‘Hoe wilt u geknipt worden?’ Een van de aantrekkelijke kapsters schoot hem aan. ‘Ik ben Sophie.’
Hij liep gehoorzaam achter haar aan. Vanuit de stoel die zij hem aanbood kon hij via de spiegels de rest van de zaak overzien. Zij sprak hem opnieuw aan, en zocht oogcontact via de spiegels.
‘Je kijkt mij in de spiegel aan,’ zei de man. ‘Dat vind ik interessant. Waar kom je vandaan?’
‘Vertel me nu eerst maar eens hoe u uw haar geknipt wilt hebben.’
‘Wat vind jij? Hoe zal ik het laten knippen?’
‘Ja, ik weet niet...’
‘Knip me maar zoals ik eruit zou moeten zien als wij samen op de foto zouden moeten.’ Sophie nam hem zorgvuldig op in de spiegel en ging toen met kammen en scharen aan de slag.
‘Knip je je vader ook?’ vroeg de man.
‘Hoezo?’
‘Ben jij een dochter die het haar van haar vader knipt?’
‘Ja,’ zei Sophie, terwijl ze de blik van de man in de spiegel probeerde te negeren door nadrukkelijk te staren naar de haarlok die ze tussen haar vingers vasthield.
‘Komt je vader uit Beverwijk?’
‘Mijn vader is geboren in Amsterdam, maar opgegroeid in Beverwijk.’
‘Dan moet ik hem wel kennen,’ zei de man.
Op de brug bij de Hoogovens zette de man zijn fiets aan de kant. Hij ging midden op straat staan en begon het verkeer te regelen. Ofschoon hij geen uniform droeg, gehoorzaamden de automobilisten hem. Een enkeling claxonneerde toen hij hem gebood te wachten om een stoet fietsers en bromfietsers voorrang te verlenen.
Een motoragent maande hem op te houden. ‘Ik had toch al het gevoel dat ik te laat was,’ zei de man. ‘Hij is hier al geweest. Hij heeft niet op mij gewacht en is vertrokken met onbekende bestemming, omdat dit een onveilig kruispunt is. Ik probeerde daar nog wat aan te doen...’
‘Gaat u nu maar,’ zei de agent.
‘Is dat een teken?’
‘Ja, dat is een teken.’
De man sprong op zijn fiets en reed de Creutzberglaan in.
‘Hier zijn de geheime wapens opgeslagen onder de grond. Hier was de razzia op 16 april. In mijn eigen huis opgepakt, voor de ogen van mijn kinderen weggevoerd. Ze wilden mee. Ik zie ze nog staan met de kom goudvissen in hun handen. Maar zijn naam heb ik nooit genoemd; hem hebben ze niet opgepakt, nooit kunnen vin-