| |
| |
| |
Willem G. van Maanen
Een rekenwonder
Kijk, zegt Gosse, niet Marc de geletterde maar Luc Gosse die de achterlijke wordt genoemd omdat hij niet kan rekenen, kijk, en hij richt zijn wijsvinger op een onzichtbaar punt boven zijn hoofd, waar al zoveel sterren staan dat zelfs zijn geleerde broer die niet zou kunnen tellen, hij zou een schatting kunnen maken maar dat kan Luc ook, in het wilde weg maar toch, wat hem ontbreekt is inzicht in of begrip voor de vermenigvuldiging, hij kan zich daarbij niets voorstellen, wie hem zou vragen hoeveel mensen er kunnen zitten in een zaal met dertig rijen van veertig stoelen zou lang op antwoord moeten wachten omdat Luc aan het optellen is en halverwege in de war raakt zodat de vraag opnieuw moet worden gesteld, en ja, wie heeft geduld genoeg om hem in zijn gevecht met de getallen te volgen, zijn eigen broer in geen geval die in plaats van hem op de een of andere wijze aan te moedigen, door keer op keer zijn tien vingers te spreiden bijvoorbeeld of door met de vingers van de ene hand telbewegingen te maken op de andere, hem juist met grimassen van slag probeert te brengen en zich ten slotte vol overdreven gespeeld onbegrip om zoveel domheid van hem afwendt en zich hoofdschuddend verwijdert, op weg naar zijn studeervertrek voor het vergaren van in zijn ogen nuttige kennis die hij zonder enige toevoeging of fantasie aan zijn studenten zal doorgeven, waarmee hij zich onbewust achterstelt bij zijn broer die, zodra hij kijk zegt en aan het vertellen slaat, de wijsvinger geheven, een zowel voor hemzelf als voor wie luisteren wil andere wereld binnengaat waarin bomen ondersteboven groeien, wortels in de wolken, takken in de aarde, vogels in het water leven en vissen in de lucht, de mens een engel is, kortom, een paradijs zonder giftige slangen en vruchten, zonder kennis van goed en kwaad, van berekening of welke vorm van rekenen dan ook, een landschap onder een eeuwige lentelucht vol witte wolken met een zoom van zonnelicht, die, gadegeslagen, tot dromen en fantaseren
uitnodigen, en kijk, zegt Luc dan weer te midden van de zelfgemaakte kring die aan zijn lippen hangt en die hij eerder met luister zou kunnen aanspreken, want te kijken is er minder dan te horen, of zoveel dat het verwarrend wordt en het aanbeveling verdient de ogen te sluiten en zich over te geven aan Lucs woordenstroom, die zelfs de meest verstokte realist als hij niet wil ondergaan, meevoert naar een land waar
| |
| |
het onmogelijke niet alleen mogelijk is maar waarschijnlijk en in elk geval wenselijk, waar alles kan bestaan behalve de dood, want, zegt Luc, zolang we leven zijn we niet dood en zodra we dood zijn leven we niet, die twee hebben niets met elkaar van doen, en dan herinnert hij zich hoe hij aan het ziekbed zat van zijn slapende vader die, plotseling wakker geworden, vroeg: ben ik al dood?, en hij antwoordde: nee, vader, nog niet, en om hem te bewijzen dat hij leefde zijn pols pakte waarin hij geen hartslag waarnam, zodat hij tot de slotsom moest komen dat de dood bij het horen van zijn naam zich geroepen voelde toe te snellen om zich over de stervende te ontfermen, en bij die herinnering wrijft Luc zich de opwellende tranen uit de ogen, tranen van verdriet, zeker, maar ook van spijt omdat hij verzuimd had hem eindelijk de vraag te stellen of hij zijn ware vader was dan wel zich ervoor had uitgegeven, om de familie te redden van de schande dat zijn vrouw een kind wilde van haar jonge minnaar, en nu kon Luc zich wel verenigen met de opvatting dat de man niet vader wordt bij de verwekking maar pas bij de geboorte van een kind, maar hij had het met zoveel woorden willen horen van de man die voor zijn vader doorging, en bij zijn moeder kon hij evenmin te rade gaan omdat zij al jaren eerder de dood had gevonden of liever ontboden door zichzelf met haar kleine revolver door het hoofd te schieten, een wapen dat met zijn parelmoeren versiering meer op een kunstvoorwerp leek en dat zij, als het niet op haar spiegeltafel bleef liggen, met zich meenam naar bed waar ze het onder haar kussen stopte, ja, terwijl zijn vader zich te slapen legde met een half uitgelezen detective onder zijn hoofd vond zijn moeder haar rust boven een volgeladen revolver, niet in het geheim overigens maar met medeweten van wie horen wilde hoe ze zich de rovers van het lijf zou houden die haar aanzagen voor een weerloze oude vrouw, op het punt haar het schreeuwen te beletten door haar de
mond met kleefband te verzegelen, een misdaad die de verstikkingsdood tot gevolg kon hebben, en nu kon en kan Luc zich wel afvragen waarom zijn moeder zichzelf had omgebracht als ze zo duidelijk had laten blijken niet te willen worden vermoord, maar daarop heeft hij nooit een bevredigend antwoord gekregen, van zichzelf noch van zijn broer, die zijn schouders ophaalt en de stelling verdedigt dat het de mens vrijstaat over zijn leven te beschikken nadat hij het ongevraagd heeft ontvangen, een geschenk, ja, maar niet verlangd en dus, indien niet naar wens, bestemd om te worden geretourneerd en, als Luc het wil weten, hijzelf is dan wel getrouwd maar evenmin als zijn vrouw met het oogmerk zich in een tot ondergang gedoemde wereld voort te planten of, om een nog smakelozer woord te gebruiken, zich te vermenigvuldigen, ook al is die term, een bevel eerder, afkomstig van God & Zoon zelve, en anders wel van zijn plaatsvervanger die het zelf niet mag opvolgen, ha ha, en hij draait zich alweer om naar zijn stoel in de studeerkamer, maar kijk, zegt Luc weer, en nu ver- | |
| |
heugd, als ik het goed begrijp is vermenigvuldigen niet zozeer een rekenkundig als wel een godsdienstig begrip, en dan is het voor een ongelovige toch geen wonder als zijn verstand erbij stilstaat, ik vraag me zelfs af of het begrip dat anderen tonen niet geveinsd is, en of de afspraken die op grond van de vermenigvuldiging worden gemaakt wel houdbaar zijn, want veronderstel nu een echtpaar dat uit overmoed of uit een gebrek aan maatschappelijk geweten zich niet met twee maar met drie nazaten vermenigvuldigt, dan is de uitkomst, als ik het goed begrijp, twee maal drie is zes, terwijl ik in mijn onnozelheid niet verder kom dan tot twee en drie is vijf, de realiteit waaruit blijkt dat het optellen het in nauwkeurigheid wint van het vermenigvuldigen, en nu vraag ik me weer af of wat jij met al je geleerde collega's voorspelt als de naderende ondergang van de wereld niet het gevolg zou kunnen zijn
van zulke rampzalige afspraken in de reken- en stelkunde, want, om een ander voorbeeld te geven, leg me uit waarom een vader die bij de geboorte van zijn zoon dertig jaar is, dertig maal zo oud dus, op zijn veertigste nog maar vier maal zo oud is, terwijl een eenvoudige optelling leert dat het verschil in jaren hetzelfde blijft, namelijk dertig, o, ik maak me belachelijk zegt mijn geleerde broer, dertig maal nul blijft nul, dom blijft dom, nu goed, zegt Luc, ik begin opnieuw, de zoon is tien, de vader dertig, drie maal zo oud, als ik het goed heb, ik ga tien jaar verder, de zoon is dan twintig, de vader veertig, nog maar twee maal zo oud, verklaar me dat dan eens, ach broertje, zegt Marc, volgens jouw rekensysteem zouden alle huizen en bruggen en torens allang zijn ingestort, nooit verrezen zelfs, je maakt een grondfout, denk je nu werkelijk dat de formules voor het berekenen van een landing op de maan zonder de methode van vermenigvuldiging, en dat de eerste de beste timmerman, maar Luc laat hem niet uitspreken, ik heb altijd gedacht, zegt hij, dat in families bepaalde eigenschappen en bekwaamheden erfelijk zijn, en nu vraag ik me af of jij kunt verklaren waarom wij op essentiële punten zo moeten verschillen, jij die het van de aarde en zijn wetten moet hebben, ik van de wolken, realist tegenover fantast, dromer, hij zoekt nog naar andere tegenstellingen maar laat het erbij, hij hoeft geen knieval te maken, en misschien dat Marc op meer had gehoopt, want zijn antwoord lijkt eerder op een welbewuste poging de ander van zijn stuk te brengen dan hem gerust te stellen, hij steekt een sigaret op om tijd te rekken en tussen het uitblazen en volgen van de rookwolken door stelt hij zo achteloos mogelijk de tegenvraag of Luc nooit heeft getwijfeld aan het vaderschap van wie zich zijn vader noemde, en jazeker, zegt Luc, maar dat doet ieder kind wel al is het nooit geslagen, en nu gaat Marc een stap verder met het voorstel twee vaders in gedachten te nemen, de ene van
hem, Marc, de ander van zijn kleine broertje, en laten we dan eens aannemen, zegt Marc, dat de eerste, de wettige man van onze lieve moeder, de mijne is, de tweede die van jou, in overspel verwekt, dat
| |
| |
zou veel van onze verschillen in aanleg en kwaliteit verklaren, denk je niet?, en daarom kan Luc, een driftbuitje bedwingend weliswaar, alleen maar lachen, en jouw vader, zegt hij, is de hoogbegaafde geleerde terwijl de mijne op zijn best de domme arbeider is, ja, onze moeder wilde weleens wat anders, meer lichaam dan geest, en daar heb ik dan alle trekken van, maar Marc is niet onder de indruk, je hoeft niet jaloers te zijn, zegt hij, onze vaders verschillen net zo als jij en ik, maar de een is niet minder dan de ander, over moeders lichtzinnigheid valt te twisten, over haar smaak niet, haar brieven die ik me heb toegeëigend bewijzen het, bewijzen alles, kondigen ook haar dood aan, je houdt me voor ongevoelig omdat ik te veel verstand heb, maar ik wil je wel bekennen dat ik heb zitten janken toen ik ze las, hij draait zich om alsof hij zich voor zijn oude tranen schaamt, als hij ze al geschreid heeft, wat Luc betwijfelt maar hij laat het niet blijken, hij vraagt zich af waarom zijn broer hem geen inzage in die geschreven nalatenschap heeft gegeven, hij heeft zelf indertijd haar parelmoeren revolver opgeëist, haar intiemste bezit, hem door de al dementerende man die hij vader noemde betwist, die hun beiden alles betwistte maar geen recht van spreken had omdat hij niet meer handelingsbekwaam was, zijn hand omklemt het wapen dat hij altijd bij zich draagt, in de linkerzak van zijn jasje omdat hij links is, het is niet meer geladen, door de politie geleegd, ik neem aan, zegt hij, dat jouw moeder ook de mijne is, in het soort verhalen zoals jij ze opdist is de moeder altijd heilig, trouw of niet trouw, een Maria, en als ze een Magdalena is nooit schuldig, slachtoffer van de duivel die in iedere man woont, hij haalt de revolver tevoorschijn, kijk, zegt hij, richt het wapen op zijn broer en haalt de trekker over, een duidelijk hoorbare korte klik, dat is alles en genoeg om de getroffene vloekend te doen opspringen, waarbij hij ten val komt en
aan Lucs voeten op de grond ligt, blijft liggen met een gezicht alsof hij niet tot tien kan tellen, dat doet Luc voor hem in een poging hem overeind te helpen, wat hem pas bij twintig lukt en dan nog maar ten dele, neem me niet kwalijk, zegt hij, als ik kon vermenigvuldigen zou het vlugger gaan, en bij het zien van Marcs dreigende gezicht voegt hij er een verontschuldiging aan toe, die niet wordt aanvaard omdat, zegt Marc, ik je handelwijze opvat als een wens tot moord, broedermoord, maar nu gaat hij te ver, vindt Luc, halfbroedermoord zou nog te veel zijn met een wapen waarvan beiden wisten dat het ongeladen was, Marc moet er niet meer in zien dan een speelse opwelling, niet vrij misschien van gevoelens van haat of afgunst, gebruikelijk tussen naaste verwanten, laten we overgaan tot de orde van de dag, zegt hij, ik wil nog eens terugkomen op die nul die bij vermenigvuldiging een nul blijft, zoals je zei, dertig maal nul is nul, ik zou me dat kunnen voorstellen bij zoiets doods als een getal, maar in mijn voorbeeld is de nul een pasgeboren kind, niet minder levend dan de dertigjarige vader, laat ik er dan, om je mee te krijgen, een
| |
| |
Chinees kind van maken, dat bij zijn geboorte volgens de Chinese kalender al een jaar telt, mooie gedachte, vind je niet, bestaan voor je bestaan, mooier dan erna, maar van dergelijke gedachten gruwt Marc, zulke onzin is literatuur, zegt hij, geen wiskunde die nu eenmaal niet in taal kan worden uitgedrukt, dat is de fout die je maakt, die alle domkoppen maken, dat ze alfa en bèta door elkaar halen, gevoel voor verstand aanzien, vissen in troebele vijvers noem ik dat, jullie voeden je met een bedorven brij van woorden en laten het zuivere water van de mathematica staan, ja, zo is het, woorden kunnen liegen en doen het ook, cijfers niet, hij knikt voldaan en houdt zich doof voor Lucs weerwoord dat beide kunnen worden misbruikt, atoombommen maken, oorlogen ontketenen bijvoorbeeld, ik heb de eer je te groeten, zegt hij, staat op en wuift ten afscheid, de zwak verlichte straat die hij uit loopt is leeg, de lucht erboven vol sterren, niet te tellen, laat staan te vermenigvuldigen, kijk nu toch, zegt Luc als er één verschiet, noch te beschrijven.
|
|