| |
| |
| |
Th.C.W. Oudemans
Herinnering aan Duitsland
I
Een offer ontleende zijn zin aan een wederkerigheid tussen degene die het offer aanbood en de instantie die het ontving.
Je offerde wanneer je daardoor een gunst retour verwachtte.
De aarde kreeg je eerste veldvruchten, want anders kon zij, beledigd door het ritsen van de ploeg, je oogst schaden.
Volgens Theophrastus was het offer een gift die een tegengift terugverlangde. Alleen in zeldzame gevallen diende het uitsluitend de verering van de goden.
Sacrale tijden werden beheerst door het offer. Na het ‘mythische’ tijdperk kwam - aangekondigd door Herodotus - het historische. Het sacrale offer raakte in onbruik, maar een offer voor de staat bleef mogelijk: het offer van het leven voor het vaderland.
Vandaag de dag is de aarde een Riesentankstelle en de staat een economische grootheid. Daarvoor valt niets te offeren. Het woord en zijn grammatica zijn zinloos geworden.
| |
II
Zie Das Buch vom deutschen Freikorpskämpfer, een verzamelwerk van Ernst von Salomon over de Duitse vrijwilligerskorpsen na de Eerste Wereldoorlog en verbaas je, wanneer je je niet laat afschrikken door je humane rechtsgevoel, je democratische afkeer van dictatuur of je fijngevoelig pacifisme.
Verbaas je over de vlaggen, ordetekens, staalhelmen en pompeuze grafmonumenten, maar meer nog over de taal waarin de terroristische partizanenstrijd ter wille van de nationale staat Duitsland aan het woord komt.
Je bevindt je tegenover een betekeniswereld die je zo vreemd is dat de woorden ervan je niet kunnen raken.
Al snel doe ik Von Salomons woorden af als romantiek en verheerlijking van geweld. De bijbehorende beelden zijn edelkitsch. Heroïek die zichzelf heeft overleefd.
Doe ik mijzelf en dat tijdperk tekort?
| |
| |
In Het stierenoffer, dat betrekking heeft op de vrijkorpsen en de nsdap, en in De keisnijder van Fichtenwald, dat opkomst en neergang van het nationaal-socialistische Duitsland verhaalt, volgt Louis Ferron de schaduwen van Duitsland zonder zich als vanzelfsprekend te identificeren met de overwinnaars.
Ferron krijgt te maken met de taalnood die intreedt zodra je serieus wilt ingaan op de betekenis van deze periode.
Daarin staat het offer centraal - dat zich niet goed laat evoceren.
Ik ben geen beoefenaar van de literatuurwetenschap, geen criticus en geen recensent. Ik geef geen exegese van de boeken van Ferron. Wat mij aangaat is het vermogen van woorden om een horizon van betekenis te laten opkomen, maar ook om die te laten wegzinken, zonder dat menselijke inspanningen daarbij veel uitrichten.
De woorden staat en offer bepaalden het Duitse interbellum. Zij hebben onze tijd - die van Ferron en mijzelf - weinig te zeggen.
Von Salomon zegt: mogelijk zoeken Duitsers als volk hun geluk. Dat is dan staatsvijandig. Want het ziet af van de eigen historische betekenis. Die is er niet via het volk, maar alleen via de staat.
Het volk (de vreedzame, pretentieloze, arbeidzame, goedgelovige, democratische burger), vervolgt Von Salomon, verlangde na de Eerste Wereldoorlog welstand, op basis van een evenwichtige nivellering (eines gerechten Ausgleiches), op basis van de dictatuur van één klasse, overeenkomstig de eisen van de wereldeconomie.
Daartegen vochten de Freikorpsmänner. Die kenden alleen die welstand die de staat diende. Voor de idee van Duitsland meldden zij zich met honderdduizenden - en sneuvelden.
Von Salomon beschrijft ook ons, naoorlogse generaties. Wij zijn op basis van de wereldeconomie en de gelijkheid daarbinnen genivelleerd. Wat Von Salomon verder nog met staat kan bedoelen ontgaat ons. De economisch gestuurde wereld omvat wat er vandaag de dag te bedenken en te ervaren valt.
Survival en economie, dat is fysisch. Daar komt geen metafysica aan te pas.
Wij kunnen Von Salomon uitlachen, zoals wij een moslimfundamentalist kunnen uitlachen. Zij hebben de trein van de tijd gemist. Hun avant-garde ontpopt zich als achterhoede.
Economie en heroïek sluiten elkaar uit. In de strijd om het bestaan legt de metafysica het af.
| |
| |
Wat is het achterhaalde van Von Salomon? Zijn denken en spreken waren betrokken op een geheel dat er zin aan gaf.
Dit was metafysisch. Het was zinvol om hiervoor het eigen voortbestaan op te offeren.
Let op het onderstaande schilderij van Elk Eber, uit 1937, besteld door Hitler.
Wij beschouwen het als kitsch: de ranzige romantiek van de weliswaar angstige maar onverzettelijke soldaat die zijn einde ziet naderen en toch zijn laatste handgranaat werpt.
Of zijn wij niet in staat om te zien dat dit schilderij behoort tot een betekeniswereld die voorbij is, maar die ons nog altijd aangaat, al kan zij ons niet raken?
Von Salomon komt te spreken over het icoon van de Freikorpskämpfer, de door de Fransen geëxecuteerde Leo Schlageter. Hij zegt over hem:
Ein Mann durfte beispielhaft vollenden, was Wille der Zeit und Einsatz der Besten war. (...) Wen die Götter lieben, darf früh vollenden - er vollendet mehr als sich.
Von Salomon kon denken dat een leven voltooid is terwijl het toch in de knop gebroken wordt. Dat was mogelijk doordat mensenlevens in dienst stonden van iets groters, de
Die letzte Handgranate
| |
| |
staat. Dit is niet te volgen voor ons economisch liberalen. Wij zien onze verhouding tot de staat in termen van overleven. Wij zijn niet meer metafysisch.
Voor ons is het liberalisme alomvattend. We kunnen het nauwelijks bevatten, maar in het interbellum verwoordt Georg Friedrich Jünger zijn afkeer van ons slag. Liberalisme is vreedzaam en populistisch. Het is hedonistisch. Overleven is het hoogste goed. Dat zuigt alle energie op. De staat kan dan van zijn burgers geen offers vergen. Liberalisme is landverraad.
Hier greift eine breite, friedliche und pöbelhafte Woge alle Energien an und sucht sie auszulaugen. Hier wird das Leben als ein Genuss und vor jeder Idee rangierender Wert verkündet, das Dasein selbst als höchstes Gut anerkannt und dem Staate nicht mehr das Recht eingeräumt, seine Angehörigen zu opfern. Es ist eine heilige Pflicht des Nationalismus, diesen traurigen Hedonismus auszurotten und seine Vertreter, die eifrig bemüht sind, den Landesverrat zum Range einer sittlichen Idee zu erheben, unschädlich zu machen.
Was dit uiteindelijk de inzet van de Tweede Wereldoorlog? Een kwestie van taal? Het economisch liberalisme, gevoed door de taal van de calculatie tegenover de metafysische taal met betrekking tot het Ganze?
De Angelsaksische grammatica, die van economie en mechanica, bevocht de Duitse - de grammatica van staat, bloed en bodem, verzet tegen het machinale, tegen de algemene menselijkheid, tegen het individualisme.
Deze metafysische grammatica was al voor de oorlog bepalend voor Duitsland. Nietzsche werd erdoor getekend. Het onderscheid tussen Duitsland en Engeland, dat is voor hem het onderscheid tussen de heerschappij van een gedachte en kleingeestigheid.
Herrschen und dem höchsten Gedanken zum Siege zu verhelfen - das Einzige, was mich an Deutschland interessieren könnte. (...) - England's Klein-Geisterei ist die große Gefahr jetzt auf der Erde. Ich sehe mehr Hang zur Größe in den Gefühlen der russischen Nihilisten als in denen der englischen Utilitarier.
Denk ook aan Nietzsches gedicht An die Jünger Darwin's:
| |
| |
Nehmt ihr als ‘Philosophie’
Darwin neben Goethe setzen
Heißt: die Majestät verletzen -
En inderdaad: sinds de geallieerde overwinning op Duitsland zijn er geen Russische nihilisten meer, en ook geen metafysische Duitsers. Nietzsche is literatuur geworden. Het einde van de oorlog is het einde van de metafysica.
Wij kunnen Nietzsche niet lezen, want Nietzsche denkt in termen van het offer - de zin van zijn schrijven is het offer van de mens voor de komst van zijn eigenlijke aard.
Nietzsches vraag luidt: ‘Wie könnte man die Entwicklung der Menschheit opfern, um einer höheren Art als der Mensch ist, zum Dasein zu verhelfen?’
Dat was de inzet van Duitsland: de gang naar een hoger mensdom, waarvoor het huidige zich zou opofferen - een gedachte die voor ons planetaire Angelsaksen abracadabra is geworden.
Of had de grammatica van het offer zich allang teruggetrokken, en vormde de nationaal socialistische revolutie een laatste stuiptrekking van een al overleden woord?
Maar - ook vandaag de dag maken wij ons druk over het geheel van de wereld! Klimaatconferenties wisselen stuivertje met congressen over wereldhonger. We zijn voortdurend bezorgd over het geheel.
Maar binnen dit woord geheel gaapt tussen Duitsland en ons een kloof. Ik noem enkele punten:
- | Wij kennen geen offers; wij zijn hoogstens slachtoffers. |
- | De zin van ons leven is levensverlenging. Hoe kan je leven voltooid zijn voor de AOW-gerechtigde leeftijd? |
- | Wie stelt zijn leven ter beschikking aan Balkenende? |
- | Wie gelooft in helden - figuren uit de stripwereld? |
- | Wie kan beweren dat hij last heeft van nihilisme? |
- | Wie kan vragen of de wil tot overleven van menselijke groeperingen ook een zinvol overleven is? |
- | Wie kan accepteren dat hij het eigene (eigen familie, eigen land, eigen taal) voortrekt te midden van de democratische wereld, waarbinnen gelijke monniken gelijke kappen bezitten? |
| |
| |
Het valt niet te ontkennen. Wij leven in de reductie van de grote woorden van de geschiedenis, zoals die sedert Herodotus bepalend waren voor het Avondland en de nationale staat. Staat, oorlog, bevrijding, held, offer, erkenning hebben hun metafysische zin verloren. Zij behoren de Wirtschaftsgesammtverwaltung der Erde toe.
De taal is een economisch gestuurd instrument, maar niet de ontsluiting van een metafysische horizon.
| |
III
In Het stierenoffer en De keisnijder van Fichtenwald kruipt Ferron in de huid van de vrijkorpsen (de hoofdpersoon Florian in Het stierenoffer) en volgt hij de opkomst en ondergang van het Derde Rijk op de voet, afstandelijk, dat wel, maar met reluctant admiration (de hoofdpersoon Friedolien in De keisnijder).
Hoe dicht Ferron de kloof met de toenmalige doodsverachting en heroïek? Door te laten zien dat het economisch humanisme de Duitse wereld met haar Freikorpskämpfer vernietigt:
Hardenberg, die maandenlang zijn uiterste best had gedaan om von Salz te laten weken in het sop van zijn humanistische en menslievende overtuigingen. (...) Een clown maakte hij van von Salz en, wat erger was, een clown van allen die hem eens op zijn roep alleen al, gevolgd waren. Een weerzinwekkend stelletje Augusten maakte hij van allen die verbeten door de modder hadden gestrompeld en, het gevaar niet achtend, de kogelregens tegemoet waren gegaan. Niet om vage idealen te verdedigen, maar om aan den lijve te ervaren wat het betekent te leven.
Wat belet Ferrons personages om het humanisme te omarmen? Dat het de ervaring van het ontbreken van een geheel niet kent. Het kent het nihilisme niet. Het Duitse - dat was een metafysisch antwoord op het wegvallen van zin. Aan het begin van Het stierenoffer staat:
We wisten allemaal drommels goed waar het om ging. Niet om in de Baltische staten de achting te bevechten waar wij recht op meenden te hebben, maar om een houding. Voor ons, nog gedetacheerd of al losgelaten in de maatschappij, lag daar in het Oosten de kans om die houding te vinden van waaruit men het leven enigszins zinvol kon inrichten.
| |
| |
Immers:
‘Alles was zo godvergeten leeg en wanhopig.’
Eenzelfde ervaring is kort voor het einde van De keisnijder van betekenis:
Mijn lijden was een zinloos lijden, begreep ik, terwijl ik Benda met zijn grote lijf voor me uit zag sjokken.
Mijn kwellingen bestonden uit niets meer dan het streven tot de troon der goden te naderen, goden die, zo begreep ik tegelijkertijd, niet meer dan fantomen waren, opgeroepen door mijn voortdurende zelfkwellingen. Een zuiver lijden weliswaar, maar van iedere zin ontbloot, zonder echo bij wie dan ook.
Ferron treedt het Duitse tegemoet als antwoord op de ervaring van nihilisme, van zinloosheid, van chaos. Waaruit bestaat dit?
De Freikorpskämpfer zoeken een ‘houding, van waaruit men het leven enigszins zinvol kon inrichten (...) doodsverachting zonder tot nihilisme te neigen’. Zij zoeken ‘bakens in het niets om de zinloosheid althans met een schijn van zin te bekleden, een andere wereld waarin alles zinvol en ontzagwekkend was’.
Op dezelfde manier ziet Friedolien in De keisnijder de nieuwe orde van het nationaal-socialisme: hier wordt betekenis geschapen in de chaos, een orde die zelf gekanaliseerde chaos toelaat en aanmoedigt - het antisemitisme.
De nieuwe orde, die inderdaad gekenmerkt wordt door een fascinerende regelmaat en voorspelbaarheid; deze orde, die zo ordelijk is dat de binnen haar omheining opbloeiende cultuur van hoererij, corruptie en praalhanserij deze orde eerder lijkt te bevestigen dan te ontkennen; deze orde had haar onderdanen in feilloze regie, waarin men wel de meesterhand van de zwarte magiër mocht herkennen, de burgerij één kans op chaos gelaten.
Deze orde was in zichzelf besloten - wat erbuiten viel behoefde de toets van de zinvolheid niet te doorstaan. Zo begrijpt Florian de aanval van nationaal-socialisten op een café met saxofoonmuziek:
Uit de deuropening kwamen enige bebloede gasten gewankeld, onmiddellijk gevolgd door de vastberaden knuppelende wraakengelen.
Het tafereel was van een huiveringwekkende schoonheid. Zo ontdaan van iedere zin, zo vervuld van een in zichzelf besloten betekenis, dat het me de tranen naar de ogen joeg.
| |
| |
| |
IV
Was het Duitse tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog een metafysisch antwoord op de ervaring van het nihil - het wegvallen van de metafysica?
Ferron laat de hoofdstukken van Het stierenoffer voorafgaan door citaten van nationalistische en nationaal-socialistische auteurs. Daarin worden de omtrekken van dit Duitse antwoord geschetst. Het luidt: doodsverachting, die haar zin ontleende aan het offer van het individu voor de staat als idee. Stromen van vergoten bloed wogen niet op tegen deze idee. Friedrich Georg Jünger:
Mögen Tausende, mögen Millionen sterben, was bedeuten die Ströme dieses Blutes gegenüber diesem Staate, in den alle Unruhe und Sehnsucht des deutschen Menschen mündet und eingeht. In ihm lebt die mächtige Stimme der grossen Wälder, die sich aus Millionen Grundstimmen zu einer Einheit von ewigem Wohlklang erhebt.
Dezelfde grammatica tekent broer Ernst Jüngers Der Kampf als inneres Erlebnis - in een citaat dat zich laat lezen als bijschrift bij het schilderij van Eber:
Was könnte auch heiliger sein als der kämpfende Mensch? Ein Gott?... O, immer widmete sich das edelste Empfinden dem Schwachen, dem Einzelnen, der das Schwert noch in erkaltender Faust zum letzten Hiebe schwang.
De zin van deze grammatica is overstijging van de machinaal gereduceerde existentie die geen verhouding tot welk geheel dan ook nodig heeft. Deze overstijging is de nietmachinale wil, de macht van het bloed:
Das Blut, das im maschinenhaften Treiben seiner steinernen Gerüste, der Städte, kühl und regelmäßig die Adern durchfloß, schäumt auf zur Explosion. (...) Denn alle Technik ist Maschine, ist Zufall, das Geschoss blind und willenlos. Den Menschen aber treibt der Wille zu töten durch die Gewitter aus Sprengstoff, Eisen und Stahl (...).
Alleen wanneer de staat wordt ervaren en beschreven als metafysische grootheid, ontstegen aan de machinale bestaanswijze, wanneer zij een niet door mensen opgebouwd geheel is van buitenmenselijke dimensies, alleen dan heeft het offer van een mensenleven daarvoor zin. Omgekeerd verleent alleen de dood voor het vaderland betekenis aan land en volk. Ferron citeert Ernst Bertram:
| |
| |
Onnavolgbaar is Theophrastus' gedachte dat een offer kan worden gevraagd en gegeven uit pure eerbied voor het grotere - en niet voor enig gewin. Die zin van het offer wordt verwoord door Ina Seidel:
Beweint uns nicht, fragt nicht nach dem Gewinn,
Wir sind der Strom der sich ins Meer ergoss,
und ist kein Tropfen, der vergebens floss:
das Opfer ist des Opfers letzter Sinn.
| |
V
Ferron leefde na de metafysica. In zijn romans kon hij de grammatica van de Duitse twintigste eeuw niet klakkeloos overnemen. Daarom zijn zijn personages randfiguren. Het lukt ze niet om zich te identificeren met de Duitsers en hun grammatica, maar ze kunnen er evenmin buiten raken. Friedolien is hierover expliciet.
Het scheurde mijn hart dat ik bij dit alles een buitenstaander moest blijven. Nooit zou ik, als op het schilderij van Elk Eber, vooraan in de troep mee kunnen marcheren, met een verband om mijn kop, een stalen blik in de ogen en de mouwen van mijn bruine hemd wilskrachtig oprollen (...).
Hier komt het op aan.
Ferrons taal kan zich niet vinden in de metafysica van het offer. Maar ook niet in de Angelsaksische humanistische mechanica. Ferron spreekt in termen van het perverse, mislukte, geïndividualiseerde offer. Waarom? Omdat de taal van het offer voorbij is en toch nog gebezigd moet worden.
De taal van Het stierenoffer is doordrenkt van de offerandes, de offervuren, heilige aanbidding, het sacrament der verslagenen, bloed als verlossing, priesters van de teerspijze, rituele slachters.
| |
| |
Florian denkt voor zijn nihilisme soelaas te vinden in een met fetisjen overdekte privé-offertafel. Daarop vermoordt hij uiteindelijk de joodse antisemiet Otto Weininger. Zo viert hij het ‘heilig ritueel van de uiterste zelfbevestiging’. Dergelijke ‘offers’ zijn even ledig als hun beschrijving. Een grammatica die voorbij is laat zich niet reanimeren. Ferron ziet dit wanneer hij zegt dat een mens zich ‘niet ongestraft kan laten verleiden tot het opvoeren van een eredienst van eigen makelij’.
Ook de taal van De keisnijder is quasireligieus. De nationaal-socialisten worden beschreven als een ‘godenschaar’, die de natie ‘achter haar zegekar zou binden, op weg naar joost mag weten wat’. De manke god van het woord wordt vergezeld van de kale god van het volksgevoel.
De ingebeelde bultenaar volgt de goden en hun handlangers op de voet, tot zij slachtoffer worden van hun eigen opzet.
Zijn bestaan mondt uit in een zelfmoord die als offer moet worden begrepen.
Een duistere offerande zou het worden. Mijn totale overgave aan mijn liefde voor Rebecca zou het geschenk worden dat ik de immer wijkende god bieden zou.
Ook hier is de twijfel aan het ‘offer’ niet ver weg. De goden zijn fantomen, opgeroepen door zelfkwelling, zij zijn ‘machteloze patsers, oorlogsneuroten en drogisten’ die elkaar de macht betwisten.
| |
| |
Het resultaat: de nihilistische chaos die bedwongen moest worden keert niet alleen terug - zij is het geheime oogmerk van de ‘goden’.
Hier wordt getracht een nieuw verhaal te schrijven, hier wordt getracht een koevoet onder de loop der geschiedenis te zetten, om heel het menselijk bedrijf in zijn voegen te laten kraken.
Ik heb het nu door, het is de goden niet genoeg de gelovigen hun kans op chaos te gunnen, de chaos zelf is het waarop zij uit zijn. Een omgekeerde scheppingsdaad lijkt het duizelingwekkende doel te zijn van deze tot goden gebombardeerden.
Uiteindelijk komt het einde van deze hele grammatica van de metafysica met de nederlaag van Duitsland, door de overwinnaars bevrijding genoemd - en inderdaad, zij is de bevrijding van de metafysische grammatica:
De tijd is voorbij dat helden door spleen en zelfbeklag gedreven werden. De toekomst is aan zelfverzekerde bevrijders. (...)
Samen met Roth zul je de poorten van die verachtelijke negentiende eeuw achter je sluiten. Voor de alchemie van de zwarte prins zal geen ketel meer te vinden zijn. Nieuwe brouwsels zullen worden uitgedacht.
| |
VI
Aan het begin van de negentiende eeuw spreekt Hölderlin over das untergehende Vaterland. Ondergang is voor hem niet zonder meer vernietiging, maar overgang, namelijk van het werkelijke naar het mogelijke. Waar het werkelijke vernietigd wordt, daar wordt het zicht geopend op de horizon van woorden ervan, die daarvoor niet gezien kon worden.
In concreto: binnen de ondergang van de werkelijkheid van Hitler-Duitsland treedt mij de horizon van mogelijkheden ervan, het woord, tegemoet.
Ik merk daar iets wat ook nog een aanwijzing kan zijn voor mijn eigen Angelsaksisch liberalisme.
Ik vermoed met Jünger: samenlevingen die werden gestuurd door metafysische ideologieën waren al ten dode opgeschreven voor zij goed en wel op weg waren, door de loosheid van hun metafysische grammatica.
De gestalten van ideologisch gestuurde samenlevingen: in Japan de samoerai, in Italië de fasces, in Duitsland de swastika, in Rusland de hamer en de sikkel, die waren qua grammatica al murw.
| |
| |
In 1932 ontwerpt Ernst Jünger de Gestalt des Arbeiters. Deze gestalte was de geconcentreerde, aan de tijd onttrokken aanblik van de werkelijkheid van de arbeid en als zodanig de zin ervan - een geheel waarvoor offers gebracht konden worden.
Echte Gestalten werden daran erkannt, daß ihnen die Summe aller Kräfte gewidmet, die höchste Verehrung zugewandt, der äußerste Haß entgegen gebracht werden kann. Da sie das Ganze in sich bergen, fordern sie das Ganze ein. So kommt es, daß der Mensch mit der Gestalt zugleich seine Bestimmung, sein Schicksal entdeckt, und diese Entdeckung ist es, die ihn des Opfers fähig macht, das im Blutopfer seinen bedeutendsten Ausdruck gewinnt.
Jünger moest deze taal na de oorlog laten varen. In An der Zeitmauer (1959) ziet hij het offer als verschijnsel uit de mythe (de stadstichtende heros) en, getransformeerd, uit de geschiedenis (het offer van de nationale held).
Inmiddels zijn de historische namen poreus geworden. Zij houden geen stand in het elementaire geweld van de nivellering. In onze tijd kunnen offers niet mythisch en niet historisch, en evenmin dichterlijk of literair beschreven worden.
Je zou denken: na de vernietiging van de metafysica, zoals die gestalte kreeg na het einde van de Tweede Wereldoorlog, moet de taal wel een instrument in mensenhanden geworden zijn. Dat blijkt niet het geval. Het lukt niet om de taal van het offer naar eigen goeddunken te doen herleven. Blijkbaar is de taal ook na de metafysica een geheel dat zich aan humanisering onttrekt.
Dit zeg ik niet om de Duitse metafysica van het offer die is uitgemond in wereldoorlogen en holocaust (een totaal brandoffer dat op geen enkele manier kan worden beschouwd als offer) nieuw leven in te blazen, en ook niet om het Angelsaksisch universalisme te confronteren met een alternatief.
Terugverlangen naar wat geweest is, dat is romantisch - Duits, en dus overwonnen.
Naarmate de metafysische werkelijkheid zich verder in vergetelheid terugtrekt blijkt ook de werkelijkheid van het liberale individu omgeven te zijn door een geheel van mogelijkheid - in een andere dan metafysische zin.
Onze wereld wordt omgeven door een onmenselijke taal.
Op de dag van de Duitse capitulatie, 8 mei 1945, schrijft Heidegger:
Am Tage, da die Welt ihren Sieg feierte
| |
| |
Und noch nicht erkannte, daß sie seit
Jahrhunderten schon die Besiegte ihres
Dat wil zeggen: ons winnend liberalisme ziet in de succesvolle werkelijkheid van zijn machtsontplooiing zijn eigen onmenselijke horizon niet en is daardoor al overwonnen. Dat zag een overwonnene.
Dat de taal onmenselijk is blijkt uit het menselijk onvermogen om haar naar eigen hand te zetten. Noch het nationaal-socialisme noch Ferron is het gelukt om de taal van het offer nieuw leven in te blazen.
Wat gebeurt er met de taal van het offer wanneer je beseft dat jouw menselijk ingerichte wereld omgeven is door woorden die zich door jou niet laten sturen en zich van jouw spreken bar weinig aantrekken?
Het woord offer is afgeleid uit het Latijnse ob-fero. Dit betekent alleen in afgeleide zin offeren. In eerste instantie duidt het op aanbieden, van zich blijk geven, tegemoet treden, naar voren brengen.
Het woord is aan de economie van het offer nog niet gebonden.
De taal van het offer biedt zich aan en houdt zich afzijdig. Er is sprake van een geven en nemen ten opzichte van het menselijk spreken. Maar dat gebeurt niet in economische termen.
De taal treedt ons spreken tegemoet of wendt zich af - zonder een zweem van bekommernis om de menselijke beantwoording aan deze gave.
De taal van het offer is een gave. Maar er is geen sprake van een gever die iets terug wil. Bovendien trekt de hand die de gift aanreikt zich tegelijkertijd terug.
Berust de liberale economie uiteindelijk in een gave die niets terughoeft en die als gave zo terughoudend blijft dat het cadeau zich nooit echt laat uitpakken?
Of je voor de even onmenselijke als ongenaakbare taal een zekere verering kunt hebben terwijl je nadenkt - de andere zin van het offer volgens Theophrastus?
Speelt zoiets een rol in het werk van Ferron?
|
|