De Revisor. Jaargang 31(2004)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Ilja Leonard Pfeijffer Zeg maar Orpheus met een mond vol grind op een ach werd ik wakker met neuzen recht en alle ogen lief ze had een naam die zong op mijn ribben en ik brak mijn schepen in de haven spuwde in de vulkaan rookte uit alle macht wachtte met man en de muis op gepiep in mijn borstzak en het was een mooie avond om continenten te verdrinken en toen gebeurde er niets maar op een wacht maar werd ik lief en wakker en rechtte mijn neus om haar naam te zingen trok het verband van mijn wonden betaalde mijn schulden stopte bij wijze van spreken met roken en ik zei iets anders dan ik bedoelde want ik zei iets anders dan alsjeblieft begin je zorgen te maken over mij en op een nacht werd ik wakker en hoestte haar naam uit die zong op mijn ribben en toen werd ik wakker en bijkans blond van het bloeden vergat ik de wachtnacht het braken en de wind die door mijn builen huilt als rook op mijn ribben en ik besloot van haar te blozen en nog altijd gebeurde er niets er is een raadsel en het gaat als volgt wie a zegt is bijna bij z donder bonkt op dove slapen zwart is het weer om honden te eten uit woede of baby's krijsend te kelen in het bos verliezen van duitsland geef mij gele woorden dat ik schepen breek om te spugen in vulkanen die vloeken met hun jodelend smoel [pagina 40] [p. 40] geef mij gele drank om te spugen op sissend grind geef mij scherpe gemene wapens en blaffende nacht geef mij kleine tranen om te huilen eindelijk kansloos in jouw voortaan welig zacht en goed in jouw welig zacht en goed eindelijk voortaan kleine tranen hoor maak je geen zorgen er is een raadsel en het gaat als volgt wie gezien is gaat niet weg en toen ontstak ik in lied niet na te zingen zo schroevend zo ging het dat het begon en niet ophield met rijm erop en eraan op de wijze van gepiep dat uitbleef in mijn borstzak en mijn telefoon warm zacht welig en goed want ik had zoveel te zeggen al wist ik niet wat en toen brak ik en dat ging als volgt zal als een tuin zijn van warm statig koren de laatste geliefde zo zal ik er horen zal als een dag zijn van stil blozend rijpen de eerste beminde zo zal ik begrijpen zal als een woud zijn van zingende dennen de eerste bezielde zo zal ik herkennen [pagina 41] [p. 41] zal als een nacht zijn van ademend staren de laatste der vrouwen zo zal ik bedaren en toch gebeurde er niets en hoewel dat akelig was was het niet naar want ik wist het middeleeuws te verbijten bad het lied van haar naam dat ruiste op mijn ribben onhavende mij om uit te varen droogde het grind veegde de briesberg zijn mondhoeken af en de grijns van de smoel van de hond en begon als het ware te roken gekromde tollenaar in de hoek van haar herberg en bloedende blik bond ik de vuile zwachtsels kledderig terug om hun etter en zo ik aan dek van haar deining ooit nog zou zingen van morgen zou het onhoorbaar wonderlijk zijn met schorre trom op hoestende snaren er is een raadsel en het gaat als volgt engeland is gesloten en op een ach werd ik wakker met alle ogen recht en muizen stil er piepte geen wachting in mijn borstzak want het zout lag kalm en ik wist dat er niets meer zou gebeuren aldus ben ik hoofdelijk aangespoeld met een mond vol zilt lied dat de oorsprong van de dingen kent en hun zevende afloop op de kille dag want ik was gevallen in de hand van mensen die doen wat ze doen als honden hoektandig scheurzoenend bloedtongend hapzuchtig bijtkusgraag doen als honden zijn ze als vrouwen die krijsen als kelende baby's in het bos ze kunnen niet zingen en ze begrijpen het lied niet vegen er hun shirt mee af lossen geen raadsel op omdat ze het zijn de b van het zeggen de buut voor de pot de sleutel van zwanen [pagina 42] [p. 42] en al zing ik de beken bergopwaarts de leeuw naast de hinde de hond tot drie slapende koppen de rijke ontroerd ze laten mij mythisch de zanger met een mond vol grind die gele drank mag spuwen in de vulkaan en schepen mag breken en al laat ik stenen zweven zij zullen mij hun spook laten zoeken in blonde krochten blaffend met jodelend smoel en wind door mijn builen niet na te zingen zo schroevend en al weet ik het ei eindelijk kansloos warm welig goed als toeven in voortaan zij zullen het breken omdat zij niet zien wat het is er is een raadsel en het gaat als volgt kijk niet om Vorige Volgende