De Revisor. Jaargang 32
(2005)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Jorge Luis Borges
| |
[pagina 55]
| |
We mogen niet vergeten dat de eerste revolutie van onze tijd, die de inspiratie vormde voor de Franse Revolutie en onze eigen revoluties, die van Amerika was, en democratie haar doctrine. Hoe nu op passende wijze dat nieuwe geloof van de mensen te bezingen! Een oplossing lag voor de hand; de methode waarvoor nagenoeg iedere schrijver, gedreven door retorische gemakzucht of pure inertie, zou hebben gekozen. Het vakkundig uitwerken van een ode of wellicht een allegorie, hoofdletters en tussenwerpsels in de vocatief incluis. Whitman verwierp hem, gelukkig genoeg. Hij geloofde dat democratie een nieuw gegeven was en dat het bezingen ervan een procédé vergde dat minstens even nieuw was. Ik heb het gehad over het epos. Bij alle illustere voorbeelden die de jonge Whitman kende en die hij feodaal noemde, is sprake van een centrale figuur - Achilles, Odysseus, Aeneas, Roeland, El Cid, Siegfried, Christus - van een grotere statuur dan de andere, die ondergeschikt aan hem zijn. Die suprematie, zei Whitman bij zichzelf, behoort tot een wereld die is afgeschaft of die we willen afschaffen: de wereld van de aristocratie. Mijn epos mag zo niet worden; het moet veelvormig zijn, het moet de onvergelijkelijke en absolute gelijkheid van alle mensen verkondigen of vooronderstellen. Zo'n premisse lijkt onvermijdelijk te leiden tot één groot ratjetoe van opeenstapeling en chaos; Whitman, een geniaal man, wist dit gevaar op wonderbaarlijke wijze te omzeilen. Hij voerde met succes het vermetelste, veelomvattendste experiment uit dat de literatuurgeschiedenis kent. Spreken over literaire experimenten is spreken over exercities die op meer of minder briljante wijze zijn mislukt, zoals de Soledades van Góngora of het werk van Joyce. Whitmans experiment is zo geslaagd dat we geneigd zijn te vergeten dat het een experiment betrof. In een van zijn verzen roept Whitman middeleeuwse doeken op met veel figuren, sommige op de voorgrond en omgeven met een stralenkrans, en hij laat weten dat hij een oneindig doek wil schilderen, bevolkt door oneindig veel figuren, alle met een eigen nimbus. Hoe een dergelijk waagstuk tot een goed einde te brengen? Whitman deed het, ongelooflijk genoeg. Net als Byron had hij een held nodig, maar zijn held, symbool van de veelvoudige democratie, moest ontelbaar en alomtegenwoordig zijn, als de diffuse God van de pantheïsten. Hij bedacht een vreemd wezen dat we nog steeds niet helemaal hebben begrepen en noemde het Walt Whitman. Dat wezen heeft een tweevormige natuur; het is de bescheiden journalist Waker Whitman, afkomstig uit Long Island, die door een gehaaste vriend gegroet zou kunnen worden in de straten van Manhattan, en tegelijk is het ook de ander die Walter Whitman wilde zijn en niet was, een man van liefde en avontuur, een bezielde, onbezorgde lanterfant die door | |
[pagina 56]
| |
Amerika trekt. Vandaar dat Walt Whitman op de ene pagina in het boek in Long Island wordt geboren en op een andere in het Zuiden. Vandaar dat hij in een van de meest authentieke passages van Song of Myself een heroïsch voorval uit de Mexicaanse Oorlog beschrijft en zegt dat het verhaal hem ter ore is gekomen in Texas, waar hij nooit is geweest. Vandaar dat hij beweert getuige te zijn geweest van de executie van abolitionist John Brown. De voorbeelden zouden eindeloos kunnen worden verveelvoudigd; er is bijna geen bladzijde waar de zuiver biografische Whitman niet versmolten is met de Whitman die hij wilde zijn en nu is, in de verbeelding en genegenheid van generaties mensen. Whitman was al veelvormig; de auteur besloot dat hij oneindig zou zijn. Hij maakte van de held van Leaves of Grass een drie-eenheid; hij voegde een derde personage toe, de lezer, de wisselende, opeenvolgende lezer. Die heeft altijd de neiging gehad zich te identificeren met de hoofdpersoon uit een werk; Macbeth lezen is in zekere zin Macbeth zijn; een boek van Hugo is getiteld Victor Hugo raconté par un témoin de sa vie. Walt Whitman was, voorzover we weten, de eerste die tot het uiterste, tot het eindeloze, complexe uiterste gebruikmaakte van die kortstondige identificatie. Aanvankelijk viel hij terug op de dialoog; de lezer voert een gesprek met de dichter en vraagt hem wat hij hoort en wat hij ziet of vertelt hoezeer het hem spijt dat hij hem niet heeft gekend en bemind. Whitman antwoordt op zijn vragen: I see the Wacho crossing the plains, I see the incomparable rider of horses with his lasso on his arm,
I see over the pampas the pursuit of wild cattle for their hides.
En ook: These are really the thoughts of all men in all ages and lands, they are not original with me,
If they are not yours as much as mine they are nothing, or next to nothing,
If they are not the riddle and the untying of the riddle they are nothing,
If they are not just as close as they are distant they are nothing.
This is the grass that grows wherever the land is and the water is,
This the common air that bathes the globe.
Talloos zijn zij die, met wisselend succes, de intonatie van Whitman hebben geïmiteerd: Sandburg, Lee Masters, Majakovski, Neruda... Niemand, behalve de schrijver van het onontwarbare, beslist onleesbare Finnegans Wake, heeft het na hem nog aangedurfd een veelvoudig personage te creëren. Whitman, ik zeg het nog eens, is de | |
[pagina 57]
| |
bescheiden man die hij van 1819 tot 1892 was en de man die hij had willen zijn maar nooit helemaal was en ook ieder van ons en al degenen die de aardbol nog zullen bevolken. Mijn hypothese van een drievoudige Whitman, held van zijn epos, is niet bedoeld om op domme wijze afbreuk te doen aan het wonderbaarlijke van zijn pagina's. Ik wil het veeleer benadrukken. Het uitwerken van een dubbel, drievoudig en mettertijd oneindig personage had de ambitie kunnen zijn van iedere vindingrijke literator; in die opzet slagen is de ongeëvenaarde prestatie van Whitman. Tijdens een cafédiscussie over de genealogie van de kunst en de verschillende invloeden van opvoeding, ras en omgeving, zei de schilder Whistler slechts: Art happens, wat neerkomt op toegeven dat het esthetische in wezen onverklaarbaar is. Dat was ook de opvatting van de Hebreeërs, die het over de Geest hadden, en de Grieken, die de muze aanriepen. Wat mijn vertaling betreft... Paul Valéry schreef dat niemand de gebreken van een werk zo goed kent als zijn maker; het commerciële bijgeloof dat de laatste vertaler zijn onbekwame voorgangers altijd ver achter zich laat ten spijt, zal ik niet durven beweren dat mijn vertaling de andere overtroeft. Niet dat ik ze links heb laten liggen; ik heb veel gehad aan de vertaling van Francisco Alexander (Quito, 1956) die mijns inziens nog steeds de beste is, hoewel hij herhaaldelijk vervalt in een al te grote letterlijkheid, die we aan diepe eerbied kunnen toeschrijven of misschien aan een overmatig gebruik van het Engels-Spaanse woordenboek. Whitmans taal is een hedendaagse taal; het zal nog honderden jaren duren voor het een dode taal is. Dan zullen we hem met volledige vrijheid kunnen vertalen en herscheppen, zoals Jáuregui deed met de Pharsalia, of Chapman, Pope en Lawrence met de Odyssee. Tot dan zie ik geen andere mogelijkheid dan die van een versie als de mijne, die schommelt tussen persoonlijke interpretatie en berustende striktheid. Ik heb één troost. Ik herinner me dat ik vele jaren geleden een voorstelling van Macbeth bijwoonde; de vertaling was al even zwak als de acteurs en het in elkaar geflanste decor, maar na afloop werd ik verscheurd door tragische passie. Shakespeare had toch zijn weg gevonden; Whitman zal de zijne vinden.
Vertaling: Trijne Vermunt | |
[pagina 58]
| |