| |
| |
| |
Christiaan Weijts
De taakgestrafte, een epiloog
‘Kom verder, wil je kóffie?’
Met die woorden begroette de gepensioneerde vrijwilliger elke taakgestrafte, die schuchter de vergaderruimte van de sportvereniging binnenkwam, gelegen aan het eind van een smalle gang langs een gymzaal. Het rook er naar verf, koffie die te lang op warmhoudplaatjes had gestaan, schoonmaakmiddelen, sigaren en zweet. Stapelstoelen keken in acht rijen naar het bureau waaraan rechts van de vrijwilliger, die zich Remmerling noemde, een dame van de reclassering zat. Een nogal dikke dame, maar corpulentie was bij vrouwen in deze sectoren eerder regel dan uitzondering, had hij in de aanloop naar zijn proces al gemerkt.
‘Dat lijkt mij een groot genoegen.’
Hij had het zonder ondertoon van cynisme willen zeggen, maar toen hij zijn lotgenoten bij binnenkomst had zien zitten - tatoeages, trainingspakken, bruine huiden - had hij onmiddellijk de drang gevoeld zich te distantiëren.
Remmerling schonk een plastic bekertje vol en keek hartelijk en geamuseerd, alsof ze hier bijeen waren voor de genoeglijke voorstelling die de opstelling van de stoelen deed vermoeden. De reclasseringsvrouw had een gemene blik in haar ogen. Je zag dat het leven haar lelijk toegetakeld moest hebben.
Hij schudde hun handen, liet ze beurtelings hun namen zeggen, die hij beantwoordde met een afgemeten ‘Sebastiaan Steijn. Hoe maakt u het?’
Vervolgens draaide hij zich om. Het eerste treffen van de taakgestraften. In splinters van seconden taxeerden blikken fysieke krachten, maatschappelijke functies en vermoede delicten.
Hij nam plaats op een grotere draaibare stoel, die rechtstreeks van het grofvuil geplukt leek. Op de gang klonk het gekrijs van een baby. Een Surinaamse vrouw stapte binnen, geëscorteerd door twee kleuters en met een zuigeling in een doek tegen haar borsten, waaruit ze deze dadelijk ter plekke zou gaan voeden.
‘Kom verder, wil je kóffie?’
Toen alle taakgestraften hun posities hadden ingenomen begon Remmerling zijn inleidende praatje. Het had iets weg van een briefing voor een geheime missie. Geheim was de operatie inderdaad. Onder geen beding mochten de taakgestraften
| |
| |
tegen bezoekers de ware reden van hun aanwezigheid kenbaar maken.
‘Als mensen ernaar vragen, zeggen jullie dat jullie hier als vrijwilliger werken,’ gebood de reclasseringsvrouw. ‘Dat is ook in jullie eigen belang.’
Andersom wilde Remmerling van niemand weten wat hij op zijn kerfstok had. ‘We doen allemaal weleens iets dat niet mag,’ relativeerde hij, ‘en als ik zelf voor alle keren dat ik onder invloed gereden heb bekeurd zou zijn, dan had ik nu geen rijbewijs meer.’ De reclasseringsvrouw gaf geen sjoege, en schikte haar papieren. ‘Ik zou het zo kunnen opzoeken, maar ik wil niet weten waarom jullie hier zijn. We hebben maar twee voorwaarden gesteld bij de reclassering, namelijk dat we “a” geen dieven nemen, want alle spullen liggen hier open en bloot in de schuren, en hierachter is nog een kamer met dure apparatuur, en “b” niks met seks, want er lopen hier ook kinderen rond, en op de tennisbanen komen nogal wat jongedames.’
Schichtige blikken schoten langs elkaar. Iedereen wilde ingedeeld worden op die tennisbanen. Zelf voelde Sebastiaan ook een zenuwscheut door zijn onderbuik gaan. Gedurende de rest van de briefing dommelde hij af en toe weg bij een visioen waarin hij zichzelf plantsoenen zag schoffelen met uitzicht op witter-dan-witte rokjes, begeleid door een duet van korte hese kreunen bij elke mep met het racket.
‘En tot besluit, voor wie daar behoefte aan heeft: we hébben hier beneden een gebedsruimte.’
De jongens gniffelden. Op afroep moest elke taakgestrafte vervolgens naar voren komen, om het urenrooster in te vullen en de mogelijke werkzaamheden langs te lopen. Veel stratenmakers, schilders en andersoortig klusjesvolk diende zich aan.
‘Schitterend,’ vond Remmerling, handenwrijvend. ‘Laatst hadden we iemand die laminaat kon leggen. Heeft boven alle vloeren gedaan.’ De taakgestraften waren onmisbaar. ‘Zonder deze boefjes waren we allang failliet geweest,’ zou hij hem later toevertrouwen.
Drie drankjes kregen de taakgestraften namens de vereniging aangeboden, ontdekte hij toen hij zich een paar weken later meldde voor zijn eerste strafdag. Deze werden genuttigd in een achterzaaltje naast de kantine, waar twee tafels met asbakken stonden. De muur was gevuld met een luchtfoto van het sportcomplex in vervlogen tijden. Het raam zag uit op de weg naar de golfbanen, waar Wassenaarse ouderen hun golfwagentjes voorttrokken. Soms hadden ze kinderen of kleinkinderen bij zich. ‘Dat wordt later dan je advocaat,’ mompelde iemand.
Het enige wat al deze jongens bond, was dat ze ergens in de afgelopen anderhalf jaar met justitie in aanraking waren gekomen. Op deze eerste werkdag kwamen de
| |
| |
gepleegde delicten niet aan de orde, al werd er driftig gespeculeerd in de splintergroepjes waarin de taakgestraften werden onderverdeeld.
Zelf werd hij ingedeeld bij een magere man van rond de veertig, Paul, die hem onder het schoffelen wist te vertellen dat dit beter was dan ‘binnen zijn’. Hij liep mank, en bleef nu en dan op één been staan, leunend op de schoffel, shagje in de mondhoek. Toen er geen onkruid meer te wieden viel, instrueerde Remmerling ze de vuilnisbakken te gaan legen, wat gebeurde met een tractor plus aanhangwagen. Paul kreeg duidelijk een kinderlijke opleving bij het besturen van de tractor, en liet niet na de andere taakgestraften bij het passeren te begroeten met wat stevige claxonstoten. Anderhalf uur voor de ingeplande eindtijd was het karwei geklaard.
‘Ga rustig naar huis, mannen,’ zei Remmerling, en liet ze hun urenlijstjes ondertekenen, waar de resterende tijd stilzwijgend bijgeschreven was. ‘Bedánkt voor jullie inspanning.’ Opgestoken duim. ‘Bedánkt, mannen!’
‘Die Remmerling is wel een goeie gast,’ zei Paul bij de uitgang, op een toon alsof hij justitie nu even mooi tuk had gehad. Hij stapte in een kleine Audi. Sebastiaan sprong op zijn fiets. De ander toeterde driemaal staccato bij het passeren. Hij hief zijn arm op als groet. In drie kwartier kon hij thuis zijn, maar het was zonnig, en het strand vlakbij.
De helling vlak voor Wassenaarse Slag, met het uitzicht dat een talentvolle bom in de Tweede Wereldoorlog in het landschap had geslagen, kon hij sinds kort niet meer op fietsen zonder aan Boudewijn Büch en Theo van Gogh te denken, die elkaar op deze plek eens voor televisie hadden geïnterviewd. Bij hun beider overlijden was het interview herhaald. Hij zette kracht om de helling te kunnen nemen, staand op de pedalen.
Hij was geneigd het als een teken op te vatten dat hij zijn louteringsberg moest beklimmen in hetzelfde gebied als waar hij jarenlang met zijn eerste vriendinnetje kwam wandelen. Hij fietste elke ochtend via de vertrouwde route naar zijn strafkamp: langs het water naar Voorschoten, langs het dorp, onder het spoor door, over de lange laan met weilanden en bossen naar Wassenaar. Alsof er iets was dat hem verteld moest worden en dat niet anders kon gebeuren dan in deze onbeholpen vorm.
Ergens in deze duinen was het, dat zij in de late herfst, tussen de grotendeels ontklede bomen, stilhield voor een eikenboom waar nog één enkel blad aan bungelde, op mondhoogte. Ze begon ertegenaan te blazen en na een kortstondige doodstrijd liet het blad los, maakte een sierlijke pirouette en landde op de grond, vlak voor haar groene schoentjes. ‘Nu komt er geen storm meer,’ verklaarde ze voldaan.
| |
| |
Storm had namelijk maar één functie: de bladeren van de bomen blazen. En als zij nu zelf de bladeren er alvast afblies, hoefde er geen storm meer aan te pas te komen. De blaaswerkzaamheden liet zij gepaard gaan met een lied dat hij haar nog kon horen zingen: ‘Het is herfst, blaadjes van de bomen, 't is herfst...’
Kinderen waren ze, maar aardige kinderen, al dacht hij dat zelf. In diezelfde tijd had zij ergens in het door prikkeldraad tot verboden gebied verklaarde gedeelte bij een groepje boomstronken, waarvan er één hol was, een wensput ingericht. Voorwaarde tot het in vervulling gaan van de wens was dat je een muntje uit je geboortejaar in de holle stronk liet vallen.
Het moest hier ergens zijn, wist hij, en stapte het prikkeldraad over. Er fietsen niet veel mensen langs op dit uur. In de verte zag hij wel het groene jeepje van de natuurbeheerder die hier patrouilleerde. Werd hij dadelijk door de opzichter bij de kraag gevat dan kon dat er ook nog wel bij. Hij was nu toch een crimineel geworden. Je m'en fou, dat was de houding! Bovendien zou hij zich beroepen op oude rechten. Heilige grond, takkelijers!
Niet door haar toedoen, maar door een volgende vriendin was hij in dit strafkamp beland. Verwarrende relatie uit, lawine van telefoontjes en sms'jes, veroordeling op grond van art. 285b, dat de samenleving beschermde tegen stalking. Zo kon je het ongeveer samenvatten.
Toch had zij er indirect wel degelijk mee te maken. Te hoge idealen was hij van de liefde gaan koesteren door een al te goede eerste inwijding. Zoiets kon je niemand kwalijk nemen. Feit was wel dat hij zijn hooggespannen verwachtingen moest inwisselen voor een meer realistische kijk op de zaak. Het helmgras stond in namiddaggloed. De boomstronk vond hij nergens.
Op zijn tweede strafdag, die hij doorbracht met het wegplukken van brandnetels rond het golfterrein, bleek de ploeg aangevuld met een joviale druktemaker. Tijdens de ‘schafttijd’ - je nam hier vanzelf het proletendagritme en -jargon over - gaf hij hoog op van eerdere taakstraffen, een gevangenisverblijf en de trucs die hij daar geleerd zou hebben om geld wit te wassen. Hier gold dezelfde hiërarchie als in de gewone wereld: wie prat kon gaan op een indrukwekkend cv genoot aanzien. Ook het systeem van urenlijstjes kwam overeen met loonbriefjes van uitzendbureaus, met als enige verschil dat de uitkering bestond uit het wegwerken van een negatief deel. Aan het eind van elke dag zag je het getal dat de rechtbank bepaald had slinken, zestig uur in zijn geval (‘kruimeldief!’ riepen de anderen badinerend). Het groepje jongens waar de druktemaker mee samenwerkte - het gebied naast het hockeyveld opnieuw bestraten - noemde hem iets als ‘Kie’.
‘Maar ja...’ Triomfantelijk wentelde Kies blik rond in de groep. ‘De grote vraag is
| |
| |
natuurlijk wat we allemaal hebben uitgevreten, hè?’ Zelf was hij beloond met 112 uur - ‘met aftrek van voorarrest’ - voor het afrossen van iemand die ‘een maat lastigviel’. Stevige vuisten had hij inderdaad, nog eens versterkt met een arsenaal ringen. Het enige wat hij onaangenaam aan het hele akkefietje scheen te vinden was dat hij dna had moeten afstaan. ‘Dus als je later nog's iemand wil verkrachten, dan wordt dat lastig.’ Algemeen instemmend geknik: dat was ontegenzeggelijk waar. ‘Maar ik zeg altijd maar zo: voor een geeltje ken je neuken.’ Opnieuw geknik. Deze Kie verkondigde warempel geen onzin! Alleen Paul hield zich afzijdig, rookte zijn shag, strooide suiker in zijn koffie en keek naar buiten.
‘Waarom jij hier zit dat weet ik wel. Dat ken ik zo zien,’ richtte Kie zich tot Sebastiaan, die ervan opschrok dat hij als eerste geacht werd met zijn biecht te komen.
‘Is dat zo?’ vroeg hij. ‘Nou, doe eens een gooi...’ Vroeger, toen hij met allerlei baantjes zijn studiefinanciering moest zien aan te vullen, had hij ook geprobeerd het taaltje van zijn collega's te imiteren. Dat het nooit overtuigend klonk, zat hem altijd wat dwars.
Kie laste een pauze in, waarin hij hem onderzoekend aankeek om daarna, met de bravoure van iemand die zeker is van zijn gelijk het vonnis te plaatsen: ‘Wietplantagetje.’
Hij aarzelde. Zo'n slecht idee was dat niet. Wiettelers konden over het algemeen op grote sympathie rekenen in brede lagen van de bevolking, en het legitimeerde hem ook om zich zwijgzaam afzijdig te houden (‘die lange is altijd stoned,’ luidde het later weleens).
‘Complimenten,’ antwoordde hij, waarna het biechtrondje door ging. Onno werd op een houseparty gepakt met acht xtc-pillen op zak: 20 uur. Justus had een container in de fik gestoken waarna er twee winkelpanden afbrandden: 160 uur. Elmar, kale kop, flink wat jaren sportschool in zijn lijf, had ruzie gekregen met iemand tijdens het parkeren van zijn bestelbusje en een klap recht in iemands gezicht uitgedeeld: 135 uur. De straf viel zwaarder uit omdat de agent die hem verhoorde hem ooit nog kungfulessen had gegeven. Paul had 90 uur, en verklaarde kalm: ‘Ik heb mijn ex een paar rotschoppen verkocht.’
Juist op het moment dat de anderen wat meer details over deze zaak los wilden krijgen, kwam Ahmed de kantine binnenbenen. Ahmed was door de gemeente gestationeerd in het sportcentrum in het kader van een of ander sociaal project, en verrichtte administratieve klusjes in het kantoortje van Remmerling, wat er in de praktijk op neer kwam dat hij op twee bureaustoelen lag weg te dutten en af en toe naar de gebedsruimte sjokte om Allah te danken voor het Hollandse sociale stelsel.
Vandaag was Ahmed zichtbaar uit zijn doen. Verontwaardigd riep hij uit: ‘Halve uurtje pauze jongens! Halve úúrtje! Jullie zit hier al sinds twaalf uur. Jullie moet nu
| |
| |
werken, anders... allemaal twee uur bij!’
Op dat moment kwam Elmar tot leven, stond op - hij bleek ruim twee koppen groter te zijn - en viel uit: ‘Juh vuile kankerkut-Marokkaan, jij gaat mij godverdomme niet vertellen wat ik wel en niet moet doen begrijp je me? Nog één keer zo'n opmerking en die kutfamilie van je in Marokko krijgt die lelijke rotkop van je in de brievenbus thuisgestuurd. Heb je me begrepen? Heb je me heel goed begrepen?’
Ahmed keerde om en vertrok. ‘Mongool,’ riep Elmar nog na. Sebastiaan nam aan dat Ahmed elders versterking ging halen, maar toen het stil bleef, begreep hij dat hij zich teruggetrokken had en vredig was gaan slapen.
‘Dat zou me wat zijn,’ bromde Elmar, ‘dat een buitenlander mij gaat komen vertellen wanneer ik werken moet.’ En daarna: ‘Kom, aan de slag. Als je bezig bent gaat de tijd veel sneller dan als je hier maar zit te ouwehoeren, niet dan?’
Terwijl hij brandnetels uit de grond trok, met handschoenen weliswaar, zo spartaans waren ze in dit land niet, dacht hij aan de tekst uit het foldertje dat hij bij het aanvaarden van zijn status als taakgestrafte had mogen ontvangen:
Zowel voor de samenleving als voor de gestrafte heeft de taakstraf voordelen. De voordelen van een taakstraf zijn onder meer:
Door het werk of het programma houdt hij contact met de maatschappij en wordt zelfdiscipline van hem verwacht.
Strafdag drie. Rozen snoeien met Justus en Paul. Halverwege de eerste haag vertelde Paul de toedracht van zijn manke been.
‘Voet verbrijzeld, steekwagen eroverheen gereden tijdens het werken.’
Geen schadevergoeding van de werkgever, met wie hij nog altijd in een juridische strijd verwikkeld was. Zo goed als arbeidsongeschikt verklaard. Eigenaar van een coffeeshop geweest, in cocaïne gehandeld - vooral de rijkeren in Wassenaar waren gretige afnemers -, gepakt, gevangenisstraffen, veel relatiesores, een scheiding, gevolgd door strijd om geld en kinderen. Hij was er werkelijk beroerd aan toe.
Justus (160 uur, containerbrand) legde zijn snoeischaar neer voor een rookpauze. Gezeten in het gras vertelde hij over zijn gescheiden ouders, de talloze horecabaantjes die hij had om aan geld te komen, ‘en vooral om de opleiding voor m'n broertje te betalen’, de ruzie met een van zijn werkgevers die uitmondde in het laten afbranden van diens pand. De pech die hij had was dat beveiligingscamera's zijn revanche feilloos hadden geregistreerd. Hij was een jaar of negentien, aan alles merkte je dat hij in beginsel gemotiveerd was iets moois met zijn leven te gaan
| |
| |
doen. Het ontbrak hem alleen aan het vermogen zijn draai te vinden, zoals hij het zelf uitdrukte. Elke middag kwam een beeldschoon meisje van zijn leeftijd hem in een knalgeel autootje ophalen.
Als wietteler was Sebastiaan gewettigd er het zwijgen toe te doen. Hem zagen ze als iemand die goed werk voor de mensheid deed maar domweg een soort bedrijfstegenvaller had gehad.
‘Dat gaat er keurig uitzien heren, goedemiddag!’
Een dame liep met haar man over het golfterrein, wagentjes met clubs voortslepend.
‘Zouden ze weten waarom wij hier zijn?’ vroeg Justus.
‘Welnee,’ zei Paul, en groette de dame terug. ‘Mensen denken daar niet bij na. Mensen hebben geen enkel idee.’
Na de gezamenlijke pauze waarin het derde drankje werd genuttigd - hij koos als iedereen voor een Aquarius-sportdrankje - schudde Onno alle taakgestraften de hand. Zijn twintig uurtjes zaten er op. Terwijl de anderen naar het gereedschapshok sjokten om de spullen te halen om de werkzaamheden te hervatten, sprong hij op zijn fiets, terug de gewone wereld in.
De gestrafte heeft betere kansen op een succesvolle ‘terugkeer’ in de maatschappij.
Naarmate de strafdagen vorderden werden deze zwaarder maar korter. Vermoeidheid begon hem, die zijn carrière zodanig had ingericht dat hij gevrijwaard zou blijven van enige fysieke arbeid, parten te spelen, maar daar stond tegenover dat Remmerling steeds vroeger in de middag zijn ronde langs de taakgestraften begon te maken om te zeggen dat het wel weer welletjes was. Gratis uren verstrekte hij gretig, mogelijk als beloning voor bewezen goed gedrag. Soms riep hij alle taakgestraften bijeen om een verhandeling te houden over de relatie tussen sterrenbeelden en karakters, of over de lessen die hij in Chinese acupunctuur had gevolgd. Duidelijk was dat hij zijn taak als werkmeester opvatte als een missie om zieltjes op het rechte pad te brengen. Zoiets zag je wel vaker bij mensen die aan hun laatste levensfase waren begonnen en het gezicht van de dood zagen opdoemen. Geen van de taakgestraften nam er veel aanstoot aan. Zolang die oude gek hun uren wegstreepte vonden ze alles best.
Op ongeveer driekwart van zijn straftijd - er stonden nog twintig uren - kreeg hij de opdracht een kuil te graven, wat eindelijk een beetje begon te lijken op de klassieke strafmethoden. Een paar tegels vertoonden een natte vochtplek en het vermoeden was gerezen dat de waterleiding eronder was gesprongen. Voor de
| |
| |
zekerheid kon hij maar beter het hele gebied uitgraven, aldus Remmerling. Hij had haar sonnetten van Petrarca ge-sms't, brieven van Beethoven voorgelezen, haar voicemail volgespeeld met pianomuziek, en daarom stond hij nu een kuil te graven naast een verlaten golfbaan, waar het zachtjes was gaan regenen.
De gestrafte maakt zich nuttig voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht.
‘Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in!’
Achter hem was Kie verschenen, die een voorgedraaide joint uit een kokertje haalde en op het bankje was gaan zitten.
Hij schoof aan en reageerde met het vereiste onderonslachje.
‘Redelijk goed spul,’ zei hij, overmoedig, en hij moest nu eenmaal zijn rol als wietteler volhouden. ‘Eigen kweek?’
‘Ha, wat dacht je? Gelijk even zaken doen? Welnee. White widowtje van de Bebop.’
‘Ah, de Bebop. Ook nog aan geleverd...’
‘Ik ken nog wel een maat die je goedkoop aan spullen kan helpen, als je wat nodig hebt. Heeft zelf ook een kwekerij gehad maar is ermee gestopt. Alles doet-ie weg. Voor een habbekrats. Hier, ik heb z'n kaartje. Als je mijn naam noemt kun je hem altijd bellen. Hij ken je ook helpen met witwassen.’
Redelijk stoned vervolgde Sebastiaan zijn graafwerkzaamheden, waar hij praktisch de hele dag zoet mee was, met onderbrekingen van lunch en de drie drankjespauzes.
Er is minder kans op ‘criminele besmetting’ dan in een (jeugd) gevangenis.
Met de waterleiding bleek niets mis te zijn.
‘Nou goed. Gooi hem morgen dan maar weer dicht, en als je dat gedaan hebt kun je naar huis,’ besloot Remmerling. ‘Dan ben je klaar. Eigenlijk ben ik daar wel blij mee. Want het werk begint hier zo'n beetje op te raken. Ik heb een nieuwe ploeg nog maar even de wacht aan gezegd. Over een paar weken staat het onkruid pas weer hoog genoeg, en hebben de grasvelden weer een maaibeurt nodig.’
Taakstraffen zijn relatief snel uitvoerbaar.
| |
| |
Voor zijn laatste strafdag was hij een uur te vroeg. Aangezien er nog niemand aanwezig was, maakte hij een ommetje langs Wassenaarse Slag, dat op dit tijdstip alleen bevolkt was door strandjutters.
Ooit was hij, in dat verre maar door deze duinen bij elkaar gehouden verleden, vroeg met haar naar zee gefietst, om de zon te zien opkomen. Pas bij aankomst realiseerden ze zich tot hun beider schaamte dat ze zich voorgesteld hadden dat de zon uit de zee zou komen opdoemen in plaats van dat zij, zoals zij nu deed, boven de duinheuvels omhoog kwam.
Hij klom voorbij de brasserie op de heuvel de duinen in en ging naar het licht toe liggen, met zijn rug in het zand. Een weldadige ontspanning nam bezit van hem: het was bijna volbracht! Alleen nog maar de kuil dichtgooien, en het hele proces was voorbij. Twee weken eerder had hij al een ticket naar Venetië gekocht, als een beloning die hij zichzelf kon voorhouden om het werk dragelijk te maken. Morgen zou hij op het vliegtuig stappen, het zoveel helderder Italiaanse licht zien. Hij zou vanaf Fusina de vaporetto nemen en de gevels van de paleizen zouden op hem af komen drijven. Het leven zou kilo's lichter zijn. Hij verlangde naar cappuccino, zon, terrassen, goede bordjes pasta, glazen Spritz aan het Canal Grande.
Hij was in slaap gevallen, en wist dat hij te laat ging komen op zijn laatste strafdag. Toch had hij geen haast. Op weg naar de sportvelden zong hij, tot zijn eigen verbazing.
Little darling, it's been a long cold lonely winter
Little darling, it feels like years since it's been here
Here comes the sun, here comes the sun
and I say... it's all right
Niemand nam hem zijn late komst kwalijk. Hij dronk koffie, en pakte de schop uit het garagehok. Het hoopje zand stond nog precies op de plaats waar hij het de dag ervoor zelf had geschept.
Met ferme scheppen vulde hij het gat met deze grijze, ietwat kleiachtige materie. Toen hij de grond wilde aanstampen, zag hij wat glinsteren in het zand. Het was een roestig muntje. Toen hij het vuil eraf krabde, zag hij het portret van koningin Juliana. Aan de andere kant kwam ‘10 cent’ tevoorschijn, en daaronder... zijn geboortejaar. Hij stak het muntje in zijn achterzak.
Het afscheid. Hij ademde in, bereidde zich in het administratiehok voor op de laatste stokslagen die Remmerling ongetwijfeld als geestelijke les wilde meegeven, maar hij trof slechts Ahmed. Remmerling moest iets ophalen, en zou over een uurtje pas terug zijn. Maar het was goed: Sebastiaan kon gaan.
| |
| |
‘Nog één vraag...’ hield Ahmed hem tegen. ‘Heb ik verkeerd gehandeld, toen, met die drankjes? Toen die jongens boos werden?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Nee. Het zijn criminelen, die kun je niet serieus nemen...’ Hij wist niet wat hij verder nog moest zeggen, anders dan: ‘Ze waren Remmerling gewend. Die is iets... gemakkelijker. Misschien moet je daar een voorbeeld aan nemen.’
‘Dank je,’ zei Ahmed, en schudde hem opnieuw de hand, waarna hij besloot: ‘En nu nooit meer terugkomen, hè?’
Hij glimlachte en nam in de kantine afscheid. Nog één rondje handen: Justus, die er wel ging komen, Kie, die zijn verdere leven zou blijven sukkelen in het semicriminele, Elmar, die zijn carrière in de bouwvak zou voortzetten, en Paul, good old Paul, die hij succes wenste in zijn schadevergoedingsstrijd.
‘Het was prettig met je samen te werken,’ zei Paul.
En dat was het dan. Zijn jailbuddies waren dit. Ketting aan ketting hadden ze gestaan. Later zou hij sommigen nog tegenkomen op straat of in de kroeg. Hij maakte zijn fiets los van het slot, en begon aan de laatste klim: de duinen in.
De gestrafte gaat minder snel opnieuw de fout in na een taakstraf.
Hij dacht aan zijn opeenvolgende vriendinnen, en eindigde bij het meisje dat hem van stalking beschuldigd had. Bij zijn laatste diepzeeduik in online krantenbanken zag hij dat ze lovende kritieken kreeg voor de optredens die ze door het land heen gaf met de andere studenten van haar theateropleiding. Het was goed. Het was klaar. Opnieuw betrapte hij zichzelf erop hardop te zingen. Het leven was kilo's lichter.
Little darling, the smiles returning to the faces
Little darling, it seems like years since it's been here
Here comes the sun, here comes the sun
and I say... it's all right
De juiste boomstronk vond hij niet. Wel eentje die het had kunnen zijn.
Uit zijn achterzak haalde hij het dubbeltje tevoorschijn, wreef het even tussen duim en wijsvinger, alvorens hij het in het gat wierp.
Niemand hoeft te weten waar. Niemand hoeft te weten wat hij wenste.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
|