| |
| |
| |
Bertram Mourits
For the ladies...
Een Orpheus voor de eenentwintigste eeuw
Orpheus mikte op een breed publiek. Het is algemeen bekend: wie in de muziek zit, doet dat om meisjes te krijgen en Orpheus is op die regel geen uitzondering. Maar in zijn hoogtijdagen krijgt hij niet alleen het meisje, hij krijgt ook de dieren en planten mee. De dieren verzamelen zich in een kring om hem heen, zelfs klimop en wijnranken luisteren hoe hij zingt over meisjes die, bevangen door ‘onwettige passies’ boete hebben gedaan voor hun ‘amoureuze verlangens’. Zowel dierlijk als plantaardig leven neigt naar Orpheus, de kampioen verleiden met muziek.
| |
Wedstrijd
Is muziek een wedstrijd? Je hebt in Nederland in vrijwel elke regio wel wedstrijden tussen bandjes. Enthousiaste jongens met gitaren, hier en daar ook een meisje trouwens, spelen in een minuut of twintig enkele liedjes, stijf van de zenuwen, achteraf klagend over het gebrek aan respons maar zonder belangstelling voor de concurrentie, om aan het eind van de avond door een deskundige jury bekritiseerd te worden vanwege een weinig overtuigende podiumpresentatie. Andere mogelijkheid: je wint, en dan mag je een halve dag een studio in. Maar het meisje noch de onsterfelijkheid liggen binnen handbereik en bier is het enige wat onder die omstandigheden op je afkomt. Nee, muziek is geen wedstrijd.
Daarom is het een rare vraag: wie zet de beste Orpheus neer? Maar het is ook een productieve vraag, want er is veel muziek die op het Orpheus & Euridyce-verhaal is geïnspireerd en elke vergelijking mag een toevallig karakter hebben, ze kan ook een aardig gedachtespel opleveren. Misschien zijn er in de muziek geen winnaars, maar in verleiden, liefde en dood natuurlijk wel, en vanuit dat perspectief is de vraag wie de beste Orpheus is interessanter dan de kwestie wat het beste bandje van de avond is.
De Orpheusmuziektraditie is zo breed dat het niet eens zin heeft om te doen alsof die in een paar uitwaaierende zinnen samengevat kan worden, dus dat doe ik niet. Ik beperk me tot muziek uit de laatste honderd jaar, om precies te zijn: twee stukken uit de twintigste eeuw, en eentje uit de eenentwintigste. En het is vanzelf een wedstrijd geworden - tussen Darius Milhaud, Louis Andriessen en Keziah Jones.
| |
| |
| |
Milhaud
Darius Milhaud schreef Les malheurs d'Orphée in 1925. Het is een nerveus operaatje: als Wagner een Duitse herder is, dan is dit een chihuahua. De ‘ouverture’ duurt nog geen acht seconden, en daar begint het verhaal al met een boer en een zigeunermeisje in de rol van het mythologische liefdespaar. Orpheus wordt groots toegezongen, gewaarschuwd voor de gevaren die de liefde voor Euridyce met zich meebrengt. Het verhaal ontrolt zich vervolgens zoals dat gaat, zij het dat de handeling is verplaatst naar de jaren twintig.
Het libretto van Armand Lunel draait vooral om de wanhoop van Orpheus. De vos, de wolf en de beer zingen zijn klaagzang met hem mee. Terug in het dorp blijkt het medelijden echter verdwenen. Euridyce's zusters nemen Orpheus de gang van zaken hoogst kwalijk en zij bewerkstelligen diens zelfgekozen dood. De melodieën tuimelen over elkaar heen en de ontwikkeling van het verhaal gaat in een hoog tempo. Het wordt trouwens eerder gecondenseerd dan verkleind verteld want het ene dramatische hoogtepunt wisselt het andere af. Na een halfuur is het allemaal voorbij. De muziek is geweldig - maar het is onbegrijpelijk dat zelfs de dieren Orpheus na zijn blunder in de steek laten. Wat zullen we nu krijgen, die gingen toch voor zijn muziek, en niet voor zijn onhandige karakter? Het effect (daar is Milhaud sterk in: effecten) is wel dat de verlatenheid aan het slot des te groter is, we hebben er alle begrip voor dat hij zich door Euridyce's zussen laat vermoorden. En de stilte heeft het laatste woord. Zij het dat die stilte niet lang aanhoudt, want op de cd past nóg een opera.
| |
Andriessen
Een andere Orpheus is die van Louis Andriessen, zo'n vijftig jaar later. Dat is een ‘Ouverture tot een imaginaire opera’, heeft Andriessen zelf uitgelegd. De opera - met een libretto van Lodewijk de Boer - zou twee jaar later volgen maar de ouverture bestond al sinds 1975 als stuk voor klavecimbel.
Het begin: twee losse noten en hun echo. Vervolgens valt een loopje in dat klinkt alsof het een partij is voor een linkerhand waarbij de melodie ontbreekt. Die klaterende loopjes worden rustiger, totdat we weer bij een paar losse noten (met hun echo) zijn terechtgekomen. Het lijkt alsof Andriessen het Orpheusverhaal bekend veronderstelt en alleen hier en daar wat sleutelwoorden laat vallen. Nee, sleutelwoorden zijn het niet; hoe klassiek de muziek bij vlagen ook klinkt (compleet met virtuoze trillers), daarvoor zijn er te weinig sporen van een melodie.
Andriessen doet alsof hij een verhaal vertelt aan de hand van toevallig gekozen woorden. Maar toevallig zijn die woorden natuurlijk niet, want de patronen worden donkerder en het verhaal is er wel degelijk doorheen te horen, voor wie dat
| |
| |
wil. Andriessen bouwt op naar een climax, en je weet dat ergens het moment van Euridyce's dood heeft plaatsgevonden. Andriessen eindigt met losse noten, desolater dan ooit. De muziek van Andriessen is zelden zo ‘gewoon mooi’ als hier.
Zowel bij Milhaud als hier hebben we alleen te maken met de Orpheus die door zijn muziek de dood van Euridyce probeert te overwinnen. Nu ja, ‘alleen’, het doel is groots genoeg: muziek maken die de vergankelijkheid kan verslaan, schoonheid creëren die sterker is dan het leven, iets voor de eeuwigheid maken. In elk geval staat deze muziek in het teken van de later toegevoegde romantische idealisering van Orpheus' kunst.
Toen Andriessen twee jaar later een Orpheusopera zou maken op een libretto van Lodewijk de Boer, werd de heroïek van de held danig afgezwakt en ze maakten van hem een ‘jengelende zeurpiet die zijn vrouw terug wil hebben uit het dodenrijk om haar weer in de keuken te zetten,’ aldus Lodewijk de Boer in een interview. Dat is een originelere invalshoek dan die van Milhaud, maar het is nog steeds het verhaal van een mislukte wederopstanding.
| |
Dieren
Er blijft een aspect van het Orpheusverhaal dat te vaak wordt verwaarloosd: dat van die wilde beesten en de bomen. Orpheus maakte muziek die niet slechts op de geest, maar misschien nog wel meer op de onderbuik mikte en die aansloeg bij de
| |
| |
lagere levensvormen: de dierlijke, en zelfs plantaardige. Milhaud geeft de dieren weliswaar een mooie rol, maar ze zijn in Les malheurs d'Orphée meer die van het klassieke koor dan iets anders: ze zingen het oordeel van het volk - de dieren hebben een mensenrol gekregen. Iets vergelijkbaars geldt voor ‘Het bestiarium, of: de volgelingen van Orpheus’, een gedichtencyclus van Apollinaire, op muziek gezet door Francis Poulenc, waarbij de dieren op de wijze van de fabel bij uitstek menselijke overwegingen formuleren - buiten mededinging dus.
Er zijn talloze kunstuitingen waarop Orpheus te zien is of beschreven wordt tussen planten en dieren, hem in grote belangstelling toegedaan, maar het betreft dan meestal een preromantische Orpheus. Die van Boëthius bijvoorbeeld:
Hinden vleiden zich onbevreesd
Zij aan zij naast de woeste leeuw;
Honden, kalm door 't gezang gestemd,
Zag de haas zonder angst nu aan,
Maar te fel was de vlammengloed
Die aan 't hart van de zanger vrat:
't Lied dat alles bedwongen had,
Liet hem zelf alleen onberoerd
Jammerend klaagde hij de hemel aan
Voor hij hellewaarts is gegaan
Vergelijk dat eens met de manier waarop Simon Vestdijk over Orpheus en Eurydice schrijft
Toen hem de steenen en de wilde dieren
verveelden met hun schorre loftrompet
wou hij een vrouw met zijn gezang bestieren.
De manier waarop Vestdijk deze episode behandelt, geeft aan dat de intuïtieve component van muziek niet aan hem was besteed, de lof van dieren zou Orpheus ‘vervelen’. Vestdijk brengt een hiërarchie aan die nergens op gebaseerd is: het was steeds dezelfde muziek waarmee Orpheus zo'n uiteenlopend publiek wist te bereiken.
| |
Popmuziek
Op de vraag of we Orpheus wel in de vergeestelijkte ‘klassieke’ muziek moeten zoeken heeft Salman Rushdie een redelijk overtuigend antwoord gegeven. In zijn grote roman De grond onder haar voeten laat hij een zanger optreden: Ormas. Zijn
| |
| |
geboorte valt samen met die van de dood van de geliefde tijdens een aardbeving (jawel, ze wordt verzwolgen). Ormas is een onmenselijk ideaal, schetst Rushdie met de nodige ironie, een ‘absurd knappe en ondenkbaar begaafde hoofdrolspeler’. Omdat Rushdie zijn informatie over popmuziek voor een groot deel heeft ontleend aan zijn vriendschap met Bono van U2, krijgt zijn nieuwe Orpheus nogal sjamaanachtige proporties. Die is, ondanks Rushdies vervormingen en magisch-realistische trucs, een echte ouderwetse Orpheus en dat is eigenlijk jammer. Verschillende tijden, contexten en culturen lopen door elkaar heen, maar Rushdie doet dat weer net zó gekunsteld dat de bouwstenen eenvoudig genoeg te isoleren zijn om te zien dat hij niet veel meer doet dan het liefdesverhaal opnieuw vertellen.
Zijn Ormas is in elk geval niet de betoverende zanger die elk aards leven in vervoering weet te brengen. Als ik me de musicus probeer voor te stellen die elke levensvorm weet te betoveren, dan zie ik eerder een R&B-zanger die Ahoy met zijn zwoele liedjes over onwettige passies en amoureuze verlangens doet zwijmelen: de dochters, maar stiekem ook de moeders. Orpheus is R. Kelly of Usher.
Maar ook aan dat beeld ontbreekt iets, want na afloop verlaat het publiek de hel van Ahoy, staat een uur te wachten in de file uit de parkeergarage en gaat weer naar huis. Er gebeurt niets wanneer je in het achteruitkijkspiegeltje kijkt. De Orpheus voor de eenentwintigste eeuw zou toch wel iets meer urgentie moeten uitstralen. Misschien maakt de bekwaamheid op de lier wel het verschil. Tenslotte blijft hij, aldus Ovidius, de akkoorden op zijn lier uitproberen totdat alle verschillende noten in harmonie zijn. Is Orpheus een virtuoze gitaarheld als Steve Vai of Joe Satriani? Een heavy-metalgitarist die sneller speelt dan het geluid? Bij hun optredens zijn het de zonen (en stiekem ook de vaders) die elke noot opslokken en bij de heftige refreinen stevig staan te headbangen (de agressieve vorm van neigen). Orpheus is een gitaargod.
In elk geval is het dan wel begrijpelijk waarom hij zo nodig moest omkijken: hij geniet meer van het effect dat zijn muziek teweegbrengt dan van iets anders. Hij maakt geen kunst om de kunst, maar kunst om het verleiden. Zijn Orpheus' overwegingen zuiver? En zo niet, kunnen we hem dat echt kwalijk nemen? Als je de mooiste muziek aller tijden maakt en je mag het effect op je toeschouwer niet zien, hoe kun je dan zeker weten dat je echt zo goed bent? Verwacht men nu echt dat hij onoverwinnelijke partijen speelt en dan wegloopt zonder ook maar te kijken hoe het publiek reageert? Ja zeg, dáárom had hij die gitaar niet opgepakt.
| |
Jones
De combinatie van de klassieke traditie en de popmuziek is niet de makkelijkste. De thema's zijn even eeuwig, dat kan het probleem niet zijn, maar misschien ligt
| |
| |
het aan praktischer kwesties. ‘Or-fie-joes’, echt heel lekker bekt het niet, ‘Ah-killies’, ook daar ligt de klemtoon niet handig. Misschien zijn er daarom zo weinig popliedjes die expliciet een beroep doen op dergelijke verhalen. Hoewel Orpheus en Euridyce natuurlijk net zulke gewone geliefden zijn als Romeo & Juliet, klinken hun namen niet alsof we met the boy & girl next door te maken hebben.
Enkele tegenargumenten. Popmuziek en de mythologie gaan wel degelijk samen. Maar als het even kan, wordt het gebruik van de namen in de teksten vermeden.
Led Zeppelin Achilles Last Stand
The Monochrome Set Achilles
Orchestral Manoeuvres in the Dark Apollo
String Cheese Incident Orion's Belt
Grand Funk Railroad Flight Of The Phoenix
Randy Sandke Sisyphus Effect
Iron Maiden Flight Of Icarus
Paul Morley Words & Music
Keziah Jones Black Orpheus
Deze kleine inventarisatie levert twee keer Orpheus op. David Sylvian is te intellectueel, een soort Simon Vestdijk van de laat twintigste-eeuwse popmuziek, maar Jones is een interessante figuur.
Keziah Jones is een protégé van de bekendste Nigeriaanse muzikant aller tijden: Fela Kuti. Hij woont en werkt zowel in Afrika als Europa. Zijn laatste cd heet Black Orpheus - een verwijzing naar de Braziliaanse bossa-novafilm Orfeo Negro waarin het bekende verhaal verplaatst is naar het Braziliaanse carnaval - maar in de eerste plaats een mogelijk zelfportret. De plaat is erg goed en staat midden in de nieuwe soultraditie die nog het meest aan Prince doet denken maar die eigentijds genoeg klinkt om Jones naast pakweg Outkast, The Roots, of Angie Stone te zetten: geen gladde R&B dus, maar stevige, echte muziek.
Het begin van de plaat: het geluid van de zee, kabbelend tegen een schip - uit de tekst van het liedje blijkt dat het een slavenschip is. Er klinken tabla's, een basklarinet en een instrument dat in de popmuziek onmiddellijk verboden moet worden, behalve in de soul: de dwarsfluit. ‘You know that I came into this world... for the ladies.’ Een moddervette basloop, rake drumklappen: Jones is binnen. Afrosurrealismfortheladies. Verderop belooft ‘this black Orpheus with his guitar’ van alles over bloemetjes en honingbijtjes. En dat allemaal in een zwaar aangezet
| |
| |
Afrikaans macho-loverboy stereotype. Deze zwarte Orpheus met zijn gitaar verleidt alles en iedereen met zijn Afrosurrealisme. Maar Jones zingt niet alleen over de liefde maar ook over de waanzin van zijn land, en over de verantwoordelijkheid die Afrikaanse kunstenaars hebben die in de eerste wereld werken, ‘waiting for the next one’.
De funk en de soul zijn genadeloos tot op ongeveer driekwart van de plaat. Dan lijkt het tijd voor bezinning en volgen enkele liedjes met weinig meer begeleiding dan de gitaar. De funkman wordt een singer/songwriter, de macho een bezonnen kunstenaar. Het liedje ‘Black Orpheus’ duurt net anderhalve minuut: ‘Where sadness lives, the angel sings of all the things a tear can bring, of all your beauty and your soul.’ Bepaald geen hoogstaande poëzie - maar wel een goede liedjestekst die schoonheid, liefde en verdriet in een tijdloos romantisch verband brengt. Dit is een verleider. Dit is iemand die werelden met elkaar wil verenigen: drugs en fastfood, Lagos en Parijs, Afrikaanse roots met een westerse traditie, de nacht met het daglicht.
Orpheus is een grote zwarte man uit Nigeria.
|
|