De Revisor. Jaargang 32
(2005)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Horace Traubel
| |
[pagina 38]
| |
denkt dat hij het praten aan Mary zal overlaten. Hij stak echter zijn hand naar mij uit toen ik binnenkwam. Had net zijn avondeten besteld: rauwe oesters, schapenbouillon en toast. Pols: 84 - adem: 22. Ledematen minder koud. Urine 360 ml. De situatie is wat beter dan gisteren. ‘Dokter Parker uit Philadelphia: je moet hem kennen - dokter Andrew | |
[pagina 39]
| |
J. Parker,’ was zijn antwoord. ‘Natuurlijk kende ik dokter Parker - de leerling, discipel en vriend van Leidy en een examinator op de universiteit toen ik daar zeventien jaar geleden student was.’ Hiermee was ons gesprek beëindigd. Ik zag dat hij vermoeid was. Polsslag 84 - adem 23. Urine 300 ml. Johnstons brief gedateerd Bolton, de 12e, geeft een verslag van zijn laatste college over W. Ik wou dat ik het kon doorgeven aan W. 54 Manchester Road, | |
[pagina 40]
| |
heid gezondheid is in iemands leven en je moet in gedachten houden dat je winkel van onschatbare waarde is, niet alleen voor jezelf maar voor het grote doel dat we ons allen voor ogen houden. | |
[pagina 41]
| |
W. zei enige tijd geleden tegen me: ‘Johnston heeft lef - lef: hij zou een dode kunnen laten vechten - en daar heeft hij vast vaak de kans voor gehad.’ Wallace komt weer binnen - in mijn huis en mijn hart - nu met vrolijke woorden van warmte en behulpzaamheid in deze trieste strijd. Arthur Stedman bekijkt mijn schets voor een advertentiepagina. Ik schreef hem dat ik de beloofde boeken ging opzoeken en heb gevraagd om de drukproeven van het kleine boekje. 6 p.m. W. slaapt niet. Draait naar rechts en kucht onophoudelijk, dus kort daarna draait hij weer terug. Ik ging naar binnen en sprak met hem - heel kort. Hij was vandaag beter geweest, helderder dan gisteren maar nu zag hij er toch hetzelfde uit. Langzaam uitdovend - zoals hij weer tegen me zei: ‘Ik heb het gevoel dat ik zink - zink - zink, zonder ooit de bodem te bereiken.’ En na een korte pauze: ‘Toch is er een bodem.’ Toen ik Baxter aanhaalde: ‘Ik hoop dat hij van het groen van de lente kan genieten,’ deed hij zijn ogen dicht, peinzend: ‘De lente, ja, die is er - maar de vreugde daarvan? Nee, nee.’ Vertelde W. over Bucke's lange brief over kosmisch bewustzijn, niet verwachtend dat hij daarover wilde horen, en dat bleek te kloppen: ‘Laten we dat nog even uitstellen,’ verzocht hij. Had hij Harper's gezien? ‘Ja, eventjes: maar een klein deel. De afbeeldingen? O! Die zijn niet van ons - die schieten ernstig te kort.’ En hij vroeg over zijn gedicht: ‘Zijn er geen vrijheden genomen?’ Ik had me deze vraag zelf ook gesteld, en hij drong erop aan: ‘Vergelijk - vergelijk - vergelijk.’ Hij bedoelde met de oude proef die hij voor ‘Good-bye’ terzijde had gelegd. Ik beschreef het verhaal van Johnstons discussie op het Bolton Lyceum. Hij was een beetje geïnteresseerd. ‘De dokter heeft het vast fraai verteld, ja, dat spreekt vanzelf.’ Maar hij voegde eraan toe: ‘Nee, het is beter dat ik het niet hoor. Ik ben zo snel uitgeput.’ En toen vroeg hij: ‘Enig bijzonder nieuws? Wat dan ook?’ Ik zei: ‘Je bent hongerig naar nieuws, meer dan ik kan bevredigen.’ Hij lachte heel zachtjes. ‘Misschien wel, maar ik moet het heel kort samengevat krijgen, anders kan je er beter niet aan beginnen.’ Nellie McAlister had enige viooltjes met haar kaartje meegestuurd, maar W. kon ze niet zien. Ze werden in de belendende kamer neergezet. Over de alternatieve titels die Bucke had gekozen, zei hij: ‘Het is te laat, als het al iets van mijn tijd waard was.’ Vervolgens bracht hij me toch meteen op de hoogte: ‘John Hay stuurde me een cheque voor een exemplaar van het groene boek. Heb je dat van de dokter gestuurd naar hem in Canada?’ ‘Nee, het is nog hier.’ ‘Welnu, neem het mee en stuur het naar Hay - je kunt de dokter een ander geven. Stuur maar naar New York.’ Na een korte pauze: ‘Heb je z'n adres?’ ‘Nee.’ | |
[pagina 42]
| |
‘Welnu, dat vind je in zijn brief in de tinnen doos daar.’ Ik liep door de kamer en pakte de brief. ‘Ik zal de cheque laten liggen en neem de brief mee.’ ‘Dat is goed.’ Maar Hays adres was Washington. W. zei: ‘Dat wist ik niet: de man is dan weer hier en dan weer daar, blijft nooit lang op één plek.’ W.'s idee was onduidelijk - leek verrast dat ik de Centennial editie las. Haalde het pakje uit de andere kant van de kamer. Op zijn verzoek pakte ik het in, samen met een papieren kopie. ‘Ik heb een brief voor je om aan Dave te geven,’ en hij legde uit, na een stilte van ongeveer een minuut: ‘Het is een bestelling voor gesigneerde boeken. Ik kan mijn handtekening niet zetten, maar misschien kan Dave iets bedenken om hem tevreden te stellen.’ Mijn aandacht werd ook getrokken door diverse andere brieven, sommige bewonderend, geschreven door vreemden in een dan weer idiote en dan weer mannelijke stijl. Ik was niet langer bij hem dan 15 of 18 minuten. Bij mijn afscheid pakte hij mijn hand verhit vast. ‘Je slaapt op het waterbed vannacht.’ Hij zei slechts ‘O’. Maakte geen bewaar. Longaker zei toen hem gevraagd werd naar W.'s helderheid: ‘Dat had ik verwacht,’ en raadde ons aan om W. onmiddellijk op bed te leggen. Warrie gaat naar bed en ik heb geregeld om na elven beneden te zijn en te helpen met de verplaatsing. Om 6.22 ging Warrie naar binnen. ‘Wil je verplaatst worden?’ Hij wees alleen maar. ‘Moet het kussen opgeschud worden?’ ‘Ja.’ Sprak geen woord meer dan nodig. Begon onmiddellijk te kuchen. Maakte een per express pakketje voor Hay waarin de Centennial editie en een exemplaar van het papieren boek. Mrs. Fairchild heeft een klein doosje met verklarend briefje gestuurd. Ik vraag me af of W. de wijn wel moet proeven: die is te sterk en bovendien zo ongeveer het tegengestelde van het best zou zijn voor zijn gestel. Bucke's brief van de 23ste kwam aan, en bevat opnieuw bericht van Johnston, vier dagen later geschreven dan de brief die me vanochtend bereikte (en die op de 16de was gedateerd). W. zal blij zijn om te horen dat Johnston bevestiging heeft van Schmidt dat hij zijn facsimile heeft ontvangen. 11.25 p.m. Op het punt om te verplaatsen. Mrs. Davis uitgeput - Warrie net op. ‘Kijk naar het blad,’ zei Mrs. D., gebarend naar het dagboek op tafel. En dat was inderdaad bewijsmateriaal: W. was vier of vijf keer per uur omgedraaid sinds het diner. Werktuigen lagen klaar. We zouden wachten op het volgende teken van W. en dan zou Warrie het onderwerp ter sprake brengen. Dat teken kwam pas om 11.45, en vanaf dat moment waren we bezig met verplaatsing. Er was een gat geboord in de deur tussen W.'s kamer en de hal. Hier werd de | |
[pagina 43]
| |
Horace Traubel
slang doorheen geleid, in de badkamer, vastgemaakt aan de kraan. Mrs. Davis vroeg aan W. hoe het met hem ging en hij zei: ‘Onrustig! Onrustig!’ Warrie vertelde W.: ‘Horace is hier: we kunnen je nu beter op het andere bed leggen.’ ‘Hè? Is Horace weg?’ ‘Nee, hij is hier. Hij en ik zullen je samen verplaatsen.’ ‘O! O! Is dat het beste?’ ‘Ik hoop dat dat voor jou gemakkelijker zal zijn.’ ‘Willen jullie dat meteen doen? Moet ik me voorbereiden?’ ‘Ja, nu.’ Hij zei niets meer - maakte geen bezwaar. Heel zwak - zijn stem verstikt en met haastige adem. We begonnen onmiddellijk en met spoed - met zijn drieën. Warrie en ik droegen de divan de kamer in en zette die vlak bij het haardvuur, met het hoofdeinde naar het zuiden. Het beddengoed werd afgehaald en toen W. daar zo onbeschut lag, sloeg Warrie zijn armen om hem heen en W. op zijn beurt omarmde Warrie en zo tilde Warrie hem op - de verplaatsing werd snel en bekwaam uitgevoerd - maar putte W. toch zeer uit. Toen hij op de divan werd neergelegd kreunde hij beklagenswaardig en huilde ‘O! O! O! O! O! O!’ zes keer, in ellende en droefenis. En hij | |
[pagina 44]
| |
huilde opnieuw: ‘Hoger! Hoger! Warrie, m'n hoofd. Optillen!’ En hoewel Warrie hem tilde, huilde hij nog steeds: ‘Een beetje hoger.’ Zijn voeten gleden hulpeloos naar de grond en ik pakte ze op en drapeerde ze op de divan. Levenloos, koud, geen antwoord, majestueus. Ik legde een deken over hem heen en vervolgens een sprei. Warrie haastte zich weg - Mrs. Davis en ik gingen met het bed aan de slag - we haalden de lakens en dekens af en legden het grotere rubberen matras op zijn plek. W.'s gezicht lag vol in het licht. ‘Doet het pijn aan je ogen?’ vroeg ik, gebarend richting het licht. ‘Nee, nee, het is goed.’ De slang was bevestigd en het stromen van het water begon - Warrie kwam terug. W. was lijkbleek. Ik fluisterde tegen Mrs. Davis: ‘Als hij dood was, had hij er niet slechter uit kunnen zien. Je zou bijna bang worden van wat er nog komt.’ Zijn adem kwam en ging met korte happen. Op het ene moment lag hij te huilen: ‘Adem! Adem! Adem! Adem!’ En terwijl ik met het bed bezig was, opende hij zijn ogen en vroeg aan Mrs. Davis: ‘Wanneer leggen ze me terug?’ O! De muziek en de pathos van die toon! Ik keek op. Hij leek op de grens te liggen - alsof hij op het punt stond te breken. Mijn hart stond bijna stil. Toen hij daar languit op de divan lag, leek het alsof de dood ter plekke en op dat moment langs had kunnen komen. Het kostte grote moeite hem op een comfortabele manier neer te leggen. We legden kussens om hem heen en zetten een stoel naast de divan waartegen hij kon leunen. Toen Mrs. Davis en Warrie in de belendende kamer waren, keek hij me aan terwijl ik bezig was en vroeg: ‘Klaar? Klaar? Klaar?’ En ik raakte zijn voorhoofd aan en antwoordde ‘Bijna’ en hij mompelde ‘Goed - Zegen!’ We deden allen ons uiterste best en na een paar minuten leek er genoeg water in het bed te zitten om hem te kunnen dragen. Warrie liep naar W. ‘We zijn er klaar voor, Mr. Whitman.’ ‘Klaar?’ ‘Ja, helemaal klaar. Zullen we gaan tillen?’ ‘Ja.’ Ik pakte het beddengoed van de divan en Warrie leunde over W., sloeg zijn armen om hem heen. ‘Niet bang voor me zijn, Mr. Whitman.’ ‘Ik ben niet bang voor u - ik ben bang voor mijzelf.’ ‘Daar gaan we - we gaan tillen.’ En we tilden hem met grote kracht waarbij Warrie onophoudelijk W. probeerde gerust te stellen - ik maakte de weg vrij en Mrs. Davis stond klaar. Terugleggen ging nog beter dan het eraf halen was gegaan, en W. lag snel weer - jazeker, drijvend - zijn hele lichaam werd getild. Hij zei niets maar huilde: ‘O! O! O!’ vermengd met zacht gekreun. We keken naar hem. Warrie vroeg: ‘Is dit gemakkelijker?’ en ik zag W.'s lippen bewegen maar hij kon niet spreken. Hij verzamelde kracht om zich uit | |
[pagina 45]
| |
te drukken en huilde: ‘Tillen - tillen,’ en Warrie trok hem omhoog totdat hij hoog op de kussens lag. Zijn gezicht was spookachtig, zijn ogen gesloten, zijn handen hingen levenloos langs zijn lichaam. Het leek erop alsof hij zou instorten; het laatste draadje zou breken. We maakten ons allen zorgen. We lieten het water in het bed lopen totdat het goed gevuld was. Ik voelde aan het bed - raakte zijn voeten aan (koud! koud!) en zijn handen (koud! koud!) en aan het klamme zweet op zijn voorhoofd - het dikke slijm dat vastzat in zijn keel en hem bijna deed stikken. Het leek bijna op een crisis. Hadden we een te groot risico genomen? Na een paar minuten vroeg Mrs. Davis: ‘Hoe voelt u zich nu?’ en hij antwoordde zwakjes: ‘Beter.’ ‘Kussen! Kussen!’ zei hij weer en ze deden een extra kussen achter zijn hoofd. Mrs. Davis vroeg: ‘Wilt u een kussen voor de linkerhand?’ En hij antwoordde: ‘Ja.’ Maar toen ze het kussen bracht, had hij niet de kracht om zijn arm op te tillen - zij zag zijn strijd en hielp hem. Ze stopte een zakdoek in zijn halfopen hand, maar deed hem niet dicht, zoals gebruikelijk (hij was de zakdoek onlangs verschillende malen kwijtgeraakt - terwijl hij er altijd een in zijn hand heeft). Opeens probeerde hij zijn beddengoed op te trekken, maar hij was er te zwak voor. Warrie vroeg: ‘Wilt u ze terug, Mr. Whitman?’ En hij antwoordde: ‘Ja,’ en toen Warrie hem toestopte zei hij kortweg: ‘Goed.’ Toen lieten we hem alleen. Mrs. Davis deed het licht uit. Het hele proces had 35 minuten in beslag genomen. Om 12.20 waren we klaar. Ik bleef nog een kwartier. Hij riep eenmaal zwakjes en toen Warrie binnenging vroeg hij om water. Ik liep nog even naar binnen met Warrie en het leek al wat beter met hem te gaan. Dat was een pak van mijn hart. Naar huis dan, en slapen. | |
Vrijdag, 25 maart 1892Het verhaal van gisteravond na mijn vertrek moet nog aangevuld worden met enkele opmerkingen. Hoewel hij zich bijna net zo vaak omdraaide, leek hij minder ongemakkelijk, minder gespannen te zijn. Om 1.10, toen hij naar rechts draaide, merkte Warrie op: ‘Je draait makkelijker,’ en hij antwoordde: ‘Ah! Lichter!’ Om 1.15 draaide hij linksom, om 2.15 rechtsom, om 2.30 weer linksom. Op dat moment merkte Warrie op: ‘Het bed lijkt niet veel verschil te maken voor je rechterzijde,’ maar hij protesteerde: ‘O, ik voel me goed,’ en hij lachte vriendelijk toen Warrie het geklots van het water vergeleek met het klotsen tegen de zijkanten van een schip. Om 3.25 nam hij wat brood en melk en zei dat het ‘goed’ smaakte. Warrie voegde om acht uur wat water toe en zei tegen W. dat hij ‘bleef drijven’. W. antwoordde: ‘Als een schip of een eend, hè?’ En later zei hij tegen Mrs. Davis dat het waterbed flink had geholpen. ‘Wiens idee was het?’ vroeg hij. En ze antwoordde: ‘Dokter Bucke stelde het voor en je artsen hier, en je vrienden, gingen ermee akkoord en zorgden er meteen voor dat het hier werd gebracht.’ De eerste tekenen waren zeker | |
[pagina 46]
| |
bemoedigend. Misschien werd hij niet beter, maar in elk geval lag hij wat comfortabeler. Ik was er om 8.20, en ben kort in zijn kamer geweest. Ik heb hem de hand geschud maar hij heeft geen opmerkingen gemaakt, noch hoeven aanhoren. Vraagt nu om van houding te veranderen, niet meer om gedraaid te worden. Neemt nog wat van de melkpunch. Gevraagd om 9.27 wat hij als ontbijt wilde hebben antwoordde hij: ‘Dat weet ik niet,’ en ging ermee akkoord dat de keuze voor hem gemaakt zou worden. Er was een brief van Ingersoll die Warrie aan hem voorlas, maar hij zei er geen woord over. 24 mrt 92 Is zwak tot het punt van verdoving. ‘Ik ben uitgeperst,’ vertelde hij me gisteren. ‘Er is niets over; slechts een laatste kleine vonk, ergens.’ Pogingen om een gesprek te beginnen tot mislukken gedoemd. Mrs. Davis' dienst begon rond het middaguur en hij vertelde haar: ‘Mary, ik voel me erg slecht.’ Om 5.30 werd hem nog wat schapenbouillon voorgeschoteld (hij had eerder die dag wel wat genomen) maar hij weigerde. ‘Nee, ik kan niets eten.’ Wordt bijna net zo vaak verschoven als daarvoor maar niet meer zo vaak gedraaid. Blijft langer in dezelfde positie rusten. Longaker heeft Warrie vandaag geïnstrueerd: ‘Moedig hem aan om te eten.’ De dag was alles bij elkaar slechter dan gisteren, maar op sommige momenten ging het beter dan gisteren, misschien dankzij de verzachtende werking van het water. Geen woorden, geen boodschappen, geen belangstelling voor iets of iemand. Het profijt van het waterbed leek hem wat rustiger te maken. Het proces van verval gaat door. De verminderende eetlust is opvallend. Schreef John Hay vandaag en kreeg een bestelling | |
[pagina 47]
| |
van McKay vandaag voor een exemplaar van het volledige werk. Om 6.10 was ik er en ik ging de kamer binnen. Ik heb zeker tien minuten aan zijn bed gestaan terwijl hij lag te slapen. Hij ademde regelmatig, snel en moeizaam, met een dik ratelen in de keel en een pijnlijke kreun die hem nu en dan ontsnapte. Hij ligt voor korte periodes duidelijk en ononderbroken te kreunen. Ik raakte zijn hoofd aan. Hij bewoog niet. (Mrs. Davis had gezegd: ‘Dit is een idiote dag geweest. Hij zegt niets - toont nergens belangstelling voor.’) Hoofd warm en vochtig. Het water in het bed is aangenaam. Hitte van de kamer intens - bijna genoeg om iemand te verstikken die uit de frisse buitenlucht komt - maar het stinkt niet - geen neiging tot onzuiverheid. Eenzame momenten, overvallen door herinneringen. Ik liep de kamer uit om met Mrs. Davis te praten. Ik heb een paar korte briefjes gemaakt voor Ingersoll, Symonds, Johnston (Engeland) en anderen. Plotseling riep hij - hij belde niet -, Mrs. Davis ging snel naar binnen, ik liep achter haar aan. Hij zei kortweg ‘om’ en verder niets, en zij stelde geen vragen maar ging aan de slag. Nadat ze hem had gedraaid en hem weer had toegedekt riep hij opnieuw. ‘Mary, kun je me wat hoger tillen.’ Ze leek wanhopig te worden. ‘U ligt al heel hoog, Mr. Whitman.’ ‘Graag nog iets hoger.’ Terwijl ze dat probeerde zei hij uiteindelijk: ‘Zo is het goed, ja, zo is het goed,’ hoewel hij nauwelijks hoger lag. ‘Elke verandering is verbetering!’ riep hij uit. Toen ze het bed weer opmaakte, noemde ze mijn naam. ‘Mr. Traubel is er.’ W., die zijn ogen dicht had gehad, opende ze een moment en keek me aan. ‘O! Horace!’ en hij leek weer weg te zakken. Ik ging niet naar voren noch had ik de behoefte om hem uit zijn verdoving te wekken. Bucke's brief moest nog maar een dag onbeantwoord blijven! Misschien (zo vreesde ik) wel voorgoed onbeantwoord. 12.20. Bij W. en hij riep zojuist weer dat hij gedraaid wilde worden. Na twee minuten riep hij opnieuw. ‘Trek me nog een stukje hoger op,’ zei hij. Hij is rustelozer. Ziet er erg zwak uit - slechter en slechter. Opnieuw zei hij: ‘Ik kan niet rusten, hoe ik ook lig, maar een verandering nu en dan verlicht de afschuwelijke pijn.’ Vraagt niet meer om voedsel maar neemt nu en dan een slok van de brandy punch. Mrs. Davis ging terug en Warrie begon zijn dienst. Stoort zich aan het beddengoed - duwt het van zich af en vraagt of het weg kan. ‘Het is zo raar,’ zegt hij. Ik zei tegen Mrs. Davis: ‘Hij is zo zwak dat hij niet eens de kracht meer heeft om zijn keel te schrapen.’ En ze zei: ‘Ik heb het gezien: het wordt erger en erger.’ Een brief van Johnston (N.Y.) over een nieuwe en een oude afbeelding van Paine. Ook van Bucke - de 24ste - die mijn aandacht vroeg voor ‘Doden Vallei’, zich niet realiserend dat ik ook weet dat het geen onveranderde versie is in vergelijking met degene die voor het boek is gezet. | |
[pagina 48]
| |
Zaterdag, 26 maart 1892Vanochtend om een uur of elf zei Warrie tegen W.: ‘Ik denk dat ik u nu zal gaan wassen.’ Maar W. zei: ‘Nee.’ Warrie drong aan: ‘De dokter zal het voorschrijven en ik kan het maar beter meteen doen.’ W. maakte verder geen bezwaar. Warrie naar beneden. ‘Ik denk dat we beter kunnen wachten met het verschonen van zijn kleren totdat hij een beetje opleeft. Hij is zo zwak dat ik het niet aandurf om aan te dringen.’ Heeft geen ontbijt gehad, niets tot zich genomen dan de punch. ‘Ik kan niets eten - laat me met rust.’ Geen diner gegeten. Mrs. Davis vanaf één uur boven. Niet meer draaien maar wel steeds optillen in bed. Ze tilt hem op totdat zijn hoofd het hoofdeinde raakt maar nog steeds wil hij hoger liggen. Praat niet meer, maar roept kort na vieren toch twee keer en vrij luid om ‘Mary’. Om 4.25 belt hij maar hij kon niets meer zeggen dan alleen ‘Mary’ - volledig uitgeput. Wil opnieuw hoger liggen. Ze gaf hem een grog maar hij wilde hem sterker. Bereidde de grog feitelijk zelf. Na ongeveer 20 minuten vroeg hij of beide kussens vervangen konden worden en bewoog zijn voeten naar de rand van het bed - en wilde opnieuw hoger gelegd worden. En hij wilde alweer een beetje verschoven worden in zijn bed. Mrs. Davis merkte op: ‘Mr. Whitman, u zweet helemaal.’ ‘Ja, vreselijk - overal - veeg mijn gezicht schoon, alstublieft,’ waarbij hij het ‘alstublieft’ toevoegde toen ze al begonnen was. Nadat ze zijn gezicht had schoongeveegd, zei hij: ‘Dat is beter’, zijn stem verstikt en zwak. Opnieuw zei ze: ‘Mr. Whitman, uw handen zijn koud.’ En zijn stem was zo zwak: hij kon alleen fluisteren: ‘Nee.’ Hij bewoog met zijn duim iets naar links, en ze zei: ‘Wat wilt u, Mr. Whitman - iets naar links draaien?’ En hij antwoordde: ‘Ik weet het niet.’ Dit, in combinatie met zijn verschijning, baarde haar zorgen. Warrie was er niet. Mrs. Davis deed haar hand achter zijn nek en voelde dat hij zo enorm zweette - zakdoek en kraag drijfnat - dat ze vroeg: ‘Wilt u dat ik een droge zijden zakdoek in uw nek stop? Ik zal u niet lastigvallen - ik doe het voorzichtig.’ Hij antwoordde eenvoudigweg: ‘Ja’ - en ze deed wat ze aangekondigd had. ‘Voelt goed,’ was zijn beknopte commentaar. Ze trok zich terug, maar hij belde weer voor haar - wenste opnieuw een stukje verplaatst te worden, wilde in elk geval niet op zijn rechterzijde liggen. Om ongeveer drie uur kwam er met de post een boek met brief van Elizabeth Porter Gould; het boek was een dichtbundel die Mrs. Davis mee naar binnen nam om aan W. te laten zien. Ze las de opdracht voor en merkte op: ‘Is dit geen prachtig gekleurd omslag,’ en hij antwoordde zwakjes: ‘Ja’ en gebaarde haar om het naast zijn hoofdeinde neer te leggen. Om ongeveer vijf uur had Mrs. D. aan Mrs. Williams, een vriend, gevraagd om McAlister en Mr. Harned te halen, en beiden waren nu hier. McAlister zei meteen, ‘Dit is het laatste - hij is stervende.’ Mrs. Davis legde een warmwaterkruik bij zijn | |
[pagina 49]
| |
voeten, die koud waren. Vanaf dat moment zei hij niets meer, hij riep alleen een keer Warrie en zei: ‘Verschuif’ en ‘Anders’. Hij had de dokter bij binnenkomst herkend en toen de dokter vroeg of er iets was wat hij voor hem kon doen, zei hij: ‘Nee.’ Ogen dicht, sneller en zwakkere ademhaling. Hij bewoog een keer als in een reflex om naar de bel te reiken, hij wilde iets - maar zijn handen vielen zwak terug. Mrs. Davis zag dat hij zijn eigen pols probeerde op te nemen, doelmatig en koel. Het laatste woord dat van hem werd gehoord, was ‘verschuif’. Hierna kwam ik binnen, om 6.07. Toen hij hoorde dat de voordeur openging, kwam Harned uit W.'s kamer om me in de hal te begroeten. ‘Walt is stervende,’ zei hij, ‘het is bijna afgelopen.’ Het greep me aan, maar het was de constante wees die eindelijk bewaarheid werd. Ik haastte me in de kamer naar zijn bed. Zijn gezicht was naar het raam gericht en zijn ogen waren dicht. Dr. McAlister zat aan het hoofdeinde van zijn bed - Warrie en Mrs. Davis aan de andere kant - Tom kwam naar het voeteneind gelopen. McAlister sprak op een redelijk positieve toon, die voor een ogenblik de aandacht van W. leek te trekken. Zijn ogen gingen kort open terwijl hij zijn uiterste best deed om zijn rechterhand onder het beddengoed vandaan te trekken, als om de mijne te schudden (zoals we zo vaak gedaan hadden in de voorbije dagen) - maar de poging bezweek onder zijn eigen gewicht en hij sloot zijn vermoeide ogen weer. Hij kreunde een keer. McAlister merkte op: ‘Dit zal niet lang meer duren, behalve als hij opleeft - en dat zie ik hem nauwelijks nog doen.’ Ik pakte W.'s rechterhand vast en vanaf dat moment tot het einde heb ik die vastgehouden, alsof het mijn laatste band met zijn leven was. (Ik schrijf dit nu, om 10.30, in de achterkamer, na nog een blik op hem geworpen te hebben terwijl hij vooraan ligt, uitgestrekt en stil. Boven mijn hoofd hangt het kleine belletje. Er wordt niet meer aan getrokken - niet langer de oproep - hij is nu zelf door een andere oproeper opgeroepen!) Hij ademt nog, lichter, sneller - met open mond, nu en dan verkrampend - de kleur is geheel uit hem weggetrokken en de dood ligt wit over hem. De dokter zegt opnieuw: ‘Kijk, hij wordt bleker.’ En Warrie leunt voorover, gespitste oren en ogen (net als die van ons), uitroepend: ‘Zagen jullie dat - zijn adem sloeg over,’ en dat was ook zo. Dit gebeurde steeds nadrukkelijker en zijn adem was zeer onregelmatig - zijn mond hard aan het werk en verschillende malen trokken zijn wenkbrauwen samen, schijnbaar vanwege de ademhalingsmoeilijkheden. ‘Wat we in december hadden zien aankomen is nu aan het gebeuren?’ ‘Ja.’ En ik vroeg: ‘En er is nog steeds geen hoop?’ ‘Nee - hij zal nu gaan.’ ‘En snel?’ ‘Zeer snel.’ Om 6.25 klonk er een geprononceerd ‘O!’ en hij leek te stoppen met ademen. | |
[pagina 50]
| |
Harned riep uit: ‘Het is afgelopen.’ Maar McAlister verklaarde: ‘Nee, zijn hart klopt nog.’ Na een kort gevecht kwam er nog een flikkering van leven. Om 6.28 een lange ademstoot - we dachten allen dat het de laatste zou zijn. De dokter riep: ‘Een kaars - geef me een kaars.’ En hij tuurde naar W. bij het licht van de kaars. Een minuut lang werd de adem opgehouden. Om 6.29 ging de borst weer licht omhoog, een trek van zijn mond en een moeizame ademstoot. Zijn ogen gingen open maar hij leek niets meer te herkennen en ze sloten zich langzaam weer. Dit waren de laatste flarden van het leven - nog een ademstoot om 6.30, nog een om 6.31 (drie in deze minuut), om 6.32 en 6.34 - en dat was de laatste. Harned draaide zijn hoofd weg - ik hoorde een gesmoorde snik van Mrs. Davis - en vlakbij was Warrie, nog steeds fanatiek observerend, maar met iets tussen een zucht en snik in zijn keel. ‘Is hij weg?’ Ik keek naar McAlister die zijn hoofd laag over W.'s borst had gebogen. ‘Het hart slaat nog.’ Maar er leek geen polsslag meer te zijn. ‘Leg je vingers maar daar,’ stelde hij voor; en dat deed ik. Ik voelde de vederlichte slag, als een briesje door zijde. (Toen ik W.'s hand vastpakte was de palm warm en de bovenkant koud - en ik raakte zijn hoofd aan, dat koud was.) En toen voelde Warrie - en daarna Harned - en nog steeds leek het leven te blijven. ‘Hij is dood!’ zei McAlister, ‘praktisch dood - kijk,’ en hij lichtte het gesloten ooglid op en raakte de oogbal aan, die gefixeerd was en op geen enkele manier op de aanraking reageerde. Maar het einde kwam pas om 6.43. Het hart stond stil! Geen kramp, geen gevecht, geen lichamelijk leedwezen - en de ogen hadden zichzelf gesloten en het lichaam vertoonde niet de gebruikelijke bewegingen richting verstijving. Voorzichtig legden McAlister en ik hem samen voorzichtig en eerbiedig neer. Ik legde zijn hand zachtjes neer - iets in mijn hart leek te knappen en op dat moment begon mijn nieuwe leven - een heldere overtuiging die me met hem mee de eeuwigheid indroeg. Harned mompelde: ‘Het is volbracht,’ en ik kon niet anders dan uitroepen: ‘Het is triomf en ontsnapping.’ Het leven had hem met de zonsondergang verlaten - het licht van de dag was nog niet helemaal verdwenen - de laatste stralen die met een verlegen groet in het halfduister dreven. De dokter had tegen me gezegd: ‘Het is waarschijnlijk dat hij zich wil uitrekken,’ maar daar was geen teken van geweest - niet het eerste spoor. Op een moment dat de ademhaling trager werd, klonk er een zucht, en bijna een snik, misschien niet meer dan een reactie op de veranderende luchtdruk - alles was vredig, mooi, kalm, gepast. De dag was bewolkt - het regende een beetje. Ik bukte me en kuste hem op zijn hand en zijn hoofd - en toen ging ik weg, overschaduwd in de doordringende nacht. Ik was pas na achten thuis. Harned liep een stuk met mij mee. Het regende hard - alles had een andere kleur en betekenis voor me. Ik vertelde mijn sombere boodschap bij het raam van het postkantoor en ze rouwden met ons mee en spraken | |
[pagina 51]
| |
over ‘de grand old man’. Ik trof mijn moeder en vader en Tillie nog aan bij het diner, en ze waren geschokt door mijn nieuws, zelfs al moesten ze zeggen ‘dat het zo goed voor hem is - hij heeft eindelijk zijn schuilplaats gevonden’. En nu de avondwandeling langs de rivier, richting het noorden, naar huis - en de binnenkomst (nieuwe gevoelens, van verlies en leegte, overvielen me). In de salon trof ik de Gilberts. ‘Wat zie je bleek,’ riepen ze uit toen ze me zagen binnenkomen. Ik kon slechts uitbrengen: ‘Het eind is gekomen - de oude man is dood!’ Ik voelde de tranen opwellen - die ik zo lang had tegengehouden - en haastte me terug de keuken in. (Mrs. Gilbert riep me na: ‘Dat is vreemd - Annie zei al dat niets anders je zo lang had kunnen bezighouden!’) En nu moet ik haar onder ogen komen, die het vuur aan het aanmaken was, en me verschrikt aankeek en al begon te huilen voordat ik de kans had om iets te zeggen. ‘Hij is dood!’ En haar lieve en meelevende kus en eindelijk de stromende tranen! 10.20 p.m. Weer bij W. thuis. W. ligt languit op een brancard. Ik ging de kamer in, trok het doek weg en kuste hem. Zijn lichaam was schoon. Zijn gezicht begon al rust en verhevenheid uit te stralen. De uitmergeling werd zichtbaar maar nog niet pijnlijk - steeds minder pijnlijk om te zien. Het lichaam begon te verstijven. De ogen prachtig zacht en zijn lippen gesloten. De hand was nog niet zo ingevallen als de andere ledematen. Hij lag daar in het licht, zijn voorname hoofd straalde verhevenheid uit en alle geschiedenis van zijn tumultueuze jaren waren weggevaagd door de aanraking van vrede. De vreemde stilte raakte me. Ik leunde over en kuste zijn voorhoofd (O! die kus! en de kus van die middag toen het leven hem net had verlaten!). Er was alleen rust - het draaien en schuiven was afgelopen - de boodschappers waren allen thuis. Zelfs het asgrauwe gezicht was aangenaam - en hij lag daar als een grote oude god die afgebeeld was naar de ziel of ter herinnering aan onze liefhebbende en onsterfelijke vriendschap - niet meer - niet meer! Ik legde de deken zachtjes terug op het geliefde hoofd en deed het licht uit en verliet de kamer, om achter Warries bureau enkele uren te werken - alles leek anders, en het hart leek zozeer beschadigd door deze wereld. Aantekeningen na de dood van W.: We hadden Mrs. Whitman getelegrafeerd toen het slechter ging met W. en nog een telegram gestuurd om zijn dood aan te kondigen. Simmons, de begrafenisondernemer, werd geroepen en kwam snel, bekeek de situatie en noteerde onze instructies. McAlister en Harned en ik stelden een bericht op dat McA. in zijn eigen handschrift overschreef op een groot geel blad, en tekende: | |
[pagina 52]
| |
Camden, N.J., 26 maart 1892 Niemand had geprobeerd om Longaker te bereiken. Ik heb niet gevraagd naar de reden, noch heeft iemand me verteld waarom. De twee artsen hadden die middag overlegd en ze hadden afgesproken om elkaar 's avonds in de University Club te ontmoeten, waarbij Longaker had gezegd: ‘Het zou me niet verbazen als het voor de morgen wordt aangekondigd.’ Maar L. had verwacht dat Walt tot in de volgende week zou leven. Harned zou Eakins telegraferen over het dodenmasker. We hebben onmiddellijk Bucke geïnformeerd over het besluit. Warrie en Mrs. Davis vroegen het privilege om Walt te mogen wassen, Mrs. Davis het gezicht, Warrie het lichaam. Ze smeekten bijna en er was vanzelfsprekend geen bezwaar. Mrs. D. liep verloren door het huis. Ik vroeg McAlister: ‘Is dit de dood die je in december had verwacht? Dezelfde krachten aan het werk?’ ‘Ja, dezelfde. Hij is verdronken in zijn eigen lichaamsvocht.’ Ingersoll getelegrafeerd: ‘Na de verhitte koorts van het leven slaapt hij goed. Het einde kwam vredig om 6.43. Zul je schrijven?’ En aan Bolton: ‘Triomf. Avond. 6.43.’ Aan Burroughs: ‘Walt is vredig gestorven, vanavond om 6.43.’ Aan Mrs. O'Connor: ‘Walt rust in vrede. Stierf 6.43 vanavond.’ Het bulletin is bekendgemaakt. Ik probeer de reporters te ontlopen. Het einde was zo sereen - zo eenvoudig en stil - zo compleet zonder aankleding en onnozelheid - dat enkele eenvoudige woorden het hele verhaal kunnen vertellen. Gisteren las Warrie de brieven van Ingersoll, Wallace en Johnston nog voor aan W. Terwijl hij aan het voorlezen was, kwam Mrs. Davis binnen met een tweede brief van Johnston. Maar hij was niet meer in staat om de belangstelling uit te drukken die hij gevoeld moet hebben. | |
[pagina 53]
| |
|