gelezen had, deed dus niet aan welzijnswerk - namelijk het voorkomen van een zelfmoordgeval meer in de wereld - maar kreeg een rolletje toebedeeld in een toneelspel. De lezer wordt deelnemer in plaats van toeschouwer, en dat onder valse voorwendselen.
Een andere recente ontmaskering is die van James Frey. Hij leverde een langdurig en incidentrijk gevecht tegen de alcohol, zo lazen we in zijn als memoir - dat glibberige genre waarin herinneringen naar believen verliteratuurd worden - gepresenteerde debuut In duizend stukjes. Had hij dat boek als roman de wereld ingestuurd, dan was er waarschijnlijk niet veel aandacht aan besteed: hoewel het treurige passages bevat, wordt het geen literatuur; het is kaal geschreven, alsof elke vorm van structurering een vorm van bedrog zou zijn. Maar als memoir maakte het boek vooral in Amerika veel indruk. Frey mocht bij Oprah Winfrey op de bank uithuilen en vertellen over zijn pijn, zijn gevecht, zijn gevangenschap.
Enig speurwerk van journalisten leerde echter dat de weken gevangenschap in werkelijkheid niet meer behelsde dan een avondje ontnuchteren in een politiecel na een onhandige parkeermanoeuvre. ‘Meneer Frey was beleefd en coöperatief,’ aldus de politie van Ohio, en van mishandeling was dan ook geen sprake. Niets van waar dus allemaal: en het gebrek aan structurering moest het bedrog maskeren: van In duizend stukjes blijft helemaal niets meer over dan een slecht geschreven ingebeelde biografie. Zijn nieuwe boek wordt nu gepresenteerd als misschien wel ‘het uniekste en adembenemendste vader-zoonrelaas dat ooit op papier is gezet’. Het begint in het huis van bewaring... James Frey is na zijn ontmaskering nog eens bij Oprah geweest, om zich de les te laten lezen over zijn bedrog. Verraden voelde ze zich, maar daarmee gaf ze toe dat het boek zonder de authenticiteit geen waarde had.
Het kan natuurlijk zijn dat we hier niet zozeer met een enorme vercommercialisering van doen hebben, maar dat Frey de rollen van fictie heeft omgedraaid: hij is gaan leven als zijn personage.
Een schrijver moet immers een zeker inlevingsvermogen hebben, en dat kan natuurlijk doorslaan in een pathologische empathie. Wie de auteursfoto op beide boeken van Frey alleen al bekijkt en de overgang van een jonge man naar een bebaarde man met licht gestoorde blik op een soort politiefoto ziet, kan zich voorstellen dat het inlevingsvermogen van Frey iets te ver is doorgeslagen.
Misschien geldt hetzelfde wel voor Carl Friedman of voor Helga Ruebsamen - hoewel zij door verziekte familieverhoudingen en verschillende interpretaties van een gedeelde jeugd weer een ander geval is. Maar eerlijk is eerlijk: de kans dat het in deze gevallen allemaal gaat om een interessant spel met feit en fictie en niet om commerciële trucjes is erg klein.
Uiteindelijk is er maar één conclusie mogelijk: de ‘ontmaskeringen’ van Friedman, Frey en Leroy zijn argumenten voor de afschaffing van de notie bekentenisliteratuur, omdat ze fake bleken te zijn. Maar dit geldt natuurlijk eigenlijk voor elke vorm van bekentenisliteratuur: dit soort boeken wordt weliswaar gretig gelezen, maar dat is niet omdat ze ook maar iets met literatuur te maken zouden hebben. Als een boek zonder de achtergrond van de werkelijkheid niet overeind blijft, kun je beter de krant lezen.
Dan blijft over de ‘pure’ fictie. En wanneer je ‘pure’ literatuur hebt, wat doet de auteursnaam er dan nog toe? Het kunstmatige onderscheid tussen het debuut en de tweede roman zou niet meer gemaakt hoeven te worden; flauwekulopiniestukjes in de krant hoeven niet meer geplaatst te worden alleen vanwege de imposante auteursnaam; geslacht of huidskleur doen niet meer ter zake en valse opmerkingen als: ‘hij schrijft altijd hetzelfde boek’ en ‘leeft die nog?’ (bij de slechts incidenteel publicerende literator) komen dan te vervallen.