De Revisor. Jaargang 30
(2003)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Peter Drehmanns
| |
[pagina 41]
| |
Zijn mondvoorraad was al dagenlang op. Hij voedde zich met handenvol sneeuw. De nachten waren koud en gevaarlijk: hij werd wakker met vele wonden en hij dacht dat hij droomde, maar het was de werkelijkheid: een nachtmerrie. Hij wist niet of hij inmiddels al helemaal rond het woud was gelopen en bezig was aan een herhalingsoefening, of dat hij pas een fractie van de bosrand had onderzocht. Al lopend voelde hij hoe hij metamorfoseerde, van woudloper tot oeverloper: een kever met metaalachtig groen lichaam (Elaphrus riparius), die slijkerlge waterkanten en de bodem van uitdrogende waterplassen afzoekt. Hij had vaardig willen verdwijnen in de omarming van duizenden takken, in zijn eigen valstrikken desnoods, maar uiteindelijk begreep hij dat hem niets anders openstond dan met veel machtsvertoon naar de bliksem te gaan. | |
Natte droomAls hij de deur van ijsglas opent, is alles daar, op z'n plaats: de weegschaal, het mondwater, de groene glasbeker met de elektrische tandenborstel, de badstof overtrek op het wc-deksel, het badzout, de spiegel boven de wastafel, het rode kruis op het medicijnkastje. Ootmoedig betreedt hij deze gewijde ruimte - een celebrant is hij wanneer hij de kranen van de badkuip opendraait. Dampen stijgen op en verwijderen gestaag zijn gezicht in de spiegel, hetgeen hij een heuglijke omstandigheid acht. Hij zou welhaast durven beweren dat hij nu deel uitmaakt van de badkamer, zoals het bidet of het handdoekrekje. Als hij de kranen dichtdraait, geeft de spiegel wat terrein prijs: langzaam wordt De Slaaf van Michelangelo uitgehouwen. Het is ontegenzeggelijk zo dat hij zijn meest gelukzalige momenten beleeft als hij zich in de met warm water gevulde badkuip heeft geïnstalleerd. Urenlang blijft hij er, niet langer in gepeins verzonken maar ondergedompeld in een allengs lauwer wordende vloeistof, als in formaline. Water worden, vloeibaar zijn, in staat om de dingen te doordrenken of ze mee te slepen en tegelijkertijd ongrijpbaar zijn, gereed te verdampen: dat is zijn diepste geheim, zijn natte droom, waarvoor hij zich schaamt zodra hij de rubberen dop uit de metalen navel rukt en alles om hem heen wegstroomt zonder hem mee te nemen. Alleen blijft hij achter, een schipbreukeling neergesmeten op een landtong van wit email, verdwaasd toekijkend hoe de laatste sporen van zijn schandelijke exodus worden uitgewist. | |
[pagina 42]
| |
Alle wegen leiden naar de afgrondEr zijn wegen die leiden naar de plek waar je heen wilt. En er zijn wegen die je steeds verder weg brengen van het gewenste doel. Maar de som van alle wegen is de afgrond, de grafkuil. Zo althans dacht Rudolf Rausch erover, een lkw-chauffeur uit Hohn, een min of meer weerzinwekkend gehucht niet ver van Klagenfurt. Op zijn lange ritten kriskras door West- en Oost-Europa liet hij zijn gedachten de vrije loop, hetgeen niet zelden tot verrassende resultaten leidde. Zo had hij bij het binnenrijden van de Tsjechische stad Plzen de theorie ontwikkeld dat de wereld ingedeeld kon worden in twee begrippen: Spitze en Scheiße. Hiermee kwam hij een heel eind, om precies te zijn 88.732 kilometer, tot hij op de rem trapte bij een tweesprong ter hoogte van het schilderachtige stadje Onta, op 22 kilometer ten zuidwesten van Arezzo. Daar stond een meisje in de berm en haar rokje wuifde hem toe. Toen ze instapte schrok hij: op haar voorhoofd was een chemische formule getatoeëerd. Maar voor het overige leek ze op een van de romige madonna's die Rafaël heeft geschilderd, hoewel Rudolf Rausch dit niet wist, want hij verliet zijn cabine doorgaans uitsluitend voor een bezoek aan een cafetaria, het douanekantoor of een overslagbedrijf. De drieste glinstering in haar ogen verwarde hem en hij durfde niet te vragen waar ze heen wilde. Intussen schilferde de zon tussen de boomstammen. De autostrada lag er leeg bij, een loper die voor niets was uitgerold. Af en toe verscheen er een zespotige draak die een vlam spuwde op een geel vierkant: embleem van agip, het meest voorkomende benzinestation in Italië. Eigendom van de paus, verklaarde Rudolf Rausch tegenover zijn passagier, die geen krimp gaf, wellicht omdat ze geen Duits verstond. Daarna zei Rudolf Rausch niets meer. Hij dronk blikjes cola achter zijn stuur. De lege blikjes gooide hij uit het raam; ze bleven achter, klein als rode aanstekers. Wat moest hij zeggen? Gaarne zou ik mijn handen laten rusten op de gloeiende schrijn van uw huid, onder het roze baldakijn van uw truitje. Nee, Scheiße, daarvoor was hij niet voldoende toegerust. Hij had wel vaker liftsters in zijn lkw gehad en hij wist dat een neukpartijtje een welkom braakzakje is voor als je misselijk wordt onderweg. Maar nu was het anders. Een kus drukken op dat voorhoofd was veel te riskant (wie weet ontplofte zijn smoel dan wel) en wat zich onder dat rokje schuilhield kon een nog veel groter gevaar inhouden. Hier zat een Spitze-wijf dat niets dan Scheiße inhield. Dat zij voor altijd naast hem mocht blijven zitten, dat zij ogenblikkelijk moest opkrassen. Dat hij het allemaal niet meer wist. Dat wist hij. De schemering viel en hij meende een lysollucht waar te nemen. Nog altijd had zij geen woord gezegd. Het angstzweet brak hem uit. Verwoed probeerde hij de proppen papier in zijn hoofd glad te strijken om te kijken wat erop geschreven stond. Maar het enige wat hij onverpoosd zag opdoemen waren die drie letters en die twee cijfers op | |
[pagina 43]
| |
dat marmeren voorhoofd, alsof ze verdomme fosforescerend waren. Hij zag haar liggen, ze sliep, ze reisde af naar onnaspeurlijke oorden. Achter haar, in het slaapcompartiment, lag, volkomen vergeefs, een handdoek waarop een reuzengroot dollarbiljet was afgedrukt. Rudolf Rausch kon zijn ogen niet van haar afhouden. Zijn blik hechtte zich vast aan het blanke voorhoofd en raakte verstrikt in de arabesken van de tatoeage. Toen een vuurspuwende draak de voorruit verpletterde en hem opslokte en zijn stuur duizelingwekkende pirouettes maakte in de koude nacht, werd hem nog een laatste openbaring gewaar: Sa2H6.Ga naar margenoot1 |