keer zover heeft laten komen, Arjan Peters, recensent van de Volkskrant. Dit voorval levert een interessante casus op van de valkuilen waarin een criticus kan trappen, maar - en dat is misschien nog wel interessanter - ook een handleiding voor het vermijden van valkuilen.
In 1999 zat ik samen met Peters in de jury van de Libris-prijs. Zijn start was enigszins ongelukkig. Kort nadat de samenstelling van de jury bekend was gemaakt, onthulde Joost Zwagerman in Vrij Nederland dat Peters een criticus was met twee petten op. Voor Six Books, een promotieblaadje van het Nederlands Literair Productiefonds, bleek hij regelmatig boeken op te hemelen die hij in de Volkskrant had gekraakt. Dat lot had niet alleen Zwagerman zelf getroffen, ook Cees Nooteboom was slachtoffer geworden van Peters' ‘gelegenheidsoordelen’. A1 in 1993 deed Nooteboom zijn beklag over het feit dat Peters in Six Books diens boek De omweg naar Santiago had aanbevolen en enige tijd later in een artikel in de Volkskrant fel en uiterst neerbuigend uithaalde naar dezelfde schrijver op grond van diezelfde reisverhalen. Nooteboom liet de toenmalige directeur van het Productiefonds weten dat ‘iemand die om acht uur prijst wat hij om tien uur laakt geen achtenswaardig man is’.
Het kwam Peters op zware kritiek te staan. In Trouw betichtte columnist Ephimenco hem van een ‘dubbele moraal’. ‘Windvaan en schnabbelaar Arjan Peters heeft voor iedere broodheer een aangepast oordeel. Hoe zal Peters de boeken beoordelen die hij, met zijn Libris-petje op, straks zal moeten lezen? Naar welke portemonnaie zal hij straks zijn oor laten hangen?’ Het deed het prestige van de Volkskrant geen goed - en het was dan ook begrijpelijk dat de hoofdredactie van die krant haar recensent strafte met een tijdelijke schorsing.
Ook de status van de Libris-prijs liep een deuk op. Ephimenco: ‘Je kunt nu al een half pond vraagtekens plaatsen achter de reële waarde van de volgende Libris Literatuur Prijs. Als auteur zou ik me twee keer bedenken alvorens mijn uitgever toestemming te geven mijn boek naar de jury te sturen. Wat moet je in geval van een nominatie of, nog erger, van het behalen van de ultieme overwinning met een prijs die door een malafide jury wordt uitgereikt?’
Ook ik vond zijn jurylidmaatschap in die omstandigheden problematisch, maar omdat het niet aan juryleden is om elkaar de maat te nemen of de samenstelling van jury's te beïnvloeden tekende ik geen bezwaar aan. Wel wijdde ik onder de titel ‘Schijn des kwaads’ een column aan de kwestie om in elk geval verantwoording af te leggen over mijn deelname aan deze bij voorbaat omstreden jury. Ik schreef dat critici, net als procureurs-generaal, de schijn des kwaads moeten vermijden. ‘Zij mogen op geen enkele manier de indruk wekken dat zij oordelen met andere dan literaire maatstaven. Nu geloof ik niet dat Arjan Peters te koop is, maar hij heeft wel twijfel doen rijzen over zijn onafhankelijkheid. Als ik in de positie van Peters verkeerde, zou ik me als jurylid hebben teruggetrokken.’
Het werd echter nog veel pijnlijker.
Het was een extreem vruchtbaar literair jaar, 1999, met als hoogtepunten De procedure van Harry Mulisch en Allerzielen van Cees Nooteboom. Arjan Peters had De procedure in de Volkskrant met de grond gelijkgemaakt. ‘Was hij leerling aan de Schrijversvakschool, Mulisch zou met strafwerk naar huis zijn gestuurd,’ luidde zijn mening. ‘Geen magie, geen raadsels. Geen universum, maar de huisbioscoop van Harry Mulisch.’ En als uitsmijter: ‘Och heden, hoezeer is De procedure smetteloos geconstrueerd. Wie een rustgevend boekske zoekt in deze onttoverde tijden, weet waar hij terecht kan.’
Hier hebben we het probleem dat ik met dit voorbeeld wilde illustreren. Inderdaad kun je als criticus in moeilijkheden komen als je je uitermate negatief hebt uitgelaten over een boek dat de meerderheid van de jury als potentiële winnaar blijkt te beschouwen. Wat in zo'n geval dreigt is dat er twee