De Revisor. Jaargang 34
(2007)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
IIn 1999 ging het Middelbaar Aanvullend Voortgezet Onderwijs (mavo) op in het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (vmbo). Reden voor de sectie Nederlands van een niet nader te noemen scholengemeenschap om bij elkaar te komen en een puntensysteem te ontwerpen voor de boekenlijst. Ik vond de lange lijst op internet. Een boek met 1 punt of 2 punten was geschikt voor vmbo, 2 of 3 punten voor havo en 4, 5 of 6 punten voor vwo. Een havo-leerling mocht in overleg met zijn docent wel een of twee eenvoudiger boeken lezen, maar verder titels met minstens 3 punten. Een vwo-leerling kon zelfs alleen bij hoge uitzondering in de lage regionen afdalen. Het verdriet van België van Hugo Claus, bijvoorbeeld, kreeg 6 punten; Bij nader inzien van J.J. Voskuil 5 punten; Voor alles een dame van Renate Dorrestein 4 punten; De kip die over de soep vloog van Frans Pointl 3 punten; De Ozon Express van Diana Ozon 2 punten en Het nichtje van Mozart van Willem G. van Maanen kreeg 1 punt. Het nichtje van Mozart, geschikt voor een leerling op vmbo-niveau - het is nog helemaal niet zo slecht gesteld met de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, dacht ik toen ik het las. Ooit nam ik Het nichtje van Mozart op een avond tot me. Het was een van die korte boeken die de indruk wekken dat de schrijver ervan een hele wereld heeft verzwolgen voor hij begon. Ik kreeg het idee om de brieven van Mozart aan zijn nichtje die een rol spelen in het boek, te vertalen en van een toelichting te voorzien. Maar om het belang van die brieven voor de roman te kunnen aantonen, moest ik Het nichtje van Mozart eerst herlezen. Ik probeerde in de plot van Van Maanen de story terug te vinden. Wat was er nu precies voorgevallen? Dat liet zich niet zo eenvoudig navertellen. Het is ook niet mijn werk, besloot ik. Aangezien ik een goede samenvatting van het boek toen nog zag als bijzaak, zocht ik daarom alle stukken bij elkaar die ik over het boek kon vinden. Ik nam aan dat iemand voor mij wel de moeite had genomen om uit te zoeken wat precies de handeling in deze korte roman behelsde. In een negatieve recensie die kort na publicatie van het boek verscheen, schreef Jaap Goedegebuure: ‘Waar het eigenlijke verhaal om draait is in weinige woorden samen te vatten.’ Goed nieuws, dacht de vmbo-leerling in mij, maar Goedegebuure kwam ook niet verder dan de oppervlakkige weergave van een deel van de gebeurtenissen. Ik durf wel toe te geven dat het begrijpen van dit boek een van de hardste noten is geweest die ik in mijn lezersleven heb gekraakt en dat ik daarbij weinig heb gehad aan de bevindingen van Goedegebuure en de andere recensenten die zich in 1983 een oordeel over het boek vormden. Ik besloot de brieven van Mozart aan zijn nichtje te laten varen en me te wijden aan een beter begrip van Het nichtje van Mozart. | |
[pagina 54]
| |
IIHet nichtje van Mozart gaat niet over het nichtje van Mozart, al komt ze erin voor. De roman gaat over een anonieme Nederlandse schrijver die onderweg naar Wenen is om een boek over Freud te schrijven. De schrijver doet Salzburg aan omdat daar zijn uitgever R. gevestigd is, die bezig is het debuut van de schrijver, Wolfgangs tweede dood, in het Duits te laten vertalen. Hij komt te laat in zijn hotel in Salzburg aan en krijgt daardoor niet de kamer die hij gereserveerd had. De vrouw die zijn oorspronkelijke kamer gekregen heeft, ontmoet hij in de eetzaal. Deze Lotte geeft de schrijver een manuscript dat geschreven is door dr. Wolf Steiner, familie van haar. Het gaat over zijn loopbaan als archivaris bij het Mozarteum. Dit manuscript vormt het eerste deel van de roman; het verhaal waarin de schrijver verslag doet van zijn tijd in Salzburg en zijn ontmoeting met Lotte is het tweede deel; het derde deel is een brief van Lotte aan de schrijver en het geheel wordt afgerond met een nawoord van de schrijver. In het eerste deel vertelt Steiner over de verwikkelingen die leidden tot zijn ontslag. Steiner is getrouwd met Rhea. Daarnaast heeft hij een relatie met haar tweelingzus Thea, die getrouwd is met de uitgever R. Thea heeft ook omgang met een collega van Steiner, Schorn, de conservator van het Mozarteum. Het enige wat R. zijn vrouw niet toestaat, is haar verhouding met zijn jongere broer. Om te voorkomen dat Thea op de avond van 16 oktober 1944 met zijn broer op stap gaat, begeleidt hij zijn echtgenote naar het Mozarteum. Daar zal Steiner een lezing geven. Een bombardement op de binnenstad zorgt ervoor dat die lezing onuitgesproken blijft. Het historische pand raakt zwaar beschadigd. Er vallen doden, onder wie Thea en haar man, maar ook Weber, de beheerder van het huis. De enige aanwezigen die het overleven zijn diens vrouw en dochtertje Luise. Steiner en Rhea nemen de zorg op zich van hun nichtje Lotte. Als Rhea overlijdt, zorgt Steiner alleen voor haar. Later duikt Luise Weber op, als zij brieven van Mozart in het Mozarteum wil bestuderen. Dankzij haar aanwezigheid overtreedt Steiner de regels en wordt hij ontslagen. Steiner overlijdt kort voor hij zijn huis moet verlaten tijdens het schrijven van zijn herinneringen (laatste woorden: ‘verleid en verra’) - zijn bedoeling was het geschrevene uiteindelijk te vernietigen. | |
IIIWie was dat nichtje van Mozart waar het boek naar vernoemd werd? Maria Anna Thekla Mozart (1758-1841), Bäsle genoemd, wat ‘nichtje’ in het Oostenrijks betekent, was de dochter van de broer van Mozarts vader Leopold. In Van Maanens boek wordt gesuggereerd dat ze de vrucht is van de verboden omgang van vader Leopold Mozart met zijn schoonzus. Als Mozart in 1777 met zijn moeder op reis gaat, stoppen ze in Augsburg bij de broer van haar man. Mozart is 21 en schrijft meteen aan zijn vader hoe zijn twee jaar jongere nichtje, dat hij kent van eerdere reizen, hem plotseling is gaan bevallen. Zijn vader vindt het maar niets en schrijft dat het nichtje ‘te veel met papen’ omgaat, maar Mozarts moeder schijnt Mozarts omgang met haar niet te hebben afgekeurd. Meer dan een week verkeren neef en nicht in elkaars nabijheid. Het meest voor de hand liggende ‘bewijs’ voor de seksuele relatie van Mozart en zijn nichtje staat te lezen in de brieven die hij haar stuurde: hij vraagt haar of zij nog van hem houdt; hij verklaart dat hij zijn broek alleen uitdoet om te slapen; hij zweert haar trouw te blijven - hier moet geen vriendschap in het geding zijn, hier gaat het over trouw, seksuele trouw. Toen de roman van Van Maanen in 1983 verscheen, was de relatie tussen Mozart en zijn nichtje al decennia bekend, maar niet bij de Nederlandse literaire kritiek. Recensenten die over Het nichtje van Mozart oordeelden, leken te denken dat die relatie in het boek werd blootgelegd. | |
[pagina 55]
| |
Atte Jongstra: ‘Centraal [...] staat de vraag of Mozart wel of niet de liefde met zijn nichtje heeft bedreven’; Alfred Kossmann: ‘Zijn de twee met elkaar naar bed gegaan in 1777?’; Jaap Goedegebuure: ‘in hoge mate gepreoccupeerd door de geheimzinnige, incestueus aandoende relatie tussen de jonge componist en zijn nichtje’; Gerrit Jan Zwier: ‘een nieuwe interpretatie [...] die geen twijfel laat bestaan over de daadwerkelijke seksuele omgang tussen neef en nicht’; Cyrille Offermans: ‘Waarom is Steiner zo in die banale affaire geïnteresseerd?’ Het onderzoek van Luise Weber naar de Bäslebrieven brengt Steiner terug op het spoor van zijn eigen theorie, die hij had vergeten na het bombardement. Steiner zou op 16 oktober 1944 een lezing geven over het verblijf van Bäsle in Salzburg in 1779. Steiner vermeldt niet dat de liefde van Mozart voor zijn nichtje bekoeld was toen hij verliefd werd op de zangeres Aloisia Weber (zijn latere schoonzus). Zij wees hem af en Mozart liet zich troosten door Bäsle. Hij nam haar mee naar huis. Twee jaar eerder was hij met zijn moeder vertrokken en nu keerde hij onder zijn vaders dak terug met zijn nichtje en liet zich door haar (volgens Steiner misschien zijn halfzus!) en zijn zus Nannerl troosten. Wat Steiner van plan was te gaan zeggen, brengt Luise, die het bombardement overleefde, weer in hem boven: ‘Nog even, en Luise zou Mozart een onverwerkt Oedipuscomplex aanpraten, zich baserend op wat er in de Bäsle-brieven aan gevoelens voor de overheersende papa en de zich onderschikkende moeder werd verdrongen: het nichtje als plaatsvervangende moeder, de kastenfreye stüze als bewijs van incest. Een gewaagde hypothese, niet vrij van smakeloosheid, maar wat mij verbaasde, verbijsterde zelfs, was dat ik die niet ter plaatse ontwierp maar uit mijn geheugen opdiepte en nu schaamteloos op Luise projecteerde.’ Daar staat het (wie goed leest vindt het op twee andere plekken in de roman) en iedereen leest eroverheen: Mozart deed het volgens Steiner met zijn moeder. | |
IVIn een stuk dat Anthony Mertens in 2000 schreef voor Raster, in het kader van de ‘schaduwbibliotheek’ merkt hij op: ‘Wie al de rijmen, analogieën, kruisverwijzingen, allusies als de sporen van een geheim volgt, wordt om de tuin geleid.’ Blijkbaar heeft Mertens de moeite genomen om al die ‘sporen’ na te zoeken, want hoe kan hij die conclusie anders trekken? Al vindt hij het boek de moeite waard, zijn lof komt op hetzelfde neer als de kritiek van Goedegebuure: ‘een moeizaam gewrocht staketsel, dat weinig om het lijf heeft.’ We nemen de proef op de som en volgen één detail, een passage uit het begin van het boek, van de tweede bladzijde, waarop W.H. Auden ter sprake komt. In geen van de stukken die ik over Het nichtje van Mozart las, wordt de dichter genoemd. Steiner vertelt dat hij een collega uit Oxford verwacht, Partridge geheten. Deze wil na zijn bezoek aan Salzburg ook een bezoek brengen aan W.H. Auden, die een cottage bewoond in het nabij Wenen gelegen Kirchstetten. Het bezoek van Partridge is voor Steiner aanleiding stil te staan bij de dood van Audens huishoudster, Frau Emma Milchmann: ‘Frau Emma is alweer dood, ik citeer de beginregels van een elegie die Auden aan haar nagedachtenis wijdde: Child of the Old World / in which to serve a master / was never thought ignoble.’ De regels zijn inderdaad afkomstig uit die Elegy, maar het zijn niet de beginregels, het zijn regels uit het midden van het lange, anekdotische gedicht. Onder de titel schreef Auden: ‘In Memoriam Emma Eiermann, ob. November 4th, 1967’. Nu we weten dat ze in het echt Eiermann heette en niet Milchmann, wordt duidelijk dat Van Maanen zich soms grapjes veroorloofd die weinigen meekrijgen: ‘of Partridge er zijn ei nog kwijt is geraakt weet ik niet’. Iets verder citeert Van Maanen nog een regel uit een veel bekender gedicht van Auden: ‘love has no ending’. Wat heeft liefde ermee te maken? Steiner | |
[pagina 56]
| |
zegt: ‘Poëzie is gedrukte kwijl’. In dat gedicht (‘As I Walked Out One Evening’) wordt een lyrische verliefde, die denkt dat liefde eeuwig is, door de klokken van de stad op de tijdelijkheid van alles gewezen. Terug naar de Elegy, want hoe luiden de beginregels wel? ‘Liebe Frau Emma, / na was hast Du denn gemacht? You who always made / such conscience of our comfort, / oh, how could you go and die’. Zouden dat de regels zijn die Steiner wilde citeren? Steiner meldt ook nog dat Frau Emma de moeder is van Lisa Milchmann, vriendin van Lotte en nichtje van Luise. Frau Emma, zo lezen we bij Auden in een zinnetje dat in het gedicht tussen haakjes staat, woont samen met haar broer Josef: ‘(siblings can live in a bond / as close as wedlock)’. Is Lisa dan het kind van een broer en zus? Of komt ze van de melkboer? In ieder geval trouwt deze dochter van de huishoudster van Auden met een assistent van Steiner, die Quant heet. In Audens enorme gedicht The Age of Anxiety, geschreven tijdens de laatste oorlogsjaren (terwijl Salzburg werd gebombardeerd, zou ik haast willen zeggen) heet een van de vier personages ook zo. Deze Quant vraagt zijn dronken spiegelbeeld ‘tell me / The lie of my lifetime’ en beschrijft zichzelf later als ‘a dying man dreaming of a daughter-wife’. Auden zit ook in het boek verstopt. Thomas Mann wordt in het boek genoemd, met name Lotte in Weimar. Over Lotte hoeven we het nu niet te hebben (hoewel, probeerde Mann niet een historische figuur die er in de literatuur slecht af was gekomen te rehabiliteren?), maar Weimar? Na zijn studie in Oxford woonde W.H. Auden negen maanden in de Weimar-Republiek. Bij Mann gaat het natuurlijk om een ander Weimar, namelijk dat ten tijde van Goethes Werther (in het Engels mede vertaald door Auden). En toch, zeven jaar na zijn verblijf, in 1935, trouwde de homoseksuele Auden met de dochter van Thomas Mann, Erika Mann, zodat zij met een Brits paspoort aan de nazi's in Duitsland kon ontsnappen. Over oren (een favoriet onderwerp van Steiner, en van Van Maanen, als erin gefluisterd wordt) schreef Auden ook een gedicht, ‘At the Party’. Het gaat over het ongerijmde onritmische geklets op een feest dat als het wordt ontcijferd ‘messages of woe’ blijkt te omvatten (cursivering van de dichter: ‘You cannot read me like an open book. (...) Will no one listen to my little song? (...) but each ear / Is listening to its hearing, so none hear.)’ Elk oor luistert naar zijn gehoor, dus niemand hoort. Het open boek dat we niet kunnen lezen, kennen we ook, want daar begint Het nichtje van Mozart mee: ‘Ze sloeg haar benen open als een boek, en ik weet nog dat ik dacht, goed kijken Steiner, lees wat er staat, maar mijn ogen waren toen al zo slecht en ik was ook niet vertrouwd met wat de levende literatuur wordt genoemd.’ En Lotte verwijt de schrijver dat hij met gesloten ogen een open boek heeft gelezen, nadat hij haar blijkbaar heeft gemeld dat hij het manuscript van Steiner heeft gelezen ‘alsof ik met open ogen een gesloten boek heb gelezen’. Auden is alomtegenwoordig in het boek. Met heel veel onderwerpen die in het boek ter sprake komen is hij in verband te brengen en dat lukt je echt niet met willekeurig welke Engelse twintigste-eeuwse auteur: Auden vertaalde het libretto van Die Zauberflöte, schreef een monoloog over die opera en zijn maker (‘Indulged in toilet-humor with his cousin’), vertaalde de Edda en stelde een bloemlezing uit de Griekse literatuur samen waarin hij een vertaling van de complete Oresteía van Aeschylus opnam. We zullen Auden hieronder nog vaker tegenkomen, maar over deze en de vele andere motieven zal ik nu zwijgen. | |
VIn een boek waar alles in verstopt wordt, springen de namen van de hoofdfiguren erg in het oog. Inkoppertjes voor de vmbo-leerling zijn het: Wolf | |
[pagina 57]
| |
Steiner = Wolfgang Amadeus Mozart; Lotte = Bäsle; Luise Weber = Aloisia Weber. Critici hanteren dit schema zonder enig voorbehoud, met uitzondering van Mertens. Waarom zou Van Maanen die namen zo opzichtig laten verwijzen? Steiner schrijft over Mozart: ‘een groot componist, met wie ook niemand mij ooit zou vereenzelvigen’ - behalve dan de Nederlandse kritiek. Lotte wijst de schrijver op de overeenkomst tussen Luise Weber en Aloisia Weber. Wil Van Maanen soms graag dat wij denken dat die namen ondubbelzinnig verwijzen om zijn ware bedoelingen te maskeren? Wolf Steiner lijkt mij eerder Wolfgang Hildesheimer, die in 1977 een baanbrekende biografie over Mozart schreef. De opvattingen van Steiner en Hildesheimer vertonen opvallende overeenkomsten. Neem Mozarts Sonate KV 310, waarmee de roman eindigt. Volgens Steiner drukt de sonate ‘de aanvaarding van het alleenzijn’ uit en niet ‘het verdriet om zijn moeders dood’ dat er doorgaans in gehoord wordt. Het is een gedachte die Steiner leent van Hildesheimer. We weten dat Mozart die sonate schreef in Parijs, kort nadat zijn moeder overleed en dat heeft volgens Hildesheimer eerdere biografen de vraag doen stellen: wat is er gebeurd? ‘Het is de fundamentele vraag, die het biografische misverstand beter dan welke andere ook blootlegt: de mening dat er iets gebeurd moet zijn, een ervaring opgedaan moet zijn, die zo diep en nu net zo zodanig doorwerkt, zo precies doel getroffen heeft, dat die, een vastliggend programma ontwrichtend, het werk een nieuwe richting in doet slaan, er een nieuwe dimensie aan toevoegt, op grond waarvan de kunstenaar vanaf dat ogenblik niet meer dezelfde is.’ Hildesheimer schetst vervolgens spottend het beeld van een door verdriet bevangen Mozart die achter het klavier plaatsneemt en zijn emoties de vrije loop laat. Zo is het niet: ‘Mozart spreekt met zichzelf in zijn onverklaarbare taal.’ Daar heb je Mozarts innere Sprache, het boek van Luise Weber dat aan het eind van Het nichtje van Mozart wordt gepresenteerd en ter gelegenheid waarvan zij KV 310 zal spelen. Volgens Mendelssohn (aangehaald door Hildesheimer) hebben noten ‘een minstens even omlijnde betekenis als woorden, hoewel ze daarin niet te vertalen zijn’. Dat is dus de geheimtaal die de componist ter beschikking staat: hij schrijft zijn verhaal op in noten en niemand die het verstaan kan, die een poging doet er een betekenis, of erger nog: een bekentenis uit te halen - het zal Steiner als muziek in de oren klinken. | |
VIMertens citeert een veelzeggend zinnetje uit het begin van Het nichtje van Mozart: ‘Het uiterlijk verraadt het innerlijk.’ Hij wijst erop dat deze zin ambigu is. Bij Hildesheimer lezen we echter hoe het zit. Hij vertelt namelijk dat hij in handschriften van Mozart op zoek is gegaan naar sporen van ‘spontane emoties’. Mozart, die getroffen is door iets dat hem overkwam en daar muziek van maakte. Hildesheimer vindt nergens iets, ook niet in een Adagio voor klavier (KV 540) in de voor Mozart zeer zeldzame toonsoort b-mineur. De grote Mozartkenner H.C. Robbins Landon schreef erover: ‘een van de getuigen van Mozarts depressie van 1788 (...) Niets is er verder bekend over het ontstaan van dit sombere Adagio - waarom en voor wie werd het geschreven?’ Van die depressie vindt Hildesheimer geen spoor in de partituur: ‘het handschrift [levert] het bewijs dat de daad van het neerschrijven een louter technische aangelegenheid was, het produkt van wellicht niet meer dan een half uur scherpe, maar ontspannen concentratie, waarin het vooral op duidelijkheid en leesbaarheid aankwam: een wonderbaarlijk robuust en daarbij levendig notenbeeld, zonder ook maar de allerkleinste correctie, ook dit is een kalligrafisch meesterwerk. Ook hier dus: niets verraden.’ Verraden, dat is het woord dat Steiner met de dood moet bekopen. | |
[pagina 58]
| |
Mertens zegt: ‘Deze titel [Mozarts innere Sprache, BN], die op de laatste bladzijden van Van Maanens boek terloops opduikt, is de sleutel naar de ongeschreven tekst die de roman in zijn geheel wil blootleggen. De hele geschiedenis die verteld wordt is een rookgordijn, de reeks naar elkaar verwijzende motieven vermenigvuldigen de mogelijke interpretaties. Maar ze lijken maar één ding te zeggen: hou op met interpreteren.’ Dat doet denken aan wat Hildesheimer zegt op de eerste pagina van zijn biografie: ‘eeuwig tot mislukking gedoemd is: de poging (...) om de buitengewone kracht van iemands werk over te brengen, tot het eigene en unieke van die kracht door middel van interpretatie door te dringen, haar geheim te doorgronden.’ Het verschil tussen het leven van Mozart, zijn werk en zijn biografie en Het nichtje van Mozart is echter dat het bij het laatste om een roman gaat - we analyseren dus twee verschillende grootheden. Mertens idee zou kloppen als hij een poging had gedaan om in het leven, de biografie van Van Maanen een aanleiding te zoeken voor het schrijven van Het nichtje van Mozart. Van Maanen is toen dat en dat overkomen en daar was hij zo door getroffen dat hij zijn pen pakte om deze roman te schrijven. Dat is het soort interpretaties dat ons niets dichter bij het wezen van de kunst brengt. Daar gaat het dan ook niet om als je probeert uit te vinden wat een schrijver precies vertelt. Onderzoeken waar een boek over gaat, wat het kan betekenen, wat erin verstopt zit, wat het verborgen houdt of moeizaam prijsgeeft - dat lijkt me het wezen van de literatuurwetenschap. Geen onbegonnen werk, zoals Mertens lijkt te denken, al is er bij dit boek van Van Maanen geen beginnen aan. ‘Mijn volgende boek zal, net als de muziek, over niets gaan. Een mededeling, geen bekentenis,’ schreef Van Maanen over het boek dat hij na Het nichtje van Mozart wilde schrijven. Daar moeten we ons niets van aantrekken: wie een boek dat over niets gaat wil schrijven, doet er goed aan niets te schrijven. En dan nog iets: wie niets te verbergen heeft, hoeft niet te zeggen dat hij niets te verbergen heeft. | |
VIIWanneer Steiner en Lotte ruzie krijgen over haar omgang met een Turk - die later goudsmid wordt (in de eerste druk heet hij nog Erdogan, in de herdruk Met het hand op het hart Kemal) - en hij haar uitmaakt voor ‘slet’ en haar verwijt dat ze haar moeder achterna gaat, schrijft Lotte hem dat niet deze ruzie haar heeft doen besluiten zijn huis te verlaten en hem pas weer te zien als hij dood is: ‘Het is niet het scheldwoord dat het hem heeft gedaan, niet eens ook de onverwachte uitval naar mijn moeder, maar de bevuiling van mijn gevoelens voor iemand anders.’ Iemand anders, dat doet denken aan het gesprek dat Lotte en Steiner een dag voor de ruzie hadden in een restaurant (Steiner heeft ons er al op gewezen dat de emoties bij Lotte meestal pas een dag later komen) - een gedeelte dat Lotte nota bene uit het manuscript van Steiner licht om het in haar brief aan de schrijver te citeren: ‘Weet je wel wat liefde is? vroeg ze, terwijl ze haar gezicht weer naar me toekeerde. Ze leek zo op haar moeder dat ik ervan in verwarring raakte. Dat heeft iemand anders me al eens gevraagd, zei ik, maar die is dood. Ze vroeg niet wie of wat, en ik weet nu nog niet of ik iets zou hebben prijsgegeven.’ Dat was blijkbaar niet nodig, want Lotte wist wie deze ‘iemand anders’ moest zijn. Natuurlijk kan het om iemand gaan die wij als lezers van de roman niet kennen, maar Van Maanen is niet de man voor een naamloze deus ex machina. Weet je wel wat liefde is? Het is een vraag die alleen wordt gesteld door iemand die houdt van degene die moet antwoorden. Het is een vraag die alleen wordt gesteld door iemand die twijfelt aan de liefde van de ander. Het moet haar stiefmoeder Rhea zijn geweest, de onvruchtbare vrouw van Steiner. Zij werd na de dood van haar zuster door Frau Emma, de huishoudster van Auden en een jeugdvriendin van de | |
[pagina 59]
| |
tweelingzussen, ingelicht over het losbandige gedrag van haar zus. Volgens Lotte heeft Rhea haar man nooit aangesproken op zijn omgang met Thea. Dat zullen we liefde noemen. Steiner zegt dat Thea voor Lotte meer een ‘gouvernante’ was dan een moeder, maar of Lotte dat net zo heeft ervaren, schrijft zij niet. In ieder geval zal het Thea zijn geweest die Steiner heeft gevraagd of hij wel wist wat liefde is - en ook zij zal geen antwoord hebben gekregen van Steiner. Hij plaatst Lotte op één lijn met een vrouw van wie hij niet hield, de vrouw die het evenbeeld was van haar moeder en van wie ze misschien meer hield dan Steiner kon bevroeden. Dat moet haar zoveel pijn hebben gedaan dat ze hem nooit meer wilde zien. | |
VIIIZinloos is het niet om de aanwijzingen in het boek te volgen, want al zijn het losse eindjes en vind je misschien nooit de draad van Ariadne die je uit de doolhof leidt, je trekt op zijn minst haren uit het hoofd van de schrijver en dichterbij zijn brein kun je niet komen. Je eindigt iedere dag met een moedeloos bureau vol boeken, waaronder dat dunne boekje van Van Maanen verdwijnt. Volgens Goedegebuure laat ‘waar het eigenlijke verhaal om draait’ zich in ‘weinige woorden’ samenvatten. Ik vrees dat er meer woorden nodig zijn om Het nichtje van Mozart samen te vatten dan Van Maanen gebruikte om het te schrijven. Een oude timmermansgrap luidt (die zullen ze op het vmbo ook wel kennen): Hoe maak je een gat? Je neemt een plank, daar boor je een gat in. Dan verbrand je de plank en houd je het gat over. Zuig de rook uit de lucht, koel de vlammen, duw de vonken terug, schraap de as van de aarde en hoop de plank rond het gat dat Van Maanen boorde weer heel te maken. |
|