sional of ace) moet voor zichzelf durven uitmaken en toegeven of een gedicht hem iets doet. Of het hem raakt. Heel veel misverstanden over hedendaagse poëzie zouden uit de weg geruimd zijn stelde men zichzelf eerst deze simpele vraag.
Let op! Mogelijk concludeert men uit het bovenstaande dat ik een tegenstander ben van onbegrijpelijke poëzie. Maar ik ben tegenstander van geen enkele poëzie, hooguit van een paar geborneerde individuen. Sterker nog: ik lees graag poëzie die op het eerste, het tweede en desnoods tot op het laatste gezicht onbegrijpelijk is. Maar ik reken mijzelf dan ook tot de professionals, die moeten nu eenmaal meer aankunnen. Echter, ingewikkeldheid en onbegrijpelijkheid zijn geen voorwaarde en al helemaal geen garantie voor goede poëzie. Je hebt namelijk verschillende soorten onbegrijpelijkheid. Beslissend voor mij is het of een gedicht mij iets doet. Genoeg gedichten waar ik in eerste instantie niks mee kan beginnen, maar daar gaat het niet om. Ik hoef niks met gedichten te beginnen, gedichten moeten iets beginnen met mij. Voorbeeld is de poëzie van Kees Ouwens. Nog steeds zijn er heel veel gedichten van Ouwens die ik niet of nauwelijks begrijp, maar de soms letterlijk adembenemende zinsbouw en bijbehorende ritmiek dringen mijn denken en ervaren onmiddellijk naar een niveau waar zoiets als begrijpen van een heel andere orde is. Niet uitgesloten, maar ook niet noodzakelijk. Lezen is dan geen uitleggen maar inleven, geen neurotische zoektocht naar een sluitende interpretatie maar een zalig dwalen met medeneming van vele mogelijkheden. Zo ontdek je geen zekerheden, maar krijg je zin in poëzie.
Als professional ben je min of meer verplicht, dat is eigenlijk je vak, om uit te leggen waarom sommige gedichten je meer, anders of misschien juist niet raken. En hoe dat geraakt worden ongeveer in zijn werk gaat. Kritiek is empathisch of zij is niet.
Kritiek is niet boekjes beoordelen of afzeiken.
Kritiek is geen spectaculair vuurwerk, of het doordrammen van dogma's. Kritiek is er niet voor de critici, maar voor de lezers.
In Nederland en Vlaanderen klinken er af en toe stemmen die roepen om meer strijd in de poëziekritiek. Maar critici zijn in mijn beleving hulpeloze verkenners, eenzame sukkels die in een woestijn een kosmisch onweer trachten te interpreteren, en elkaar dus niet de koppen moeten inslaan om het verschil tussen lichtflits en bliksemschicht. Critici zijn de eersten die getuigenis afleggen van hoe zij bepaalde poëzie lezen, ervaren. Helaas, juist die leeservaring zie ik bij steeds minder critici terug. Er is, weet ik, ook steeds minder plaats voor. Voor mij een van de belangrijkste redenen om samen met Yves T'Sjoen in 2004 De Volksverheffing te beginnen, een poëziejaarboek waarin wij voor de leeservaring, voor essays die de poëzie dicht op de huid blijven, graag ruimte maken. Maar, sputteren de metacritici (alleen dat woord al!) nog tegen: zo is de kritiek nog slechts een advertorial! Ja meneer, dat is het ook. Poëziekritiek maakt voor alles en vooreerst reclame voor de poëzie.
Kritiek, laat ik nog maar even doorgaan, is er ook helemaal niet voor de dichters. Kom zeg, dichters hebben toch geen rapportcijfers nodig? Het merendeel van dat zelfingenomen volkje weet dondersgoed wat het waard is! Dichters hebben lezers nodig, de critici zijn pas de eersten. Toch, uit ervaring weet ik dat dichters recensies van hun werk zo'n beetje uit hun hoofd leren, en dan vooral de passages waarin ze wat minder bewierookt worden. Zou dat dan de reden zijn voor de redactie van dit tijdschrift zich af te vragen of critici te veel hun stempel drukken op de poëzie? Mogelijk.
Toch denk ik dat het eerder een combinatie is van de zaken die ik hierboven heb genoemd, zaken die er bij elkaar toe leiden dat de keizer weer eens pedant in zijn nieuwe kleren rond mag stappen.
Te weinig lezers en critici kunnen de eerlijkheid of onbevangenheid opbrengen om te antwoorden op de vraag of bepaalde poëzie ze iets doet. Er is ook geen ruimte, geen cultuur, om daar dan eens dieper op in te gaan. Neem daarbij het gegeven dat