De Revisor. Jaargang 32
(2005)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
Huub Beurskens
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||
Ik zou in zijn ogen wel geen echte vent zijn. De man zag liever een getaande jongen met ‘littekens en pokdalige’ kop dan een gladgeschoren kin. Whitman had veel op met houthakkers, boerenzonen en monteurs. Ik voel me al opgelaten wanneer de ketel van de centrale verwarming in mijn huis één keer per jaar wordt nagekeken. Eigenlijk heb ik er geen probleem mee om tegen iemand op te kijken, maar bij Whitman bleef ik voortdurend het gevoel houden dat hij op mij neerkeek, me een mietje vond. Hij had in mijn ogen iets van de kikker die zo groot wilde worden als een os, terwijl ik me meer thuis voelde bij de tegenovergestelde illusie, die van de kikker die juist zo klein wilde worden als een vlinder.
Ik had geprobeerd Whitman in soepel lopende regels te vertalen. Maar er bleven hier en daar zaken wringen. Misschien had Whitman ook gewild dat het wrong? ‘The last scud of day holds back for me,/ It flings my likeness after the rest and true as any on the shadowed wilds,/ It coaxes me to the vapor and the dusk.’ Ik had dat uiteindelijk zo vertaald: ‘De laatste vlaag dag wacht me op,/ Werpt mijn beeld als om het even welk tussen al die andere over beschaduwd onland uit,/ Wakkert me aan tot nevel en schemer.’ Bevredigend was dat allerminst. Dat vond de redigerende Jacob Groot ook. ‘Wat Whitman precies bedoelt is mij nog steeds niet duidelijk,’ liet hij me weten, ‘en wat ik goed aan je vertaling vind is dat jouw zin, net als de zijne, heftig wringt. Toch blijf ik, na al je soepele bladzijden, even steken (...).’ Het bleven en blijven drie raadselachtige versregels. Ik probeerde nog eens verschillende varianten uit. Daarbij verving ik op een gegeven moment de vertaling ‘onland’ voor ‘wilds’ door het woord ‘ruigten’. En opeens, door de inzet van dat ene woord - terecht of onterecht, dat doet er niet toe -, vielen me als het ware de schellen van de ogen. Was Walt Whitman bij leven niet ‘one of the roughs’, een ruigaard, een ruigpoot...!? Ik had me als dichter-vertaler louter op de tekst willen richten, me niet willen laten afleiden door biografisch materiaal. En plotseling katapulteerde ik me midden in het privé-leven van de man die de verzen schreef die ik vertaalde. Ik begon koortsig aan een inhaalmanoeuvre. Ik las over hoe Whitman zijn homoseksualiteit publiekelijk was blijven ontkennen of op zijn minst had proberen te camoufleren. In 1890 (dus 35 jaar na de eerste publicatie van Leaves of Grass) informeerde de criticus en dichter John Addington er bij Whitman onomwonden naar of onder het door hem zo gepropageerde ‘comradeship’ ook homoseksualiteit moest worden verstaan. (‘I will write the evangel-poem of comrades and of love,’ luidt het bijvoorbeeld in de Calamus-cluster.) In kennelijke paniek antwoordde Whitman dat hij maar liefst zes buitenechtelijke kinderen had... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||
Ik stuitte op aantekeningen uit Whitmans notitieboeken, aantekeningen over ontmoetingen met buschauffeurs, arbeiders. Er schijnen zo'n honderdvijftig van zulke notities te bestaan:
‘At the very least, such lists must have been compiled as masturbatory aides memoires,’ schrijft Rictor Norton.Ga naar margenoot1 Ik las gedichten die Whitman schreef na zijn Leaves of Grass. Ik las vooral in de gedichten die hij had verzameld onder een andere aan de botanie ontleende naam: Calamus. Kalmoes. En ik las eerste versies van gedichten die ten behoeve van hun publicaties geheteroseksualiseerd waren. Kalmoes behoort tot de aronskelkfamilie. Groeit aan oevers van zoet water. De bloeikolven die zijdelings uit de stengel komen hebben een bijzonder opvallende fallische vorm. In Europa is de plant niet vruchtzettend maar vermeerdert ze zich via de wortelstok. Ach, Whitman, Europa was in seksueel opzicht altijd al liberaler dan Amerika. De plant is genoemd naar de god Calamus die treurt om de verdrinkingsdood van Carpus, zijn favoriete schandknaap. Bloeiende pikken tussen het gras... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||
Ik herlas mijn vertaling. En ik was en ben niet meer bang voor of geïntimideerd
door Walt Whitman. Een ietwat feminiene maar uitgesproken heteroseksueel bleek in het begin van de eenentwintigste eeuw de verzen te hebben willen vertalen van een ruige bink die in het midden van de negentiende eeuw niet bij machte was echt uit de kast te komen. Geen wonder dat het niet echt klikte. Walt Whitman is dus nog altijd niet mijn man. Persoonlijk kan ik de homo-erotische kick die kennelijk uitgaat van handwerkers en rabauwen niet meevoelen. Maar ik lees hem met vertedering. Ik word er soms bijna sentimenteel van. In zijn machopoehapoëtica schuilt machteloosheid, wie weet zelfs radeloosheid. Ik hoor nu hoe hij veeleer zichzelf dan mij probeert te imponeren en overstemmen. Ik zie nu hoe zijn vechtersbaashouding vooral een camouflage van de worsteling met zichzelf is. En ik weet nu zeker dat zo'n jongen met littekens en een pokdalige kop niet een willekeurig voorbeeld is, iets bij wijze van spreken, een kwestie van poëticale of maatschappelijke stellingname, maar dat het om een concrete jongen moet gaan, om een van de figuren uit zijn idiosyncratische duisternis die Walt Whitman onder het mom van grootse Amerikaanse openheid en stoerheid zijn gedicht heeft binnengesmokkeld. ‘De laatste vlaag dag vangt me in,/ Laat m'n gestalte samenvallen met die der anderen, ware evenbeelden in de obscure ruigten,/ Verleidt me tot damp en duister.’ |
|