Arie Storm
Een filosofische horrorroman
Op de achterkant van de nieuwste en inmiddels alweer vijfde roman van Arie Storm (1963) heeft de uitgever een quote (uit Vrij Nederland) opgenomen van Geerten Meijsing. ‘Wilt u hard lachen, lees van Arie Storm De ongeborene en Afgunst. En koop ze dubbel, dan heeft u een exemplaar om weg te geven aan iemand die u een groot plezier wilt doen.’
Storm staat bekend als een geestig auteur. En dat is niet geheel ten onrechte: er valt inderdaad veel te lachen om zijn vaardig geschreven romans. Toch is er ook wel meer aan de hand in dit oeuvre. In elk geval zou je als je Gevoel, zo heet zijn nieuwste (de ironie druipt er op het eerste gezicht meteen vanaf), uitsluitend koopt om de dolle uren die je ermee zou kunnen beleven, enigszins bedrogen uitkomen.
Onmiskenbaar vormt dit boek een soort vervolg op Afgunst, de vorige roman van Storm, waarin op een bij vlagen hilarische wijze het overspel van de vriendin van de verteller centraal stond. In Gevoel wordt er soms vrij expliciet naar verwezen, bijvoorbeeld in de scène waarin een telefoongesprek tussen de ik-verteller en zijn zus wordt beschreven. Op een gegeven moment, zo staat er, wordt er overgeschakeld ‘op wat smalltalk’. En dan laat de zus zich ontvallen: ‘We zijn wel geschrokken hoor, van je laatste boek. Maar jullie relatie is hopelijk nu weer in orde?’ Typisch stormiaans is de laconieke opmerking van de verteller die daarop volgt, inclusief het kenmerkende stukje tussen haakjes. In een soort terzijde richt hij zich namelijk prompt tot de lezer en stelt het volgende: ‘Ze had mijn laatste boek strikt autobiografisch opgevat, begreep ik, en eigenlijk was het dat ook wel geweest (ik had geschreven over het vermeende overspel van Mara).’
Maar voor het overige is de grappenmakerij in deze nieuwe roman van Storm veel ingetogener dan in zijn andere werk. En dat heeft ongetwijfeld te maken met het onderwerp ervan: het overlijden van de vader van de verteller. Want die zus schakelt in dat telefoongesprek over op wat ‘smalltalk’ pas nadát ze met het grote nieuws is komen aanzetten. ‘Hij is dood,’ zegt ze meteen aan het begin van het telefoongesprek.
De verteller weet niet of hij echt treurig moet zijn om dit bericht, hij voelt zich eerder bevrijd, en ja, zelfs gelukkig. Dat blijkt echter een misrekening te zijn. Als een en ander al helemaal uit de hand is gelopen, stelt de verteller dan ook onthutst vast: ‘Achteraf denk ik dat ik veel beter op mijn hoede had moeten zijn.’
De roman zet enigszins in als een spookverhaal: in het hoofd van de verteller heeft zich een ‘aanwezigheid’ genesteld. Storm haalt alles uit de kast om de lezer te bevestigen in het idee dat we met onversneden horror te maken hebben. Geleidelijk maakt die horror plaats voor wat ik zou willen omschrijven als ‘filosofische horror’. De openingszin zet ons wat dat betreft op het juiste spoor, die luidt namelijk: ‘Even is het alsof ik in het binnenste van een steen zit.’ Als we die zin combineren met andere gegevens die ons worden verstrekt, dan is het duidelijk dat er door Storm vrij expliciet wordt verwezen naar het beroemde verhaal ‘De Aleph’ van de grote Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges.
‘De Aleph’ is eveneens een verhaal over het over-