De Revisor. Jaargang 33(2006)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Manon Uphoff (tekst) Maarten van Roozendaal (muziek) Rattenlied Otto was negen en wilde graag een hondje Om van alles aan te leren Hoe je een stok kunt apporteren En ook hoe je uit een bakje eten moet En meer van dat soort hondendingen doet Maar Otto's vader kon een hondje niet betalen Alle kelders van de huizen Zaten vol ratten en vol muizen Zo was dat vroeger in de hele stad Dus Otto kreeg geen hondje, maar een rat Zo zien de mensen Otto met zijn ratje lopen ‘Kijk, ik heb een hond gekregen’ Door de straten, door de stegen Waar het stinkt naar raap en kool Loopt Otto met zijn schat uit het riool Het is een rat, roepen de kinderen Een vieze, vuile rat Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad Maar Otto zegt, het is een hond, zijn naam is Bas Het is gewoon een heel speciaal soort hondenras Otto, diep gelukkig met zijn hondje Is hem van alles aan het leren Hoe je een stok kunt apporteren En ook hoe je uit een bakje eten moet En meer van dat soort hondendingen doet [pagina 47] [p. 47] En zie ze daar nou met z'n tweetjes lopen Langs de kerk, over de graven Bij het dok en langs de haven Naar het donkere mijngebouw Loopt Otto met zijn ratje aan een touw Dat is leuk en een verrassing voor zijn vader Die zonder morren, zonder klagen Voor een paar stuivers, alle dagen In de mijn werkt, diep onder de grond Kijk, daar heb je Otto met zijn hond Maar dat is een rat, roepen de mannen Een vieze, vuile rat Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad Welnee, zegt vader, het is een hond, zijn naam is Bas En hij is een heel speciaal soort hondenras Zo was Otto altijd samen met zijn hondje Bas heeft hem wel een keer gebeten Maar toen heeft hij het geweten Wie van hun tweeën er nou echt het baasje was En dat was natuurlijk Otto en niet Bas En mocht Basje stiekem 's nachts naast Otto slapen Hij mocht niet knagen aan de spijlen En niet op het kussen kwijlen Van die dingen die een hond nou eenmaal doet Het duurde lang, maar Basje leerde goed [pagina 48] [p. 48] Zo kon het ratje als de beste apporteren En was hij ook heel bedreven In doodliggen en pootjes geven En hij sleepte 's avonds voor het slapen gaan Otto's streepjespyjama en zijn slofjes aan Maar het blijft een rat, riepen de mensen Een vuile, vieze rat Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad Het is een hond, zei Otto dan, zijn naam is Bas Het is gewoon een heel speciaal soort hondenras Toen op een dag is Otto ziek geworden Hij kon alleen nog overgeven Vader vreesde voor zijn leven Dan was hij heet en dan weer koud en dan weer heet De dokter zei, dat komt door die rattenbeet Het ging ook niet over en het duurde alweer weken Hij lag te ijlen en te zweten Zelfs vaders soep kon hij niet eten Steeds als het donker werd, werd hij enorm bang En dan likte ratje zacht zijn hete wang Na een dag, toen de dokter was gekomen Hij kon Otto niet genezen Ze moesten maar het ergste vrezen Met in zijn armen zijn trouwe, echte hond Was het dat vader Otto op een morgen vond [pagina 49] [p. 49] Het was die rat, zei de dokter Die vieze, vuile rat Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad Maar het is een hond, huilde vader, hij heet Bas En hij is een heel speciaal soort hondenras De begraafplaats is een heel eind uit de stad Er lopen heel veel mensen en een rat De kist die wordt gedragen Is zo licht, iemand wil vragen Of daarbinnen nu werkelijk wel Otto ligt Klein en mager, met z'n ogen dicht Zakt de kist langs de touwen in het graf Rent daar opeens het ratje erop af De mensen denken, het is die rat, die vieze vuile rat Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad Maar het blijft stil, er klinkt alleen een schorre blaf: Waf! Vorige Volgende