volgde een fors boekdeel met de nagelaten gedichten die hij na 1948 had geschreven, maar niet had kunnen publiceren. De gedichten uit zijn laatste levensjaren - waaronder Het wonderzame zaad - behoren tot het beste dat hij ooit heeft voortgebracht. Sindsdien zijn de bekendheid en de invloed van Blaga almaar toegenomen, vooral na de kerstrevolutie van 1989. Ook wat vertalingen betreft, heeft Blaga zijn collega's uit het kwartet verre overvleugeld. In 2001 verschenen de Complete Poetical Works of Lucian Blaga, 1895-1961 in de Unesco Collection of Representative Works. Die uitgave staat voor zeshonderd pagina's wereldliteratuur in een doeltreffende vertaling van Brenda Walker en Stelian Apostolescu.
Het leek er aanvankelijk niet op dat Lucian Blaga, op 9 mei 1895 geboren in Lancrǎm, een dorp in Transsylvanië, een grootmeester van het woord zou worden. ‘Mijn prille begin staat in het teken van een verbazende sprakeloosheid,’ schreef hij in zijn autobiografie Hronicul şi cântecul vârstelor (Kroniek en lied van de leeftijden, 1946). ‘Op mijn vierde had ik nog altijd geen woord uitgebracht, niet eens de grondwoorden: mama en papa.’ Een van de mogelijke verklaringen die hij daarvoor geeft, is ‘dat een onnatuurlijke luciditeit met annulerende effecten zich tussen mij en het woord had gedrongen’. Op een avond nam zijn moeder hem apart en probeerde haar zoon eergevoel in te lepelen: spreken was iets om trots op te zijn. ‘De volgende morgen ging ik naar haar toe en begon verstaanbare woorden te spreken,’ vertelt Blaga. ‘Beschaamd hield ik mijn hand voor mijn ogen en sprak. Onder het schild van vingers en handrug, waarmee ik me nog tegen de wereld van het woord afschermde, kwam de taal ongeschonden, klaar en druppelend als gezeefd zilver uit mijn mond. De woorden waren me allemaal bekend, maar in hun midden werd ik door schroom overvallen, alsof ik weigerde om de erfzonde van het menselijke geslacht in ontvangst te nemen.’
Zou het kunnen dat die eerste jaren van stomheid zijn aanvoelen van de wereld hebben aangescherpt? De Franse dichter Yves Bonnefoy plaatst de oorsprong van het dichterschap in de kinderjaren, de jaren waarin het wezen in onmiddellijk contact staat met de wereld. Vanaf het moment dat het kind met woorden leert omgaan, dringt de taal zich als een scherm tussen ik en niet-ik, verbreekt de oorspronkelijke eenheid, en houdt de mens een drogbeeld voor, waarin concepten alleen nog naar andere concepten verwijzen zonder de wereld te bereiken. Zou het kunnen dat Blaga's langdurige sprakeloosheid die breuk heeft uitgesteld, waardoor hij meer dan anderen een herinnering aan de eenheid heeft bewaard? Blaga ziet de wereld als een raadsel, waarvan hij de tekens probeert te lezen, zonder het mysterie te vernietigen. Het openingsgedicht uit zijn debuut Poemele luminii (Gedichten van het licht, 1919) is in dat opzicht veelzeggend: