publiek kan. Verlaag het honorarium van de performer, laat hem doorwerken nadat zijn contract allang verlopen is, en je zult zien dat hij genoeg heeft aan de geur van schmink, massageolie, pepermunt, eau de cologne of - in mijn geval - vers drukwerk.
Van al de verschillende soorten spelers die wekelijks de bühne op gaan, is de literatuurcriticus wel de merkwaardigste. Hoewel hij de drang tot uitleg van andermans tekst met de predikant gemeen heeft, staat er tussen hem en zijn gemeente een dikke muur. Wie boeken bespreekt, weet nauwelijks tot wie hij zich richt. De dominee en pastoor kunnen hun gehoor tenminste nog aankijken, om ten laatste op maandagochtend aan de dorpspomp te vernemen of het zaad in de vore dan wel op de stenen is gevallen. De criticus daarentegen krijgt een enkele keer een ingezonden stuk van een lezer of een boze brief van een beledigde auteur. Voor het overige is hij ingekapseld door de absolute stilte van zijn bibliotheek. Zie hem daar zitten achter het schaakbord, als de eenzelvige ridder in Ingmar Bergmans film Het zevende zegel. Hij weet dat zijn tegenstander zich tegenover hem moet bevinden, maar zien kan hij hem niet.
Ik heb van de nood van het isolement een deugd gemaakt. Ik heb me in de ban van het spel laten slaan. Was dat niet gebeurd, ik had het recenseren nog geen jaar volgehouden. Ik ben ervan overtuigd dat critici die uit zijn op macht, jurylidmaatschappen ambiëren of voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen willen worden, er verstandiger aan doen zich in te likken bij het Amsterdamse mandarijnendom dat De Balie, het Literair Productiefonds en de diverse boekenbijlagen in beheer heeft. Voeg daar nog aan toe dat een echte criticus het moet hebben van routine en belezenheid, en het is begrijpelijk dat goede én doorgewinterde critici uiterst zeldzaam zijn. De meeste plegen heel snel aan hun stiel te verslijten, als ze niet worden vermalen in de muil van de persmoloch of bezwijken aan de toog van café De Zwart.
In de drie decennia dat ik kritieken schrijf - voor mijn huidige engagement bij de Geassocieerde Persdiensten die de regionale dagbladen van kopij voorzien zat ik bij nrc/Handelsblad, Hollands Diep, de Vblkskrant, hp, hp/De Tijd en Trouw - ben ik steeds verder verslingerd geraakt aan het schaakspel waarbij het boek de inzet en de schrijver de tegenstander is. Je moet het jarenlang week in week uit hebben gedaan om je te kunnen inleven in de tergende charme van de deadline en de wonderlijke chemie waarbij adrenaline vanzelf wordt omgezet in inkt. Voorwaarde is wel dat je vrij bent, of zo goed als vrij, in de keuze van het boek van de week.
Vroeger, bij hp en hp/De Tijd en nu bij de gpd, heb ik die vrijheid altijd gehad, en ook dat is een voorname reden voor mijn plezier in het recenseren. Elke week een stapel pas verschenen romans, verhalen-, gedichten- en essaybundels voor me, en dan eerst een dag of wat een heel, half of kwart boek lezen om te kijken of je er überhaupt een verhouding mee kunt krijgen, hoe kortstondig of vijandig ook. Want een boek waarmee je helemaal niets hebt, daar kun je met de beste wil van de wereld niet mee voor de dag komen. Het moet een kwestie opwerpen of op zijn minst een opstap bieden naar een kwestie, al was het alleen maar de vraag waarom de beroemde schrijver X met zo'n slecht of half geslaagd werk voor de dag komt. Antwoorden op die laatste vraag moet je overigens niet al te vaak geven. Zodra je twee keer hebt uitgelegd dat je aan de nieuwe roman van Jan Wolkers of Leon de Winter geen plezier meer beleeft, moet je ze voorlopig afschrijven, tot het moment dat ze - zoals bijvoorbeeld Wolkers - ontzettend aardige essays gaan schrijven.
Voor de rest valt er over het ambacht van de criticus alleen maar te praten vanuit de techniek van het schrijven. Ook bij het recenseren komt het aan op argumentatie en stijl. Een criticus haalt zijn gelijk, als hij dat al ooit zou kunnen krijgen, door de overtuigingskracht waarmee hij sterke en zwakke plekken aanwijst, een patroon van ideeën blootlegt,