De Revisor. Jaargang 31(2004)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Peter Theunynck Orpheus 1.0 1 Dit is een land dat zijn adem ophoudt, zijn eksters in vooropzeg heeft geplaatst, zijn bomen ontschorst, zijn torens ontschaduwt. Dit is een land dat zijn woorden likt, er urenlang op kauwt. Zijn spiegels heeft verramponeerd. Zijn aders verstikt met ijsbloed. Er wordt niets beweerd. Al het zegbare slaapt in zijn vacht. Diep in de grond [pagina 84] [p. 84] 2 Dit is een huis dat op flessenhalzen is gebouwd. Geen sprankel tonic. Geen druppel wijn rijpt achter glas. Maar bijna alles ademt nog. De koelkast slaat geregeld aan. De zang van de jeneverbes maakt alle binnendieren dronken. Dit is de wachtkamer. Het bushok in de velden. Het perron bij nacht. Een ellenlange houten bank, op één man na volkomen, volkomen leeg. [pagina 85] [p. 85] 3 Dit is een bed dat zijn geliefden opgegeten heeft. Het is er stil en wit. Alsof de tijd er is gaan liggen. In het laken nog de afdruk van een lichaam dat verzonken is. Naast het bed de boeken met de zinnen uit die trage laatste uren. Zinnen waar geen troost in zat. Geen leven. Met de natte vinger blijft de wind maar bladeren. Zoeken naar passages. Vlokken hebben het parket vakkundig dichtgesneeuwd. [pagina 86] [p. 86] 4 Dit is een afgesneden weg. Er staan geen mensen langs te wuiven of te wachten. De hoge bomen vangen geen vogels. Wortels zuigen geen vocht uit de stoep. Het voorjaarsgroen ligt hier aan het infuus. Over de weg glijden zeven zwarte wagens langzaam aan een onverschillig land in. Het stinkt hier naar de rubberfabriek. Iemand deelt lachend de fijnste roetdeeltjes uit. Iemand rochelt, valt schokkend stil. Hier houdt geen pomphouder het langer dan een maand. [pagina 87] [p. 87] 5 Dit is een herberg die zijn liederen heeft afgetapt. Zijn klanten uitgespookt. De waard kampeert nu in een zuurstoftent. Bierviltjes strooien her en der gespreksstof rond. Mensen blijven uit het krijt. Een wei met stijf geworden paarden, poten in de lucht. Daar zit niemand aan. De stoelen vluchten in de armen van een opkoper. Iemand zet een prijs op hun kop. De gaslamp knippert, flikkert bleekwaterlicht. Wie van ophouden weet mag het zeggen. [pagina 88] [p. 88] 6 Dit zijn duiven in een flessenboom. In de slagregen. Hoe vruchteloos hun roepen. Hun toeters veel te klein. Een man in een hok. Oliet met ijzig geduld zijn laadslede in. Sardienen op elkaar, zo glimmen in hun magazijnen doodseskaders. De klik van de vergrendelpal. De korrel vindt vanouds zijn keep en dan. Een man legt aan. Vogels springen open. Witte bruiden strooien duizend rode rozen. Vorige Volgende