want ik had geen geld, was Nikki bang dat ze in ruil voor het betalen van de rekening een triootje met me wilden, maar kon ze me niet meer waarschuwen omdat ze geen telefoon meer had, bevond ik mij in die club al gauw in de waan betoverd te zijn door een jonge Fransman die ik door een groene wodka-lime-achtige waas op zijn tenen had zien dansen en die Franse woordjes in mijn oor lispelde (‘Je ne te comprends pas mon gentilhomme, je ne veux pas comprendre...’) en had ik uiteindelijk thuisgekomen anderhalf uur lichte slaap en een uur durende huiluitbarsting, waarna ik weer paraat moest staan op mijn werk, waar ik het niet over wil hebben want dan word ik verdrietig.
De volgende dag redde ik mijn eer. Het was genoeg geweest. Waar was mijn trots? Nogmaals door het stof gaan voor een nukkige oude componist met bindingsangst en een gebroken hart? Alleen maar liefde in het veilige donker van de nacht? En bij daglicht zachtjes huilen van binnen? Altijd een afwezige liefhebben? Altijd alleen maar in de kroeg vrijuit kunnen spreken? (‘C'est ridicule, tu es tres belle, mon cherie, je veux cuisiner pour toi.’)
Ik stond voor de deur van het Amsterdamse appartement van de componist, met een jute zakje in mijn hand, het was de zak die mijn eer ging redden. Op de zak stond een rode A. Ik had hem gekregen van mijn abominabele werkgever wiens naam ook met een A begon. Mijn naam begon ook met een A. Aan het jute zakje hing een kaart aan een lintje. Op het kaartje stond een nomade op een achterspan die vier paarden aanspoorde om nog harder door de woestijn te razen. Een wolk van Saharazand stoof achter hem op. Ongetwijfeld waren sommige van deze zandkorrels ook in ons land neergedaald via de ‘rode regen’ brengende sirocco uit het zuiden. John Bernard zou er enthousiast over hebben verteld. Ik schreef op het kaartje: ‘Helaas, voor jou een lege zak. Want niet alles kan tijdens een kroeggelag, noch kan alles via een postvak.’
Ik keek op mijn horloge. Het was ondertussen twee over twaalf. Te laat. Ik deed de zak met het kaartje door het briefvak van mijn lief. Ik gaf hem de zak.
| |
XIII
Seneca, ik vraag je, echt, waar gaat dit heen? Ik wil niet zoveel loslaten, ik wil niet zo vrij zijn en ont- | |
| |
hecht. Seneca. Ik wil me vastklampen, klimmen, me veilig wanen in sterke armen en een warm tweepersoonsbed.
Ik heb je advies aangenomen. Je naam klinkt gewoon wijs. Een klinkende naam heb jij, Seneca. Je hebt geschreven over een goede behandeling van de slaven. In jouw tijd was dat revolutionair.
Maar toch, Seneca. De laatste tijd vraag ik mij af waar jouw weg van onthechting heen leidt. Sinds ik jou heb leren kennen, heb ik angsten overwonnen, heus, maar vandaag bekroop mij een enorm heimwee. Er is geen weg terug. En nu sta ik hier, nog altijd alleen en met een enorme ruimte voor me en overal om me heen, behalve achter me. Angsten begrenzen de ruimte, en door al die afgesloten mogelijkheden lagen er altijd maar een paar wegen open. Nu, nu, nu is er zoveel te doen. Vrijheid. Het is onaantastbaar tegenwoordig, gaat voor velen boven gelijkheid, maar ik kan je dit vertellen: volledige vrijheid is te veel voor een mens om gelukkig in te zijn. In al die vrijheid gaan mensen broeken maken van Dirk van de Broek plastic tassen, zoals ik laatst in een blaadje zag. In al die vrijheid dumpen jongens hun meisje omdat er nog zoveel andere meisjes geneukt kunnen worden. Narcis zei: ‘Ik wil geen verwachtingen scheppen.’ Geen plichten creëren, dat zou zijn vrijheid enkel beperken. Fuck de vrijheid, ik verlang naar tijden van gearrangeerde huwelijken, waarin je leert van elkaar te houden, ik verlang naar de tijden waarin mijn angsten mijn wereld beperkten en ik mij gelukkig kon wanen in de geborgen armen van mijn vriendje van weleer. Nadat ik mijn angsten ben gaan overwinnen kunnen vriendjes mij niet meer liefdevol voor de wereld afschermen, en voel ik mij niet veiliger in de armen van een man dan alleen in bed. Zonder angst bestaat er misschien wel geen liefde.
Fuck it Seneca, ik wil toch niet zo alleen zijn. Ik wil mij toch bergen.
| |
XIV
Nadat ik de liefde van mijn leven had verlaten, ging er geen dag meer voorbij zonder dat ik smartelijk tegen de grond viel (in yoga heet de houding ‘child's pose’) en in een tranendal verging. De smart was zo bitter dat ik verbaasd was dat geen van mijn vrienden een dolksteek voelde of mijn kreten hoorde.
Later hoorde ik van Nikki dat ook zij soms onbedaarlijk huilt, zonder dat ik daar iets van door heb. Ik begreep toen waarom niemand van mijn vrienden het doorheeft. Omdat iedereen met zijn eigen sores bezig is. Iedereen is bezig zijn eigen ongeluk af te wenden. Natuurlijk was ik niet de enige die zich kut voelde. Was dit een troostende gedachte? Nee. Het maakte alles wat we doen uitermate belachelijk en absurd. Daarom moest ik niet vasthouden aan dat lijden.
| |
XV
De componist nam me wederom. Hij was na de zak op zijn knieën teruggekomen. Was het een teken voor de eeuwige terugkeer? Zou ik elke keer weer voor hem vallen? Zou ik telkens na de daad weer denken: ‘Omne animal triste post coïtum?’ Zou het eindeloos zo doorgaan? Elke keer wegduwen en aantrekken, elke nacht weer mijn lichaam tegen hem aandrukken, elke keer weer mijn koude handen aan zijn rug warmen bij thuiskomst, elke keer weer zijn verhaal over weidehoning, of heidehoning. Nee, dat zou niet zo zijn. Aan de eeuwige terugkeer zal in mijn leven hoe dan ook een einde komen.
Het was een donderdagavond, we waren naar de film geweest. Plots trok hij zich terug uit mij en ging naast me liggen. Vertwijfeld keerde ik mij om en keek naar hem. Wat hij ook zou zeggen, het had het niet goed kunnen maken. My hands were in my hair, my heart was in his teeth. Hij voelde zoveel liefde dat hij nu geen brute geilheid kon opwekken, zei hij. Met Michel Houellebecq in mijn achter- | |
| |
hoofd voelde ik hoe zijn tanden hun afdruk in mijn hart zetten. Vrouwen betalen liefde met seks, mannen betalen seks met liefde. Dat waren zijn eigen woorden vier jaar geleden.
De volgende ochtend sloop ik stilletjes weg.
Misschien zat het ergste van het hele leven er nu wel op, en ik was nog maar jong: Saturnus moest nog in mijn sterrenbeeld verschijnen. Als je je liefde hebt losgelaten, wat kan je verder dan nog overkomen? Als je een aanval van het grote onaantastbare hebt meegemaakt, wat kan je dan nog overkomen? Eigenlijk was ik zelf hard op weg een onaantastbare te worden. Laatst zei een Japanse heftruckvoorman het nog tegen me: ‘Het lijkt wel alsof alles van je afglijdt.’
Bij de amchi ben ik niet meer teruggeweest, maar de Dhashels, Ruta's, Chong's en Kyunga's heb ik uit de soeppan gehaald en geslikt, zoals ik voorheen het zaad slikte van mannen. Daarna heb ik nooit meer iets geslikt of nooit meer iets niet geslikt, whatever. De componist kwam overigens bij me terug en mijn ogen bleven mijn leven lang wit als vette Griekse yoghurt.
Het leven is niet voor niets een sprookje.
| |
...MCMXCVII
Stel je nu toch eens voor, dat heerlijk rustig eigenlijk dodelijk saai blijkt te zijn. Dat datgene waarnaar je altijd dacht te verlangen, dat dat je vreselijk zal tegenstaan. Stel je nu toch eens voor, dat je dan zodra je datgene denkt te hebben wat je wilt, dat je dan weer iets anders wilt. Stel je nu toch eens voor dat dat maar doorgaat en doorgaat en doorgaat... Dat is dodelijk, dat is het leven. Het leven is dodelijk.
Zuurstof geeft je leven, maar tegelijk tast zuurstof zodanig je cellen aan dat je eraan zult sterven, als niet iets anders je voor die tijd te pakken krijgt. Het leven is dodelijk. Dodelijk saai, dodelijk overdadig of dodelijk schraal, dodelijk kort of dodelijk lang. Stel je eens voor wat voor een streek dat zou zijn...
| |
MM
Stel je nu eens voor dat je daaraan kunt ontsnappen...
Er was een feest op een groene weide bij een klein houten huisje. Er waren veel mensen. Plots weken de mensen in hysterie uiteen. Er kwam van boven een grote witte ballon van zware stof. Het daalde neer op de mensen. Men kon nog juist ontvluchten voordat de ballon de mensen tussen ballon en aarde zou persen. Een iemand bleef echter achter, een meisje in lotushouding. De witte ballon daalde op haar neer en zij verdween uit het zicht. De mensen stonden om de witte grote ballon heen in hysterie. Zij gilden het uit, maar het was onverstaanbaar vanuit het midden van de witte ballon, waar het meisje in lotushouding nog onbewogen zat. De witte ballon stuitte terug van de aarde en de groene weide en het meisje werd weer zichtbaar voor de mensen. Zij gilden; kom hierheen, ren, want de ballon was al weer op zijn weg naar beneden. Het meisje bleef zitten en de ballon daalde weer op haar neer, en op en neer, en op en neer. Onbeweeglijk zat zij daar, tussen het wit en groen, onbereikbaar voor de gillen en krijsen van de wanhoop.
|
|