Sjoerd de Jong
Onze gehate relativisten
Dit is de bewerkte versie van een inleiding die Sjoerd de Jong in november 2002 hield voor het Leidse rechtsfilosofisch dispuut Contra Legem
Steeds vaker droom ik dat ik een varken ben, en dat Paul Cliteur opkomt voor mijn rechten. Dat komt zo. Laatst zag ik een foto van de hoogleraar in de krant, ergens in een varkensstal. Hij hurkte glimlachend tussen de beesten, om ze uit te leggen dat ze rechten hebben, dat hij de mensen zal vragen daar rekening mee te houden, dat hij ze zal verdedigen in een boze wereld, en dat ze daar trots op mogen zijn.
Maar soms heb ik een nachtmerrie dat ik een moslim ben, en dat Paul Cliteur me komt vertellen dat ik geen recht meer heb op vrijheid van godsdienst. Ik droom dan dat hij glimlachend naar me voorover buigt om vriendelijk uit te leggen dat het betreffende grondwets-artikel hopeloos achterhaald is, dat vrijheid van meningsuiting veel belangrijker is, en dat hij van de zijne gebruik zal maken om mij uit te leggen dat mijn religie achterlijk is en mijn cultuur inferieur.
Ik zal hem dan vragen, badend in het zweet: o professor Cliteur, u bent het dus tenminste eens met onze geliefde imam El Moumni: jullie westerlingen staan, met jullie verlichte, liberale opvattingen, dichter bij de varkens dan bij de moslims? En moeten dus eerder hun rechten verdedigen dan die van ons? Of vindt u onze gehoefde vriendjes een prettiger publiek, omdat ze niks terugzeggen en alleen een beetje zachtjes knorren?
Ik hoop dat ik dan wakker schrik.
In tijden van crisis is relativisme een veelgevraagde boosdoener. Dat is altijd zo. Wij zijn decadent, we geloven niet meer in onze normen en waarden, we zuipen en slempen te veel, we maken er een puinhoop van - waar zit de relativist die ons dit heeft aangedaan? Niet voor niets liggen in fundamentalistische landen in het Midden-Oosten wetenschappers onder vuur, soms letterlijk trouwens, die de boodschap van de Koran proberen te ontdoen van zijn dogmatische status en dat boek proberen te relateren aan de tijd waarin het is ontstaan, en aan de tijd van vandaag - relativisten dus, met andere woorden, afvalligen.
Ook bij ons, in het Westen, is een koor te horen van critici die de schuld van onze morele verslapping geven aan relativisten, en meer in het bijzonder aan cultuur-relativisten. Zij hebben als culturele masturbanten onze ruggengraat verzwakt in de verdediging van onze liberale waarden; we zijn soft geworden. Soms lijkt het zelfs of we jaloers zijn op onze fundamentalistische vijanden: die geloven tenminste nog ergens in: familie, eer, trots, normen en waarden.
Ook filosoof Paul Cliteur ziet in zijn boek Moderne Papoea's het cultuurrelativisme als de boosdoener. Het beheerst denken en doen van onze politieke en culturele elite, en is zelfs, zei hij in een interview met Filosofie Magazine, een volksziekte geworden. Hoe het met de varkens zit, of die ook al zijn vervallen tot relativisme door hun verblijf in de Nederlandse vleesverwerkende industrie, wachten we met spanning af.
Nu zal ik niet ‘het’ relativisme verdedigen tegen ‘het’ universalisme. Het is een voor polemisten wel aantrekkelijke maar uiteindelijk valse en onhoudbare tegenstelling waaraan ik graag zou willen ontsnappen. Alsof ‘multicultureel’ Nederland bol staat van de pleitbezorgers van ‘het’ relativisme die de universele mensenrechten willen afschrijven als een westers koloniaal construct waar de rest van de wereld best zonder kan. Alsof de kranten uitpuilden van morele nihilisten die zich wilden onthouden van een oordeel over het doodtrappen van een student in Venlo door een Marokkaanse jongen, omdat zulks zou moeten worden gezien in de context