De Revisor. Jaargang 33
(2006)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Kees Klok
| |
[pagina 105]
| |
Ik kon aan toendra denken
besneeuwde berkenbossen
hectaren meren en ozon
en de zonderlinge
flikkering van toevallig licht
tussen de bomen
maar ik kon me geen voorstelling vormen van de kaarten
die ze volgden op reis:
kilometerslange vlakten
in de natte geometrie
van de hersenen gegrift.
(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 21, nr. 78, vertaling kk)
De tweede wijze waarop de natuur zich aandient, is via natuurwetenschappelijke fenomenen die het onderwerp zijn van de verwondering of het onderzoek van de dichter. In zijn bundels The Asylum Dance, waarvoor hij de Whitbread Book Award 2000 kreeg, en The Light Trap (2002) duiken regelmatig natuurwetenschappelijke experimenten op of wordt daaraan gerefereerd. In laatstgenoemde bundel is er zelfs een hele afdeling aan gewijd, getiteld ‘Φύσις’. In The Asylum Dance draagt hij zijn gedicht ‘Zintuiglijke informatie’ op aan de in Groningen geboren, geniale, maar stokdove en bovendien ook nog eens jonggestorven, Engelse sterrenkundige John Goodricke (1764-1786), die de theorie van het variabele volume van sterren bedacht: mijn hoofd schuin naar een nachthemel vol licht,
zou ik wachten op muziek die ik kon voelen
als beweging in het merg van mijn beenderen,
zoals Goodricke moet hebben gedaan, iedere nacht weer,
het horen voorbij, meetrillend als een
aangeslagen klok, met harmonieën die
zongen in zijn bloed
(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling kk) | |
[pagina 106]
| |
De natuur is eveneens onderwerp van grote bezorgdheid van de dichter. Hij heeft zorgen over de bedreiging ervan, doordat de mens haar naar zijn hand probeert te zetten, met alle kwalijke gevolgen van dien, maar is zich ook bewust van de keerzijde, de donkere kanten die de natuur toont ten opzichte van de mens en de mysterieuze kracht, het gevoel van dreiging en noodlot dat van haar uitgaat. Burnside vertoont wat dit betreft enige verwantschap met Edward Thomas.Ga naar margenoot2 Die diepe zorg, maar vooral de voorstelling van de natuur als dreigende kracht, maakt dat Burnsides ‘natuurpoëzie’ ver staat van de vaak sentimentele of sektarische mentaliteit van wat Gerard Reve zo treffend de ‘groenzoeters en bosneukers’ noemt. Ook het tweede hoofdkenmerk, het thuishoren, loopt als de spreekwoordelijke rode lijn door Burnsides werk. Het gaat hier om het ergens thuishoren als een onvermijdelijk aspect van het op aarde zijn. Een thuishoren in je eigen lichaam, maar ook een thuishoren in een home, een dwelling, die als een soort van noodlot onverbrekelijk is gebonden aan het bestaan. Burnside is in sommige van zijn gedichten, zoals ‘Ganzen’ nadrukkelijk op zoek naar een verklaring voor dat wonderlijke instinct van sommige dieren om steeds weer terug te keren naar hun ‘thuis’. Of dit thuis, waar het de mens betreft, ook wel het werkelijke thuis is waar men thuishoort, blijft vaak in het onzekere. Dat heeft sterk te maken met het derde hoofdkenmerk van Burnsides poëtica, het metafysische aspect. Weten we wel wat ons onvermijdelijke thuis is, hoe kunnen we dat weten? In het gedicht ‘Nederzettingen’ dicht hij bijvoorbeeld: Het is wat ik nu voor
thuis houd: die waterbron
diep onder het huis
die zij een uur lang proefden en daarna wegstopten
In het laatste deel van het gedicht merkt hij op: - lumineus als het idee van thuis:
niet iets dat behouden wordt
of weggegeven
maar de pijnlijke ernst
die voortkomt uit het gevestigd zijn op aarde
Er zit voor de mens een akelige, beklemmende kant aan het thuishoren. Het is een fenomeen dat zich buiten de menselijke wil tracht te plaatsen en dat daarom duidelijke schaduwzijden kent. Bijvoorbeeld het thuishoren in het eigen lichaam. Voortdurend komt het gebonden zijn aan het eigen lichaam bij Burnside ter sprake. | |
[pagina 107]
| |
Het lichaam dat in hoge mate een speelbal is van de natuur en aan het bezit waarvan de mens zich niet kan onttrekken. Steeds weer wordt men aan dat lichaam herinnerd, in een soort van interactie tussen lichaam en geest. In ‘Het bal in de inrichting’ komt dat bijvoorbeeld tot uiting in onderstaande passage: Bij de patiënten waren wij soepel en bedaard:
we deelden onze aalmoezen uit en goedkope lof
en wachtten tot het dansen de pijn uitwiste
van de brok in de keel, de vogelachtige
houding van verworpenheid die drukt tegen de ruggengraat.
Het derde hoofdkenmerk, het metafysische, is wellicht het minst duidbaar, maar het meest aanwezig in de poëzie van Burnside. In veel van zijn gedichten is sprake van een niet of nauwelijks waarneembare aanwezigheid, alsof hij op zoek is naar een wereld achter de werkelijkheid. De Engelse criticus Charles Bainbridge noemt dit ‘een zoektocht naar de weerspannige magie die ten grondslag ligt aan het gewone en alledaagse’.Ga naar margenoot3 Burnside zelf zegt dat zijn poëzie vooral gaat over de plaatsbepaling van jezelf in een samenleving van levenden en doden, dat het uiteindelijk een viering is van verwantschap, dood, wedergeboorte en liefde.Ga naar margenoot4 Sarah Wardle karakteriseert het metafysische in een artikel over The Asylum Dance als ‘een strijd tussen de “gekende wereld” en het “er is nog iets meer”, waarbij dat “er is nog iets meer”, geneigd is de overhand te krijgen’.Ga naar margenoot5 Steeds weer zie je een neiging binnensluipen om dingen te benoemen die zich aan de rand van de waarneembaarheid bevinden en de suggestie wekken van een werkelijkheid daarachter. Zo dicht hij in (het nog ongepubliceerde gedicht) ‘Akkers’, eveneens uit The Asylum Dance: Het werk is nu gereed; maar als de avond is gevallen
voel ik het gedierte huiverend wegkruipen,
het laat een afwezigheid in de steek die wij als
natuurlijk aanvaarden: de hoopverloren bomen;
de stilte waarin de merel verdwijnt.
Af en toe zijn de geesten bijna zichtbaar
tussen latwerk en klapstoelen:
net zoals oude havens soms opnieuw verschijnen
door mist of regen, of marktplaatsen oplossen
om ons een schemering van glanzende lucht te schenken
|
|