| |
| |
| |
Atte Jongstra
Over de grillen van het lot
Soms krijgt men een hekel aan mensen die je vroeger een gunst hebben verleend. Het geval met Willem X. was ik eigenlijk vergeten. Hij was naar Amerika verhuisd, nooit meer gezien. Na de wisseling van het millennium stuurde hij me plotseling een mailtje: ‘Hoe is het met Atte?’
Ik voelde meteen weer afkeer. Hij was mijn werk van op afstand altijd blijven volgen, schreef hij. Ik geloofde er niks van.
Een vriendin van mij werkte beginjaren tachtig bij de krant waarvan hij hoofdredacteur was. Door haar werd ik aangedragen als recensent literatuur. Ik was weliswaar net afgestudeerd, maar de bijbehorende bul is geen schrijfbul - kijk maar hoe beroerd de artikelen van veel literatuurhistorici zijn. In mij had hij toch alle vertrouwen, na een paar proefstukken. Eén keer in de veertien dagen haalde ik boeken op bij de krant, koffiedrinken met hem, even samen de stand van de letteren doorwerken. Gezellig, lachen. Vaak ten koste van anderen, maar mij hinderde dat niet. Binnen no time na mijn aantreden had hij bij de krantendirectie een veertiendaagse literatuurpagina geritseld, die pagina moest gevuld en ik bemande de vullingsafdeling. Ik vond X. een reuze fijne vent. Vijf jaar lang speelde ik poortwachter van de literatuur, toen werd ik door hem ontslagen.
‘Zo gaan die dingen bij kranten. Punt. En had je het er eigenlijk niet zelf naar gemaakt?’ Het boetekleed is een populaire dracht in tijden als de onze, waarvan sommigen menen dat het de laatste zijn. De bekentenissen zijn niet van de lucht. De ene na de andere simpelmans zet zichzelf schaamteloos te kijk, omdat zoiets tegenwoordig nu eenmaal geld genereert. Vreemdgaan, dronken automobilisme met dodelijke afloop, lees de bladen maar. Geeft niet met wat: als je er maar in staat. Jezelf in de lucht houden, opdat men je niet vergeet. De zondaar met zelfinzicht blijft goed in het geheugen hangen en taakstraf is geen schande.
Toch moet ik het hier voor mijzelf opnemen. Ik was na vijf jaar krantenkritisch bestaan in mijn rol gegroeid. Het groene was eraf, de stijl geslepen, de stroom gelezen boeken had mij zo toffelvaardig gemaakt, dat ik als de Here Jezus Christus zelve over steeds breder water liep. En dan neemt zo'n hoofdredacteur je toffels in beslag: ‘De samenwerking werkt niet meer.’
Waarom niet? Er waren omstandigheden. Ik schreef recensies, daarvoor heb je boeken nodig. Die boeken werden door de uitgever naar de krant gestuurd, waar ze in het redac- | |
| |
tielokaal in een kast werden bewaard. Zo'n kast heeft altijd een slot, daar zijn dan meerdere sleutels op. Meestal twee - één in de zak van de hoofdredacteur, eentje in de la van de chef kunst. Er verdwenen boeken. De verzamelde gedichten van Kafávis die Hans Warren had vertaald, de nieuwe Mulisch, een boek van Hella Haasse, Jan Cremers De Hunnen, et cetera. De uitgevers-pr bezwoer me deze titels te hebben gestuurd, ze waren dus gejat. Ik stapte naar de hoofdredacteur. Zo kon ik mijn werk niet doen: ‘De Hunnen is nieuws. Moet in de krant!’
Over Mulisch, Haasse, Kafávis en die andere boeken: not to worry. Die waren onder handen bij de Kafávis-, Haasse-, Mulisch- en anderenspecialist van de krant. Ik begreep dat hij zichzelf bedoelde. Maar van de driedubbeldikke Jan Cremer wist hij niets.
‘Goed Pilatus...’ zei ik, al te snedig misschien. ‘Dan gaat onze krant die als enige in het ganse land niet bespreken.’
Natuurlijk via de omwegen die ik intussen had leren bewandelen toch nog aan een Hunnen-exemplaar gekomen, uiteraard besproken, zij het wat laat. Maar het was mijn laatste stuk voor zijn krant. Ik had bij hem en bij zo veel mogelijk andere redacties te veel hemel, te veel aarde bewogen en kreeg bedoelde brief met: ‘De samenwerking werkt niet meer.’
Er waren meer omstandigheden. Ik geloof dat die er dieper in hebben gehakt. Mijn vriendin bij de krant was nogal aanvallig. Er waren veel mannen die bij wat zij ter tafel kon brengen aan ‘aanvallen!’ moesten denken. Waaronder de provinciale hoofdredacteur, die bij haar gestalte het rood voor ogen had gekregen. De echtgenote waarmee hij verkeerde en kinderen had was in mijn ogen mooier, schitterend zelfs, maar die vriendin... Ik weet niet hoe zij het deed. Zelf had ik een paar jaar tevoren de weg van de baksteen afgelegd. Tot over mijn oren verliefd.
Bon. De hoofdredacteur dreef een hobbykrantje, dat onregelmatig verscheen en De cycloon heette. Hij drukte het zelf, op een pers in zijn tuinschuurtje. Leuk. Hij woonde in de teen van de lange, ten oosten van de polders gedrapeerde zwarte Kous der Bevindelijk Gereformeerden, op de platte klei boven Amersfoort. Hij opperde het idee in de kolommen van De cycloon mijn gedachten te laten gaan over de verzen van de plaatselijk innig geliefde dichteres Nel Benschop. Gevraagd, gedaan. Ik overlaadde haar met hoon, gehakt van gemaakt.
Heer, ik wil luchten uit het hier en nu,
Want alles lijkt zo zinloos, klinkt zo cru
En wie ik liefhad, is voorgoed bij U.
Ik geef toe, met zulke regels gaat de valbijl als een mes door de boter. Jongenswerk eigenlijk. Maar dat waren we: jongens onder elkaar, daar bij De cycloon. Fotootje erbij van de Benschop-beul, prachtig. De vrienden lachten wat af in de toffeltijd.
| |
| |
De Benschop-beul
Het zal op een verjaardagsfeestje van mijn vriendin zijn geweest. De hoofdredacteur, eerder vaste gast, ontbrak. Ik vroeg waarom hij er niet was, waarop ik werd meegetroond naar de keuken en op gedempte toon werd ingewijd in wat me werd gevraagd geheim te houden. Locatie: het bewuste tuinschuurtje.
‘Voor ik het wist lag ik naast de drukpers op de vloer.’
‘Dat is duidelijke taal,’ mompelde ik verbijsterd. ‘Wat heb je gedaan?’
Ze had haar benen dichtgehouden. Daarna meteen ontslag genomen bij de krant, geen aanklacht ingediend. De vriendschap opgezegd, dat wel.
Ik was niet blij met haar ontboezeming. Zij had zich duidelijk in de nesten gewerkt met haar aanvalligheid, die ik bovendien na al die jaren steeds nog voor mijzelf gereserveerd had willen zien. Tegen beter weten in - ze woonde al jaren samen met een gezette vriend. Daarbij vroeg ik me af hoe ik X. onder ogen moest komen, met de kennis die ik had. Er was ook nog iets als solidariteit met de belaagde vrouw. Daar kon je moeilijk omheen volgens de moraal in die jaren. Moest ook ik niet aftreden bij de krant?
Ik tobde daar over, een dag of wat. Toen viel zijn brief op de mat en werd de kwestie voor mij opgelost: ‘De samenwerking werkt niet meer.’
Daar zit je dan als slachtoffer van omstandigheden. Ik wist te veel van hem, dat was mijn vergrijp. Een nadeel dat ook voordelen had. Ik meldde mij bij een landelijk weekblad en schreef mijn eerste Strindberg-stuk: duidelijk een stap voorwaarts naar een carrière die blonk.
We schreven 1985. Ik vernam kort nadien dat de hoofdredacteur vrouw, kinderen en
| |
| |
krant achter zich had gelaten om zich aan de andere kant van de oceaan van krantenjongen tot miljonair op te werken. Ook mijn leven ging verder. Ik was hem vrij snel vergeten.
•
In juli 1994 werd ik opgebeld door Marcel Möring. Hij vertelde dat hij via zijn Zweedse uitgever was uitgenodigd deel te nemen aan een cruise, die de Scandinavische schrijversvakbond organiseerde. Een eerdere tocht over de Oostzee om schrijvers, dichters, uitgevers en dergelijke van alle kuststaten aan een netwerk te helpen was een enorm succes gebleken, nu moest dat netwerk rond de Zwarte Zee worden uitgebreid.
‘Goh Marcel,’ zei ik zuinigjes. ‘Da's leuk voor je.’
Je probeert eraan te ontsnappen, aan jaloezie, maar ik ben geen Houdini. Mörings romans werden toen al in veel landen vertaald, de mijne niet. Soms steekt dat.
‘Geweldig leuk inderdaad,’ zei Möring. ‘Maar ik kan dus niet. Ik heb jou voorgedragen, gezegd dat je nota bene Zweeds spreekt. Ze hadden er wel oren naar.’
Goeie collega, Marcel. Altijd geweest. Dat werd bellen naar Stockholm: ik werd geschikt bevonden om me in te schepen. Monsterboekje ingevuld, zeemanskist ingericht, per post werd me een deelnemerslijst toegestuurd. Een divers gezelschap, cultuurdragers uit de Scandinavische landen, alle landen van het voormalige Oostblok, veel Grieken en Turken, Italië was vertegenwoordigd, Duitsland, Portugal, noem maar op. En er was nu dus een Dutch delegation.
Hoeveel nachtjes slapen nog? Ik keek ernaar uit als een kind naar een schoolreisje: eindelijk even los van moeder. Misschien zegt dat iets over de verhouding tussen mij en mijn vrouw in die dagen. Ik geloof dat ik langzaam toe was aan dramatische stappen, weg van huis.
Ik werd onderweg reddeloos verliefd op een IJslandse dichteres, met wie ik afsprak het verdere leven te delen. Dat kwam er niet van, maar van huis weg stappen deed ik, en het was dramatisch. Er waren kinderen in het spel. Aan een verhaal over die Zwarte Zee-reis ben ik vaak begonnen, ik liep er steeds in vast. Mijn zinnen bleven steken in de stroop van schuld, die óók mijn ex niet naliet uit te gieten. Over Steinun V. kan ik zeggen dat ik van haar afscheid nam in Kopenhagen, Centraal Station, een halfjaar na de zeereis. Even nog waren we bij elkaar, zij van IJsland en ik. Uurtje op de vloer van een hotel gelegen, in haar kamer, tussen de bedden die zij in de geweldige omdraaiing van haar heupen uit elkaar bewogen had, bij het zoeken naar haar lustbegin. Ze was dronken van een soort likeur die ik niet kende en keek me aan met ogen, doorlopen met de kleur van vliegenzwammen.
Wat onze wegen scheiden deed was wat ons bij elkaar had gebracht: haar explosieve wereldvreemdheid, verborgen in haar statige, lange lijf en de fluistertoon waarop ze altijd
| |
| |
sprak. Een vrouw met vulkanische geheimen die op uitbreken stonden, maar dat steeds niet deden.
‘Ik ga je verlaten,’ zei ik en deed dat.
Ik reisde toen naar Gotland om mijn leven op een rij te zetten. Men had mij een kamer in een schrijverscentrum toegewezen, om in alle rust de essays van Montaigne te lezen. Rust die ik mijzelf wist op te leggen, op de wijze van H. Antonius - Gotlands kust heeft iets van een steenwoestijn. En ik werd verzocht. Er kwam een fax van Steinun binnen op 't kantoor. Ze had een Deense vriend bezocht, schreef ze, en zich zeven dagen suf geneukt. Had ik spijt, werd ik woedend? Ik was juist bezig in Montaignes stuk ‘Hoe de ziel haar hartstochten op verkeerde objecten ontlaadt wanneer de juiste haar ontbreken’. In de laatste voetnoot laat de essayist een dichter tegen Plutarchus zeggen: ‘Wind je over de feiten niet op, ze hebben schijt aan je kwaaie kop.’
Na aanvankelijke ontreddering, waarbij een drinkglas tegen de muur sneuvelde, legde ik me inderdaad neer bij de feiten. Kennelijk was dit de manier waarop ze haar gemoed eindelijk luchtte - explosief. Daarbij besloot ik haar niet te geloven, dat hielp. Goedkoop verhaaltje om mij te kwetsen.
‘Wraak als een pets met een droge handdoek’ heb ik in die dagen opgeschreven. Ik vond het in mijn Montaigne-aantekeningen terug.
In de week na Gotland ontmoette ik I., mijn huidige vrouw. Toen was 't gauw bekeken. Nieuw leven begonnen. Mooi. Aan Steinun V. dacht ik niet vaak meer.
Toen ik mij op internet had laten aansluiten zocht ik haar naam eens op. Vond haar foto, die van haar familie. Ze had weer een nieuw boek gepubliceerd, good for her. Ik voelde soms een soort van weemoed, maar klikte dan snel naar andere sites. Had ik me niet als een verliefde idioot gedragen? Het beste haar te laten waar zij was: in de doofpot. Ik warmde mij aan ander vuur, dat tussen I. en mij. Steinun schreef niet meer, geen fax van haar, geen telefoon. Ik liet evenmin iets horen. Olifant, snuit, verhaaltje uit. Dacht ik.
•
Hoe is het met Atte? Beroemde schrijver geworden begrijp ik. Chapeau. Ik volg je al jaren op afstand, hier vanuit Amerika. Je vriend en bewonderaar Willem X.
Meer stond er niet in de mail. Ik weet niet goed meer hoe ik er verder aan toe was in die tijd - goed, dacht ik, dank u wel - maar ik kreeg het rood voor ogen. Wat wilde hij van mij? Wraakzucht is een groot woord, maar ik was erg geprikkeld. Ik besloot zijn doopceel te lichten, voorzover dat mogelijk was via internet. Google vertelde dat Willem X. uitgever was geworden. Van zijn eigen boek om te beginnen. De titel klonk vertrouwd: Wilskracht.
| |
| |
Hoe men na krantenjongen heel wat worden kan. Ongeveer zo. Zijn uitgeverij was er een van publishing on demand, men drukt de boeken pas als er een bestelling is. Nu ja, dacht ik. Dat zal me wat moois wezen. Goede schrijvers vinden immers altijd een behoorlijke uitgeverij. Of niet, en dan publiceren ze maar beter niet. Hij had het wel aan de stok met een auteur of twee. Ik begon dus mijn antwoordmail met daar zo lullig als ik kon op toe te spelen. Verder bleek hij op IJsland oom te spelen. Ik vond wat larmoyante regels van zijn hand (‘je meisjesneusje rustend op mijn geitenwollen truienschouder’) in een pseudo-webdagboek van een pasgeboren kind. Ook over dit stuk maakte ik een zeikerige opmerking.
Had ik het daar maar bij gelaten. Maar kennelijk had zijn verdachte lof mij toch gestreeld.
‘Bewonderaar’!
Dat heb je mooi binnen, al wil je een en ander liever buiten laten. Wie weet had hij toch mijn werk gelezen.
Wat er toen toesloeg kan ik slechts ijdelheid noemen. Ik zou deze kleine bier-uitgever, die er ooit goed aan meende te doen een talent als ik aan de dijk te zetten, mijn internationale auteursbekendheid eens flink onder de neus wrijven. Ik vroeg hem dus naast alle stekeligheden om als hij weer eens in zijn geitentrui op IJsland was mijn groeten over te brengen aan de schrijvers en dichters met wie ik op de Zwarte Zee als vrienden had verkeerd. De literaire top van 't land, had ik begrepen. Meer dan schermen met wat namen had ik niet willen doen, hij nam het letterlijk. Dezelfde dag nog mail terug. Hij bleek op IJsland te verblijven, had de site van Steinun V. bezocht en met haar voor koffie afgesproken: ‘Bij 't noemen van jouw naam gaan alle deuren open! Hartelijk dank.’
Soms krijgt men een hekel aan mensen die je vroeger een gunst hebben verleend.
Christus!
Hier was 't geboden in te grijpen. Ik zocht de site van Steinun en mailde haar meteen dat een zogenaamde vriend (‘wat hij beslist niet is’) haar kringen aan het binnendringen was.
‘Kijk uit. Ik sta niet voor hem in!’
Alsof ze op mijn mail had zitten wachten. Ze schreef dat ze aan ‘haar tijd met mij’ geen kwaad gevoel had overgehouden, en dolblij was weer eens iets te horen. Binnenkort kwam ze naar Amsterdam en moesten wij elkander zien. Dat was duidelijk mijn bedoeling niet. Ik had I., mijn deuren bleven dicht. Met dat laatste moest ik dus wel voor de draad komen, wat me op een korte repliek kwam te staan.
Die uitgever kan ik zelf wel mee dealen - ik ben een groot meisje... Have a nice life, Steinun.
Restte mij de schade op te nemen. Onbezonnen geweest, ijdel, danig afgestraft. Helemaal ontevreden was ik niet. Ik had de boel toch nog aardig bij elkaar gehouden. Geen rampen gebeurd, dacht ik.
| |
| |
Vier jaar later. Briefje van Steinun V. in de mailbox aangetroffen, wat nog steeds gevoel van weemoed op te wekken wist. Cycloontijd geweest, vlak na dat Zwarte Zee-schip. Zij had me uit een leven weten te breken waarin ik muurvast gezeten had, waarvoor ik haar nog dankbaar ben. Opnieuw begon ze over een ontmoeting. Haar zuster bleek in Amsterdam een halve woning te bezitten, Steinun dacht daar na Kerstmis in te trekken voor een maand of wat. Konden wij elkaar eens zien? Misschien niet, beter van niet misschien, dacht ik. Die doofpot doen we dus niet open. Van iets anders schrok ik meer. Ze had mijn valse vriend de uitgever inderdaad gesproken, die een boek van haar in zijn fonds had weten te peuteren. Steinun klonk heel verguld met X. als uitgever en via hem met mij:
Hij heeft een van mijn boeken in de Verenigde Staten gepubliceerd, dus ik dacht dat het tijd is jou te danken voor je onbedoelde gunst. Die heeft me veel geluk gebracht, dus buig ik nu op z'n sierlijkst voor je... Altijd geweten dat jij me iets zou brengen... Jij hebt me uit de nietige tent van mijn taal getrokken. Een kleine gril van het lot, dat veel goeds heeft veroorzaakt.
Ik besloot nu toch tot grondig onderzoek. Had ik niet na zijn mail van vlak na 2000 iets over klachten op het web gevonden? Hij had het destijds aan de stok met een, twee fondsauteurs. Willem X.' Amerikaanse business bleek booming. Zijn printing on demand-uitgeverij had filialen geopend, in Engeland, op IJsland. Hij bleek zelfs Nederlandse auteurs te hebben uitgebracht. Namen die mij niets zeiden, op eentje na: zijn broer. Ik vond een site van een van zijn auteurs uit de Verenigde Staten. Veel beelden van een door de uitgever geregeld groepsbezoek aan IJsland, tot en met een foto met de IJslandse president voor diens dienstwoning in Reykjavik, te midden van X.' schrijversstal. Een prachtige trip, alles gedaan, alles gezien, watervallen, geisers, het vroegmiddeleeuwse parlement in Tingvellir:
Thank you Mr. Publisher!
Dat was het positieve nieuws. X. bleek het sinds 2000 namelijk met heel veel meer schrijvers aan de stok te hebben gekregen. Die waren vast niet gezellig mee geweest naar IJsland. Het huis van X. bleek als printing on demand-uitgever nogal fanatiek mee te werken aan de demand. Wilde men een boek bij hem publiceren, dan was het verplicht een lijst te maken. Honderd namen. Familie, kennissen, buren, iedereen die dit boek moest lezen. X. ging vervolgens over tot vasthoudende direct mailing - het was een kunst weer van zijn uitgeverspost af te komen. Of je kocht een boek, dan was je er ook af. Maar wat kreeg men dan? Over de plechtig beloofde redactionele begeleiding waren de klaagzangen gelijk die van Jeremia. Ik las bij iemand dat deze ter kaakstelling een boek had gemaakt, waarin één hoofdstuk tienmaal was gekopieerd en de naam van de hoofdpersoon halver- | |
| |
wege was gewijzigd. 't Geheel was als Great American Novel naar X. en trawanten opgestuurd. Demand bewees uiteindelijk dat de uitgever een en ander verzuimd had op te merken.
Op internet werd verder geweeklaagd over de moeilijkheden die ontstonden bij verzoeken tot ontbinding van het auteurscontract. De uitgeversbelofte één dollar voorschot te geven werd gestand gedaan, maar de verzekering dat de uitgebrachte titels te verkrijgen waren bij de boekhandel om de hoek bleken loos. De boekverkopers werd geen recht op retour toegestaan. Wel consequent misschien - demand is demand - maar wellicht toch niet zo handig. Ik vergat nog te noemen dat de royalty's per verkocht exemplaar soms één dollar lager bleken te liggen dan voordien becijferd.
Het invectief scam viel op internet, in verband met Willem X. werd het woord con-man gebruikt. Ten slotte was er grootboekhandel Barnes & Noble, die achter de Engelse poot van X.' firma vermeldde: not advised. Ik weet niet of we dat als teken aan de wand mogen beschouwen, maar ik ben geneigd dat toch te doen. De Washington Post deed hetzelfde, in een vernietigend stuk over vermelde praktijken bij uitgevershuis X.
Daar zat ik met de gebakken peren van mijn ijdelheid. De sierlijke buiging van Steinun, omdat ik haar uit haar nietige taaltent had getrokken. Waarop de grillen van het lot haar in de uitgevershanden van weldoener Willem X. hebben geleid... Moest ik haar waarschuwen?
‘Ik ben een groot meisje...’
Of Montaigne gaan herlezen? Bijvoorbeeld het essay ‘Morgen is er weer een dag’, waarin ik deze woorden vond:
Als alles gezegd is, is het niet gemakkelijk in het menselijk handelen op grond van redelijke argumenten een zodanig juiste regel vast te stellen, dat het lot daarin geen rechten behoudt.
Zodat ik uiteindelijk mijn uitweg had gevonden. IJdelheid, foutje, toegegeven. Maar het lot had zich ook wel een erg rare speling gepermitteerd.
Ik ga beslist nog eens een autobiografisch essay schrijven, waarin ik dat vermaledijde lot eens flink aan de kaak stel!
|
|