De Revisor. Jaargang 30

[p. 72]

Stefanie Menzinger

Die Litfaßsäule

Oh, mein Herr, sie sehen ja aus wie eine Litfaßsäule, sagte ein Mann, der an einer Litfaßsäule vorübergeht, den Hut lüftete und grüßte.

Die Litfaßsäule wölbte ihren Bauch weit vor, was sehr anstrengend war und auf die Dauer viel Luft kostete. Die schlanken Beine der Tänzerin waren nicht zu übersehen, sie bogen sich so verführerisch vor den Augen des Mannes, der eben den Hut wieder gerade gerückt hatte, daß er - statt weiterzugehen - noch einmal schaute.

Sie hindern mich weiterzueilen, sagte er und trat einen Schritt an die Litfaßsäule heran. Sie standen sich jetzt ganz nah.

Man möchte doch wissen, sagte der Mann, der Feuer gefangen hatte, ob das alles wohl Potemkinsche Dörfer sind, und klopfte gegen das Bein der Tänzerin. Ich habe nicht gedacht, daß das Schweichen so groß sein könnte, sagte er und legte die Handfläche aufs Papier, was plötzlich sehr anzüglich aussah, daß Leute, die in der Ferne vorübergingen, einen ungleichen Schritt bekamen. Sie schauten zum Mann, der jetzt ein Ohr angelegt hatte und die Hand drumherum zu einer Muschel geformt. Er lauschte, wie man so sagt. Die Litfaßsäule wäre jetzt gern etwas abgerückt. Da hob der Mann das Ohr auch schon fort. Nichts, sagte er. Da und dort wird wohl getanzt werden, heute abend, sagte er zerstreut, hob ein letztes Mal den Hut und ging.

[p. 73]

De reclamezuil

Oh mijnheer, u ziet er uit als een reclamezuil, zei een man, die langs een reclamezuil kwam, de hoed oplichtte en groette.

De reclamezuil welfde haar buik ver naar voren, wat zeer inspannend was en op den duur veel lucht kostte. De slanke benen van de danseres waren niet te missen, ze bogen zich zo verleidelijk voor de ogen van de man, die juist de hoed weer recht geschoven had, dat hij - in plaats van door te lopen - nog een keer keek.

U belet mij voort te maken, zei hij en zette een stap in de richting van de reclamezuil. Ze stonden nu heel dicht bij elkaar.

Je zou toch willen weten, zei de man, die vlam had gevat, of dat allemaal wel Potemkinsche dorpen zijn en tikte tegen het been van de danseres. Ik had niet gedacht dat zwijgen zo groot kon zijn, zei hij en legde de handpalmen op het papier, wat er opeens zeer schunnig uitzag, zodat mensen die in de verte voorbij liepen, een onregelmatige tred kregen. Ze keken naar de man die nu een oor te luister gelegd had en zijn hand rondom tot een schelp gevormd. Hij luistervinkte, zoals dat heet. De reclamezuil was nu graag wat weggeschoven. Toen trok de man zijn oor ook weer terug. Niets, zei hij. Hier en daar zal wel gedanst worden vanavond, zei hij verstrooid, hief een laatste keer zijn hoed en ging.

[p. 74]

Ahne

Die tote Großmutter springt wie eine Gemse den steinigen Hügel bergaufwärts. Aber Großmutter, dein krummes Rückgrat, es bricht! Kleine Bocksprünge machen der Großmutter Beinchen. Sie ist doch schon tot. Die weiße Erbperlenkette legt sich um meinen Hals. Winters die langen Unterhosen - sind auch von ihr. Erinnerungen. Eben schaut sie zurück. Ein Teich, da ein Teich! Die Großmutter springt in seinen grünen geöffneten Mund. Verwandelt sich zum gebrechlichen Fischlein, das trudelnd den Kreis zieht. Oma, Oma, hörst du uns noch, wir stellen dein Bild auf: toter Karpfen im Teich blubbert im Algengeschlingel, wenn wer 'nen Furz läßt im Wasser, 's könnt nicht schöner sein.

[p. 75]

Vermoeden

De dode grootmoeder springt als een gems de stenige heuvel op. Maar grootmoeder je kromme ruggengraat, ze breekt! Kleine bokkensprongen maken grootmoeder beentjes. Ze is toch al dood. De witte, erfparelketting legt zich aan mijn hals. 's Winters de lange onderbroeken - zijn ook van haar. Herinneringen. Even kijkt ze terug. Een vijver, daar een vijver! De grootmoeder springt in zijn groene, geopende mond. Verandert zich in een teer visje, dat tollend de kring trekt. Oma, oma hoor je ons nog, we richten een beeld van je op: dode karper in vijver blubbert in algen krioelen, als iemand een scheet in het water laat, het kon niet mooier zijn.

 

 

vertaling Mischa Andriessen