De Revisor. Jaargang 31
(2004)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Herman Franke
| |
[pagina 55]
| |
grote portret vervolgens een miniatuur op een plaatje ivoor. Nelson droeg dat naaktportretjeGa naar margenoot+ van Emma Hamilton altijd bij zich in een krokodillenleren etuitje dat hij verstopte in zijn rechtermouw. Daar was ruimte genoeg want zijn rechterarm had hij tijdens een zeegevecht bij Santa Cruz verloren. Nelson zou in 1805 de Frans-Spaanse vloot bij Trafalgar vernietigend verslaan, wat hem in Engeland tot op de dag van vandaag grote roem heeft gebracht, vooral omdat hij tijdens die zeeslag een heldendood stierf. Een vroegtijdige dood spreekt tot de verbeelding en is goed voor de onsterfelijkheid, dat was twee eeuwen geleden ook al zo. Enkele decennia na zijn dood kreeg Nelson een erezuil op Trafalgar Square in het centrum van Londen. In De verbeelding, en vooral in zijn eigen verbeelding, wordt hij daar obsessief geplaagd door onwetendheid over het lot van Emma's naaktportretje. Een hevige fantoompijn in zijn rechterarm doet hem vermoeden dat het miniatuurtje van zijn grote liefde in verkeerde handen is geraakt. De personages in de roman stellen hem langzaam maar zeker gerust via hun eigen romantische obsessies. Over die proloog zei een lezer iets op een literaire avond tegen mij waarvan de betekenis me pas daarna duidelijk is geworden. Hij zei dat hij aan Henry James had moeten denken. Ik had van James alleen The Portrait of a Lady gelezen en ik begreep, afgezien van de titel, niet wat dit boek met mijn proloog van doen had. Ik vroeg er verder ook niet naar want ik wil niets weten van boeken die de glans van mijn originaliteit dreigen te verdoffen. Maar zie, later las ik De geschiedenis van de eeuwigheid en andere essays van Jorge Luis Borges. Een van die ‘andere essays’ heet ‘De bloem van Coleridge’. Borges vertelt daarin dat de Engelse dichter Coleridge, ongeveer toen Romney het portretje van Emma Hamilton schilderde, de volgende aantekening maakte: ‘Stel, iemand liep in zijn droom door het Paradijs, en ze gaven hem een bloem als bewijs dat hij daar was geweest, en bij het wakker worden vond hij die bloem in zijn hand... wat dan?’ Ik durf bijna niet door te schrijven na zo'n prachtige vraag die gevat is in zo'n prachtig beeld. Maar Borges gaat door, dus doe ik het ook. Hij vertelt over The Time Machine, de roman die Herbert George Wells een kleine eeuw later schreef. Daarin reist iemand naar de toekomst en keert na jaren uitgeput weer terug met vergrijsde slapen, stoffig en geradbraakt. Uit de toekomst heeft hij eveneens een bloem meegenomen, een bloem die dus niet bestaat en die in het heden uit elkaar valt in atomen die nog geen verbinding met elkaar willen aangaan. Het is dan ook... een verwelkte bloem. Dat is allemaal heel mooi maar dan komt Borges met The Sense of the Past, een onvoltooide roman van Henry James, de schrijver dus aan wie die lezer moest denken bij het lezen van mijn proloog over Romney die het naaktportretje van Emma Hamilton schilderde. In deze roman, die speelt omstreeks 1900, stuit de hoofdpersoon Ralph Pendrel op een schilderij uit de achttiende eeuw. Hij verbleekt van verbijstering want dat schilderij is... een portret van hemzelf. Hoe kan hij geschilderd zijn toen hij nog niet bestond? Hij | |
[pagina 56]
| |
wil het weten. Omdat het een fantastische vertelling is, slaagt Pendrel erin zich te verplaatsenGa naar margenoot+ naar de achttiende eeuw. Hij bevindt zich in het atelier van de schilder op het tijdstip dat deze het portret van hem schildert. De schilder is angstig en voelt weerzin want, en nu gebruik ik de woorden van Borges, ‘hij bespeurt iets ongebruikelijks en abnormaals in die toekomstige gelaatstrekken’. Borges noemt het thema van dit verhaal een regressus in infinitum. Pendrel immers reist naar de achttiende eeuw omdat hij wil weten hoe dat portret van hem werd gemaakt, maar dat portret kan alleen bestaan als hij zich uit nieuwsgierigheid verplaatst naar de achttiende eeuw, enzovoorts. Het gevolg gaat aan de oorzaak vooraf, of, zoals Borges het zegt: ‘Het motief van de reis is één van de consequenties van de reis.’ Ik kende deze roman van James niet en die lezer blijkbaar wel, tenzij hij gewoon toch op The Portrait of a Lady doelde en toevallig raak schoot. Het kan ook zijn dat er iets paranormaals aan de hand is want als oorzaken gevolgen worden, kan alles en voor je het weet gaat literatuur aan de werkelijkheid vooraf. Waar overigens niets op tegen is, afgezien van Orwells 1984 want dat heeft ons Big Brother opgeleverd, de ultra-realistische kijkdoos waarin niemand ooit een boek las. Bij Endemol denken ze misschien wel dat Orwell zijn Big Brother-concept van hen heeft gejat toen hij kort na de oorlog 1984 schreef. In die kringen telt geschiedenis niet en is gisteren al de prehistorie. Terug naar het verhaal over dat onmogelijke schilderij van Henry James. Toen ik het las voelde ik mij even ongemakkelijk en buiten de tijd getild als de schilder in dat verhaal. Nu ik dit schrijf, zie ik mij voor een dilemma geplaatst, want vaak is mij gevraagd of het naaktportretje van Emma Hamilton werkelijk bestaat of bestaan heeft. Ik heb altijd geweigerd daarop te antwoorden. Hetzelfde geldt voor de vraag of Nelson dat portretje werkelijk in zijn lege mouw droeg en helemaal voor de vraag of het portretje zich nu werkelijk bevindt waar het zich aan het slot van De verbeelding bevindt. Ik ben van mening dat een schrijver nooit moet ingaan op vragen naar het werkelijkheidsgehalte van wat hij verzonnen heeft. Daar komt bij dat in mijn geval de waarheid is, dat ik het niet meer weet. Wat je verzonnen hebt, kan heel goed waar zijn en andersom. Ja, nog sterker, iets kan werkelijkheid worden doordat je het verzonnen hebt. Eline Vere van Couperus bijvoorbeeld verscheen eerst als feuilleton in Het Vaderland. Toen zij overleed, zeiden de Hagenaars in de tram fluisterend tegen elkaar met bedrukte gezichten: heb je het gehoord, ze is dood. Art creates reality. In Frankrijk worden koetsjes als die waarin Madame Bovary de buitenechtelijke liefde bedreef nog steeds Bovarettes genoemd. Illiers, het dorpje dat model stond voor het Combray van Proust, heet inmiddels officieel Illiers-Combray. In de Verenigde Staten weet niemand meer welke helden uit het wilde westen echt bestaan hebben en welke verzonnen zijn in de verhalen over die woeste tijd. Ze leven nu broederlijk naast elkaar voort in films, boeken en strips. In sommige Columbiaanse atlassen staat achter Aracataca, de geboorteplaats van Gabriel Garcia Marquez, tussen haakjes | |
[pagina 57]
| |
Macondo vermeld, het fictieve stadje uit Honderd jaar eenzaamheid. En wie gelooft nog serieus dat Raskolnikov niet echt geleefd heeft en Macbeth wel, voordat Shakespeare hem schiep? Literatuur kan de werkelijkheid veranderen. Laat ik nu dan maar bekennen dat ik pas ná het schrijven van die proloog tot mijn angstige verbazing schetsen heb gevonden waarop Lady Hamilton naakt dezelfde pose aanneemt als op het naaktportretje in mijn roman. Dat kan toeval zijn want het aantal poses is beperkt. Daar staat weer tegenover dat de meeste historici ontkennen dat Romney naaktportretten van haar geschilderd heeft. Maar sinds ik de beschouwing van Borges over dat onmogelijke schilderij in de roman van Henry James heb gelezen, kan ik mij niet losmaken van de gedachte dat Romney het portretje van Emma Hamilton heeft geschilderd omdat ik het nodig had in de roman die ik twee eeuwen later schreef. Hij weigerde eerst omdat zijn oude handen te beverig waren voor de fijne penseelvoering die een miniatuur vereist. Maar ik wist hem om te praten met een vreemde, futuristische blik in mijn ogen en attendeerde hem zelfs op de camera obscura als hulpmiddel, want die voorloper van het fototoestel moest ook nog een rol spelen in de hoofdstukken die op de proloog volgen. Kortom: het portretje bestond dus niet, maar nu bestaat het wel. Het zal niet de eerste keer zijn dat de werkelijkheid zich gaat gedragen naar hoe ze in romans beschreven is, zelfs de historische werkelijkheid. Zou het koloniale leven in Nederlandsch-Indië zonder de Max Havelaar van Multatuli ooit geworden zijn wat het nu in ons collectieve geheugen is? En zouden de Belgen zich zonder Het verdriet van België van Hugo Claus niet heel anders gedragen hebben tijdens de oorlog? En wat te denken van Het bureau van Voskuil? Zonder dat boek zou het Meertens Instituut nog steeds een boeiend instituut zijn waar interessant volkenkundig onderzoek gedaan wordt dat tot fascinerende publicaties leidt. Na de publicatie van De advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden was de politiemoord op kraker Hans Kok voorgoed niet meer wat hij geweest was. Komen de jaren vijftig ooit nog af van het beeld dat Reve er in De avonden van schiep? Arts creates reality. Ik heb nog iets wonderlijks meegemaakt op dit gebied. In hoofdstuk drie van De verbeelding komt een man tot leven die obsessief geïnteresseerd is in afbeeldingen van hoe Christus na zijn dood van het kruis werd gehaald. Voor de heidenen onder de lezers: dat is het onderwerp van de dertiende statie in de kruisweg. Mijn personageGa naar margenoot+ verzamelt kruisafnemingen zoals anderen postzegels verzamelen. Hij heet Rogier van der Weyden, wat zijn obsessie enigszins verklaart want Rogier van der Weyden was een Vlaamse schilder uit de vijftiende eeuw die vooral bekend is geworden door zijn prachtige kruisafnemingen. Mijn Rogier van der Weyden gaat heel ver in zijn verzameldrift. Zijn huis hangt vol met kruisafnemingen, zelfs in zijn slaapkamer beslaat een dertiende statie een hele wand. Zijn huwelijksleven komt erdoor onder spanning te staan. Ik vond zijn hobby eerlijk gezegd een beetje bizar en morbide maar hij heeft mij langzaam maar zeker | |
[pagina 58]
| |
aangestoken. Ik kan inmiddels geen kerk meer zien of ik moet naar binnen om te kijken hoe de dertiende statie eruitziet. Naar een tentoonstelling over Jezus in de Rotterdamse kunsthal ging ik vooral om naar kruisafnemingen te kijken. Ook piëta's, de specialisaties van de kruisafneming, fascineren mij bovenmatig. De dode, naakte Christus in de armen van zijn moeder Maria drukt een vorm van onvoorwaardelijke rouw uit die ik inmiddels net zo mooi vind als uitingen van onvoorwaardelijke liefde. Ik wil niet zeggen dat mijn huwelijk eronder leidt, maar de obsessie van Rogier is een beetje die van mij geworden. Art creates reality. Enkele jaren geleden werd ik door dat hoofdstuk over de kruisafneming gevraagd om in een televisieserie over de kruisweg iets over de dertiende statie te vertellen. Dat heb ik gedaan. Ik praatte voor de camera honderduit over Rogiers obsessie en vergat daarbij dat de uitzending maar tien minuten zou duren. Er werd dan ook fors in geknipt. Vooral mijn opmerkingen over dat het hier een romanfiguur betrof, haalden de uitzending niet. En zo keek ik op een zondagavond opeens naar een man die op de televisie met glanzende ogen en op gedreven toon over kruisafnemingen sprak. En die geobsedeerde man, die Rogier van der Weyden, was ikzelf! Kort daarna kreeg ik een brief van een Belgische lezer. Hij schreef mij hoe hij jaren geleden in het Musée des Beaux Arts in Brussel zomaar zeer ontroerd raakte door een kruisafneming van Rogier van der Weyden. Nog nooit had een schilderij hem zo geraakt. Hij begreep zijn heftige emotie niet goed en daarom begon hij zich in Rogier van der Weyden en vervolgens in de iconografie van de kruisafneming te verdiepen. Toen attendeerde iemand hem op De verbeelding met het oog op de verzameldrift van mijn Rogier van derGa naar margenoot+ Weyden. Hij kocht het boek en las het. ‘Verrassend. Vreemd hoor voor mij. Ik glimlachte,’ schreef hij mij. Ik glimlachte eveneens, maar ik was was er ook een tijdje stil van. Voor het verhaal zou het mooi geweest zijn als ik toen een déjà-vu ervaring had gekregen. Art creates reality maar omgekeerd kan zij de werkelijkheid ook welbewust bevestigen, ook als die werkelijkheid in werkelijkheid anders is. Dat klinkt ingewikkelder dan het is. Bij mijn research naar het Nubische slavenmeisje Fatima, dat Nelson aan Emma Hamilton cadeau gaf na de gewonnen slag bij de Nijl, stuitte ik op nieuwe gegevens die in strijd zijn met wat alle historische boeken over haar vermelden. Als ik die juiste gegevens in mijn roman verwerkt had, zou mij verweten worden dat mijn verhaal historisch niet klopte. Daarom heb ik de juiste feiten maar voor me gehouden. Om historisch verantwoord te lijken, moest ik de waarheid verkrachten. Zo liegen mensen wel vaker omdat niemand de waarheid zal geloven. En wat is de waarheid dan nog? Borges hield erg van dit soort anekdotes. Dat hing natuurlijk samen met zijn fascinatie voor de tijd en zijn plezier in het ondermijnen van wat mensen vanzelfsprekend vinden. In zijn essay over ‘De geschiedenis van de eeuwigheid’ wijst hij erop dat iedereen zomaar klakkeloos aanneemt dat de tijd van het verleden naar de toekomst stroomt, maar het tegenovergestelde is volgens hem niet minder logisch en even onverifieerbaar. Met zo'n | |
[pagina 59]
| |
dwarse geesteshouding is het inderdaad maar een klein stapje naar romans waarin schilderijenGa naar margenoot+ een rol spelen die daardoor, eeuwen eerder, alsnog geschilderd worden. Ik moest meteen denken aan het prachtige verhaal (‘Tramrace’) van F.B. Hotz waarin God de tijd even terugzet door met ‘Zijn Oneindige Hand’ een reusachtige hendel over te halen in het ‘Hemels Wachthuis’. Ook herinner ik mij levendig een mooi Bommel-verhaal van Marten Toonder over een tijddeurtje maar gek genoeg heb ik dat verhaal niet terug kunnen vinden in de Bommel-bibliografie. Zou het soms, denk je dan, zou het soms... maar dat kan natuurlijk niet. In een ander essay geeft Borges een kritische visie op theorieën die een cirkelgang van de tijd veronderstellen. Nietzsches leer van de Eeuwige Terugkeer is de bekendste maar Pythagoras, Augustinus en anderen waren hem voor, voorzover je daar binnen een cirkelgang van de tijd nog van kunt spreken. De leer komt er grof gezegd op neer dat als de eeuwigheid bestaat het leven zich voortdurend zal herhalen. De déjà-vu ervaring die ik zojuist zo graag gehad had, het sterke gevoel iets tot in detail al eens eerder meegemaakt te hebben, wordt vaak als bevestiging van die tijdsopvatting beschouwd. Ik moet zeggen: zij die dit beweren hebben de schijn bepaald mee. Het zou weliswaar betekenen dat ik nog heel vaak, zeg maar tot in de eeuwigheid, als jongetje in Delfzijl in een telefooncel zal moeten staan om de déjà-vu ervaring te krijgen die ik daar eens heb gehad, terwijl ik nog nooit in Delfzijl was geweest, maar hoe onwaarschijnlijk en weinig aanlokkelijk dit ook is, onmogelijk is het niet. Borges verwerpt de cirkelgangtheorie op rationele gronden maar ik denk dat hij haar vooral verwerpt omdat zij een concurrent is van zijn eigen tijdsopvatting, die uiteenvalt in een emotionele en een filosofische variant. In 1928 loopt Borges op een warme zomeravond door een arme wijk van Buenos Aires. De klassieke vorm van de eenvoudige huizen, de stoepstenen en de modderige straat, een vijgenboom, de geur van een kamperfoelie, het vale schijnsel van de maan, een zingende vogel en het tijdloze getjirp van de krekels, geven hem eerst de gedachte in dat alles wat hij ziet en hoort en ruikt vroeger net zo geweest zal zijn. En dan wordt hij overweldigd door het gevoel zich in de achttiende eeuw te bevinden. Borges weet opeens wat eeuwigheid betekent, alles om hem heen is niet alleen identiek aan hoe het vroeger was, maar ‘Het is dat zelfde, zonder gelijkenis en herhaling’. De tijd is een illusie geworden. Borges schrijft: ‘Het feit dat een moment niet te onderscheiden of los te maken is van zijn schijnbare gisteren of anders van zijn schijnbare vandaag, is voldoende om het begrip uiteen te doen vallen.’ Tegelijkertijd maar toch bijna twintig jaar later, komt Borges in ‘De cultus van het boek’ tot een rationele, meer filosofische weerlegging van de tijd. De filosoof Berkeley, zegt hij, heeft ons geleerd dat de materie niet los van iedere waarneming bestaat. Zijn is waargenomen worden, luidt zijn beroemde stelling. De filosoof Hume voegde daaraan toe dat onze geest niet los van iedere mentale toestand bestaat. De geest bestaat bij de gratie van gedachten. En zo komt Borges tot zijn stelling dat dan ook de tijd niet los bestaat van | |
[pagina 60]
| |
ieder nu of van ieder heden. Het verleden immers bestaat niet meer... de toekomst bestaat nog niet... alleen het heden bestaat... en dit heden nu al niet meer. De tijd als stroom, als iets dat los van een heden bestaat, is een illusie. Borges was meer dichter dan filosoof dus deze hermetische redenering besluit hij zeer onwetenschappelijk met de verzuchting (‘en toch, en toch, en toch...’) dat het zo manhaftig ontkennen van achtereenvolgens de materie, de geest en de tijd toch vooral ‘blijken van vertwijfeling en geheime vormen van troost’ zijn, pogingen om niet te hoeven aanvaarden dat ons lot gruwelijk is, juist omdat het onomkeerbaar en onwrikbaar is. ‘De tijd,’ zegt hij, ‘is een rivier die me meesleurt, maar ik ben de rivier. Het is een tijger die me verscheurt, maar ik ben de tijger; het is een vuur dat me verteert, maar ik ben het vuur.’ En dan komt hij met de vertederende slotzin: ‘De wereld, helaas, is echt, ik helaas, ben Borges.’ En omdat ik Franke ben, wil ik de lezer er graag van overtuigen dat de tijd, wat zij allemaal ook niet moge zijn, ook nog iets kan zijn waaraan Borges niet gedacht heeft, maar admiraal Nelson op zijn erezuil op Trafalgar Square wel. In De verbeelding denkt hij, starend naar de Theems: ‘Als de tijd maar lang genoeg verstrijkt, wordt elke werkelijkheid verzinsel en elk verzinsel werkelijk. Ik heb nog meegemaakt dat kraamvrouwenkoorts een straf van God was. Tegenwoordig schijnt God de machteloze straf van zichzelf te zijn. De tijd slecht het verschil tussen leven en dood, werkelijkheid en fantasie, toeval enGa naar margenoot+ noodlot, de ene mens en de andere. De tijd is een groot kunstenaar.’ En even later, maar wat is even later als je een standbeeld bent, denkt hij: ‘Als ik geen standbeeld had kunnen worden, zou ik het liefst tot in de eeuwigheid opgesloten hebben willen zitten in een manshoge camera obscura met de mogelijkheid om de beelden op de gevoelige achterwand van mijn verblijf vast te leggen. Kijken naar een wereld die je op elk gewenst moment kunt laten verstarren, wat kan iemand als ik zich beter wensen? Zou er, zo heb ik wel eens gedacht, een groot kunstenaar in mij verloren zijn gegaan? Had ik mijn leven niet moeten richten op wat alle schilders, alle beeldhouwers, alle schrijvers, alle fotografen, ja alle kunstenaars vanaf het begin van de mensheid doen: het leven stilzetten met verf of beitel, levens van mensen vastleggen in woorden die, eenmaal opgeschreven, de vrijheid van handelen stukje bij beetje beperken tot de literaire dood er op volgt? Is het verlangen naar verstarring niet de grootste, misschien zelfs de enige drijfveer van de kunst?’ De tijd is een groot kunstenaar, zegt Nelson en kunstenaars willen het leven stilzetten. Is dat niet tegenstrijdig? Ik denk het niet. De tijd kan zich alleen een groot kunstenaar tonen als er een kunstwerk is gemaakt waarin het leven is gestold of bevroren. De tijd gooit er jaren, decennia en eeuwen tegenaan, mensen sterven en worden geboren, normen en waarden komen en gaan, hoe mensen samenleven, wat ze voelen en denken, het verandert allemaal, maar het kunstwerk blijft en wordt, als het een echt kunstwerk is, | |
[pagina 61]
| |
mooier en mooier, er hechten zich gedachten, gevoelens en gebeurtenissen aan vast dieGa naar margenoot+ de maker niet kon voorzien. De tijd haalt uit een kunstwerk wat erin zit. Als er te weinig in zat, laat hij het genadeloos vallen. De tijd doet wat elke schrijver doet achter zijn bureau: schrappen, slijpen en herschrijven tot het goed is. Alleen voor de tijd is het nooit goed genoeg, die blijft aan de gang, die gaat maar door en door, die is nooit tevreden, zoals het een groot kunstenaar betaamt. Art creates reality. Time creates art. Ergo: Time creates reality. Daarom zal het laatste woord over de relatie tussen literatuur en werkelijkheid nooit gesproken worden. | |
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
|