Désanne van Brederode
Lang leve het korte leven
Lang leve degene die meent dat alles met alles samenhangt.
Lang leve, ja... Maar eeuwig? En nog steeds hangend?
Mag ik de dichter zijn die het verdomt te geloven?
Ik zal heus wel een ziel zijn, of bezitten, en soms zingt er iets in mij,
maar met raspende adem en nooit over gras.
Een smartlap dan? Vrome huilebalkerij; o, o, mededogen
met de ganse mensheid... huichel die zich vastzet
in de keel als logge balkenbrij. Is niets voor mij.
Lang leve de optimist die zijn snot voor dauw aanziet
Lang leve de smetvrezer voor wie liefde een damp is.
Lang leve hij die in het kwade toch een vonk ontwaart
Van goedheid - leg het de verkrachte vrouw maar uit,
de man gemarteld om zijn mening, zeg dat ze
niet moeten hechten aan pijn, dat je je ook aan gras
kunt snijden, balsem hun littekens maar met dat esoterische
rotsnot, met goddelijke krokodillentranen. Ja, ja Pantha rei.
Doe mij dan maar het korte leven. Het verbrokkelde leven.
De niet te rijmen gebeurtenissen, het bescheten en
bepiste gras, licht dat een hap uit mijn blik neemt, afval,
schimmels, de vuile pleisters die je soms vindt
- alsof zomaar iemand je een brief heeft willen schrijven
in nieuwe tekens, in geronnen bloedzonnen, waar was je?
Doe mij stinkende lijven die juist in hun geur on-
inwisselbaar zijn, en de puist op jouw rug; van mij is 'ie.
Wanneer jij doodgaat wil ook dood. Dat is waarheid.
Wil ik eeuwig dood en snel een beetje, het maakt me niet
uit hoe alles met alles... Niet als ik hol ben, Walt, holist!
Steek de ziel maar in je zak als je platzak bent,
trap het gras maar plat, zak patat dat je bent, met je
snackbarkreten, je gebral, je verheugen, met je
simpele drive-in gedichten, en gatver, hoe ze walmen
an het vet Amerikaans, - alles leugen, net als Disney.
|
|